Hoe gezellig was de geleide loonpolitiek? Prof. Pen wil terug naar jaren vijftig Gemeenten op de vingers getikt 3 ligheid m« 3EN D gracht 25 ONDERDAG 24 DECEMBER 1981 In treinen en winkels deze week stee vast deselfde dialoog. "Kond hè". "Schel alt, Ik loop met drie lagen. Maar wel gezellig hoor. Echt ouder wets so'n winter, net als vroeger". Vroeger. We mogen er graag over pra ten en aan terug denken. De winters waren kouder, de kolenkachel snor de, de mensen waren minder humeu rig en nog tevreden, de politie was je vriend, de burgemeester een man waar je tegen op keek, iedereen wou Dat laatste schreef Jan Pen vorige week op de opiniepagina van NEC/ Handelsblad. Pen is als hoogleraar economie verbonden aan de juridi sche faculteit van de universiteit in Groningen. Hij werkt als columnist voor het Amsterdamse dagblad Het Parool, maar levert desgevraagd ook bijdragen aan andere kranten. Zo verschenen er afgelopen donderdag van sljn hand sowel in Het Parool als in NBC/Handelsblad stukken over bet mislukte overleg in de Stichting van de Arbeid en de door minister Den Uyi afgekondigde loonmaatre gel. Jan Pen is niet de eerste de beste en ze ker niet op het terrein van de lonen. Hij promoveerde in 1950 op een proefschrift "De theorie van de loon onderhandelingen", vierde dit jaar djn 25-jarig jubileum ais hoogleraar een heeft in die periode veel gepubli ceerd over de ontwikkeling van de loonvorming. Hij mag sociaal-demo craat genoemd worden en heeft met dese politiek stroming de neiging ge meen om centrale afspraken over lo nen te verkiezen boven bedrijfstak- gewljze. Dat bondt de taak niet a'een overzichtelijk en beheersbaar, maar naar nu blijkt ook "gezelliger". Pen doelt daarbij op de periode sinds de Tweede Wereldoorlog tot 1964, het jaar van de loonexplosie. Globaal ge zegd: de jaren vijftig. Wat er toen pre cies so gezellig was is onduidelijk, hij licht dat niet toe, maar volstaat slechts met de conclusie. Een pleidooi voor de loonpolitiek zoals in die tijd gevoerd, steekt met een ze kere regelmaat de kop op. Zeker nu Nederland voor bet derde achtereen volgende jaar gebukt gaat onder een loonmaatregel, is bet aardig eens te kijken wat de winst was van het sys teem dat destijds werd gehanteerd. Direct na de Tweede We reldoorlog verschafte de overheid zich een niet geringe greep op de lonen via het zg. "Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudin gen". Het College van Rijksbemiddelaars werd belast met het goedkeuren van cao's en het vaststellen van al die lonen die niet via een cao tot stand kwa men. Het college deed dat na advies te hebben ingewonnen bij de Stichting van de Ar beid. Dat college voerde in feite de aanwijzingen uit die door de regering werden gesteld. De destijds gehanteerde regel blonk uit door eenvoud en duidelijkheid: loonstijgingen waren verboden ("loon stop"), tenzij een prijsstijging of toeneming van de welvaart zulks rechtvaardigde ("loon- ronde"). Dit uiteraard ter beoordeling van de regering. Het besluit gaf nog wel de mo gelijkheid om achtergeble ven lonen in sommige be drijfstakken aan te passen, maar ook daarover besliste het college. Vrij algemeen overheerste destijds het in zicht dat een dergelijke "ge leide loonpolitiek" een abso lute noodzaak was in een pe riode van wederopbouw. In de praktijk bleek de leiding van de loonpolitiek door de overheid een bijzonder strak ke. De beschikbare financiële ruimte werd doorgaans als uiterst krap geschilderd. Het belang van investeringen woog zwaarder dan dat van een reële loonstijging. In de Stichting van de Arbeid wa ren het bovendien veel meer de werkgevers die de trend aangaven dan de vakbewe ging. Werknemersorganisa ties kregen daar in de loop van de jaren vijftig steeds meer bezwaar tegen. Protesten Zo begon het overleg in de stichting in 1956 met een fel protest van de vakbeweging tegen het gebrek 'aan vrijheid in het loonoverleg. Dat pro test werd van tafel geveegd en vervolgens ging het ge sprek verder over de ontwik keling van de lonen. Werkne mers vroegen tien procent meer; werkgevers wilden ze ker niet verder gaan dan vier procent. De regering hakte de knoop door. Het werd drie(!) procent. Bij het Colle ge van Rijksbemiddelaars konden verzoeken tot afwij king worden ingediend, maar deze mochten de zes procent zeker niet te boven gaan, zo besliste de toenmalige minis ter van sociale zaken Suur- hof. Klachten over de geleide loon politiek kwamen elk jaar op nieuw ter tafel. De vakbewe ging zag de toeneming van winsten en dividenden in het bedrijfsleven en oordeelde dat zich een welvaart afte kende, waar werknemers maar in zeer beperkte mate de vruchten van kregen. In 1959 kwam de omwenteling bij het aantreden van het ka binet De Quay (KVP, ARP, CHU en VVD). In de op 26 mei uitgesproken regerings verklaring meldde de Quay dat de regering in principe de gedachte aanvaardt van een gedifferentieerde loon vorming" en ook: "Een on derzoek zal worden ingesteld naar de wenselijkheid en mo gelijkheid van een wettelijke regeling van het minimum loon". Arbeidsmarkt Een maand later al, was het zo ver. Op 31 juli werd de vrije loonvorming ingevoerd. Lo nen mochten per bedrijfstak gaan verschillen. Belangrijk ste argument was niet zozeer het laten delen van werkne mers in de welvaart, maar wel overspanning op de ar beidsmarkt het hoofd te bie den. Vier jaar later deed de overheid nog een stap terug. Het College van Rijksbemid delaars werd opgeheven. De Stichting van de Arbeid werd het enige orgaan voor toet sing van cao's. De vrije loonvorming van '59 bleef niet zonder gevolgen voor de loonkosten. Drie jaar later kon geconstateerd wor den dat op een beroepsbevol king van ruim vier miljoen, 260.000 werknemers sinds 1959 drie keer loonsverho ging hadden gekregen, 1,5 miljoen werknemers twee keer waren verhoogd en 1,8 miljoen werknemers tenmin ste één keer meer in hun loonzakje hadden gekregen (derde nota over de loonont wikkeling in Nederland- staatsscretaris Roolvink, ok tober 1962). De sterkste stijging deed zich voor in 1962. In de periode '58-'61 ging het om 17%. Een jaar later bleek dat cijfer op gelopen tot 26%, terwijl de kosten van levensonderhoud met respectievelijk 5 en 8% stegen. Dat inhaaleffect had overigens niet tot gevolg dat Nederland in vergelijking met het buitenland uit de pas ging lopen. Het gemiddelde loon lag hier in '62 nog 15% lager dan in België, Frankrijk en West-Duitsland. In 1964 bleek de breuk met de periode van geleide loonpoli tiek definitief. Als gevolg van de toen totale overspanning van de arbeidsmarkt stegen de lonen dat jaar ruim 15%. Hoewel de overheid nog jaar lijks een gemiddelde loonstij ging bepaalde, bleek deze in de praktijk niet te volgen. In '67 werden de laatste restjes geleide loonpolitiek defini tief opgeruimd. De overheid stopte met het jaarlijks vast stellen van een gemiddelde loonkostenstijging (de prak tijk wees uit dat niemand zich daaraan hield en dat de overheid slecht kon ingrij pen). De vrije loonvorming werd op 12 februari 1970 bij wet geregeld. Nieuwe wet Twee artikelen in die wet zijn van belang. Overheidsingrij pen is mogelijk "indien het algemeen sociaal-econo misch belang zulks vereist" (artikel 8). "Het belang van de nationale economie kan het nemen van maatregelen ten aanzien van het peil van de loonkosten in samenhang met andere maatregelen ver eisen" (artikel 10). Artikel 8 maakt het mogelijk cao's af te keuren, artikel 10 schept de ruimte voor loonmaatrege len. Met de invoering van vrije loonvorming heeft de figuur van de Stichting van de Ar beid sterk aan belang gewon nen. Werknemers, werkge vers en overheid zijn er in vertegenwoordigd. De rege ring kan allerhande adviezen vragen, maar het meest be kend is de stichting door het jaarlijkse overleg over ar beidsvoorwaarden. Werkge vers en werknemers doen daar een poging om een cen traal akkoord te bereiken over de totale loonkostenstij ging en over zaken als ar beidstijdverkorting. Wordt dat akkoord bereikt dan kan dat in de verschillende be drijfstakken concreet wor den uitgewerkt. Het overleg in de stichting is jaar in jaar uit mislukt. Voor al de laatste jaren is dat de overheid een doorn in het oog. De economische terug gang en het gegeven dat so ciale uitkeringen en de sala rissen van ambtenaren en trendvolgers gekoppeld zijn aan de lonen in het bedrijfsle ven, heeft een nieuwe dimen sie gegeven aan het belang van de overheid bij loonmati ging. De regering laat zich bovendien steeds meer ken nen als een aanjager van de bedrijfsinvesteringen en zo doende tekent de parallel met de jaren vijftig zich af. Ook toen werd het belang van investeringen prioriteit gegeven boven hogere lonen. Loonmaatregel Bij het indienen van de Miljoe nennota geeft dé regering de laatste jaren weer aan hoe veel de lonen gemiddeld mo gen stijgen. Houden de socia le partners zich daar niet aan, dan neemt de minister van sociale zaken met artikel 10 in de hand een loonmaatre gel. Het is in dit verband niet vreemd dat de dicussie over een terugkeer naar de geleide loonpolitiek van de jaren vijf tig weer volop wordt ge voerd. Nu naar de suggestie van Pen, die schrijft: "De loon- en prijsspiraal zal doorgaan met de winsten af te knijpen, de faillissementen zullen welig tieren, de werk loosheid stijgt en iedereen vraagt zich af hoe dat komt. Ik durf het bovenstaande met enige kracht te beweren, om dat ik al jarenlang niet an ders doe. Eigenlijk al sinds 1963, het jaar waarin we de loonpolitiek van de jaren vijftig hebben verlaten. Wordt het geen tijd dat we te rugkeren naar die gezellige periode"? Zoals gezegd: Pen motiveert niet waarom het toen zo ge zellig was, maar vermoede lijk bedoelt hij zoals vele an dere Nederlanders die met een zekere meewarigheid over die periode praten, de mate van overzichtelijkheid die de Nederlandse samenle ving toen kenmerkte. Welnu, overzichtelijk was het des tijds in vergelijking met nu ongetwijfeld, maar de vraag is wie daar het meest profijt van trok. De felle protesten van de vakbeweging tegen de geleide loonpolitiek kwamen niet uit de lucht vallen, maar waren ingegeven door de achterban, tot wie het lang zaam maar zeker begon door te dringen dat Nederlandse bedrijven behoorlijk op po ten stonden, de welvaart toe nam, maar de overheid desal niettemin nauwelijks tot geen loonsverhogingen toe stond. Zeker in vergelijking met het buitenland is de Ne derlandse vakbeweging in dat opzicht langdurig ge knecht geweest. Voordelen Een geleide loonpolitiek heeft onmiskenbare voordelen. Ze ker in een periode van stag natie lijkt er veel voor te zeg gen om de loonkostenstOging te laten afhangen van groei cijfers. De afgelopen jaren is dat min of meer gebeurd en te vermoeden valt dat er een relatie is tussen de recente verbetering van de Neder landse exportpositie en de betrachte loonmatiging. De vraag die nu door Pen aan de orde wordt gesteld is ei genlijk of er niet een nieuw systeem van wetgeving moet komen, waarmee de geleide loonpolitiek en niet de vrije loonvorming uitgangspunt van beleid is. Gezien de ervaringen in de ja ren vijftig is in dat geval het risico voor de vakbeweging zeer groot dat matiging in de lonen nog wordt voortgezet in een periode van hernieuw de groei. De overheid kan het de bonden met de wet in de hand dan uiterst lastig ma ken. Als blijkt dat werkgevers en werknemers zelf met in staat zijn de loonkostenstijging af te remmen (de vraag is of dat recentelijk wel zo het geval is), dan kan de minister van sociale zaken nog altijd te rugvallen op het genoemde artikel 10 en voor de duur van een jaar een loonmaatregel nemen. Dat kan desnoods een gedeeltelijke zijn, om zo de bezwaren van werkgevers (prestatieloon is onmogelijk, de motivering neemt daar door af) te verminderen. Proefschrift Een andere vraag is of een forse loonkostenmatiging wel het juiste antwoord is op de eco nomische teruggang. In dit verband is het aardig om eens een theorie uit de jaren veertig in herinnering te roe pen. "Loonshoogte en werk gelegenheid" was de titel van een proefschrift dat in '47 verscheen en waann het ver band tussen loonsverhoging en winstverkieining in twyfel werd getrokken. De promo vendus huldigde het stand punt dat zelfs in een periode van depressie een goede kans bestaat dat hogere lonen tot hogere winsten leiden. Met andere woorden: met het af zwakken van de loonkosten stijging in een periode van stagnatie is een wapen in de stryd om tot rendementsher stel te komen bijvoorbaat buiten gebruik gesteld. Die theorie kwam uit de koker van de toen nog onbekende 26-jarige medewerker van het Centraal Planbureau, H.J. Witteveen. Hij zou het tot mi nister van financiën, hoogle raar en directeur van het In ternationaal Monetair Fonds brengen. Prof. Pen beschrijft de theorie van Witteveen in zijn eigen boek "Moderne economie" (Spectrum 1962), maar heeft er kennelijk niet veel mee op, gezien zijn plei dooi om loonkostenmatiging te garanderen via een sys teem van geleide loonpoli tiek. Uit de protesten die zowel werkgevers als werknemers deze week aan de Internatio nale Arbeidersorganisatie ILO hebben voorgelegd, valt af te leiden dat de sociale partners een geleide loonpo litiek in principe afwijzen. En alleen al uit het oogpunt van een flexibele arbeidsmarkt k hebben ze daar gelijk in. Voor werknemers was de geleide loonpolitiek van toen allerminst gezellig, ofn- dat de winst van welvaart on voldoende werd verdeeld. En ook de werkgevers moesten door de problemen op de ar beidsmarkt ontdekken dat loonmatiging alleen een be drijf niet gezond houdt Over de verdeling van woon ruimte hebben we in deze ru briek al vaker geschreven. Hoe kan het ook anders. De woningnood neemt eerder toe dan af. De wachttijden bij bureau huisvesting in Leiden zijn dit jaar weer langer ge worden. Voor alleenstaan den, echtparen en echtparen met één kind was de wacht tijd in maart 1980 bijv. twee jaar. In oktober 1981 is de wachttijd voor deze groep al opgelopen tot drie jaar. Geen wonder dan ook, dat geen spreekuur voorbijgaat of er meldt zich tenminste één be-1 zoeker met een huisvestings probleem. Mensen, die om al lerlei redenen willen verhui zen en ook steeds vaker men sen, die hun huis kwijt zijn, bijv. door hypotheekschuld of echtscheiding. Door de schaarste aan betaal bare woningen is een eerlijke verdeling erg belangrijk. Bij die verdeling zijn de meeste gemeenten aan bepaalde re gels gebonden. Voor zelfstan dige woningen met oen huur- of koopprijs beneden een be paalde grens (de zgn. huur prijs- en koopprijsgrens) is een woonvergunning vereist. Dat staat in de Woonruimte- wet, die in een groot deel van Nederland geldt. Deze wet is nader uitgewerkt in de Woon ruimtebeschikking. Centraal m die Woonruimtebe schikking staat het begrip "economische binding". Im mers de gemeenten mogen een woonvergunning weige ren aan mensen, die geen economische binding met de gemeente hebben. De ge meenten en de woningzoe kenden moeten dan wel we ten wat "economische bin ding" inhoudt. De Woonruimtebeschikking zegt daarover "vrij vertaald": je bent economisch gebon den aan een gemeente, als je werkt bij een in die gemeente gevestigde instelling of be drijf, als werknemer of als zelfstandige, gedurende ten minste 20 uur per week; voor werknemers geldt dan nog, dat het dienstverband een "continu" karakter heeft (een dienstverband is in elk geval "continu", als het is aange gaan voor onbepaalde tijd). Aan bepaalde groepen r mag de eis van economische gebondenheid niet worden gesteld. De voornaamste zijn: gepensioneerden; ernstig in validen; langdurig werklo zen; (van echt) gescheiden mensen. De gemeenten mogen deze om schrijving van het begrip eco nomische binding wel verrui men, maar niet beperken. Cirkel Maar op een wat indirekte ma nier doen veel gemeenten dat tóch door economisch gebon- denen, die in de omgeving wonen, geen kans te geven op inschrijving als woning zoekende. Die gemeenten vinden dat deze mensen best tussen woning en werk op-en-neer kunnen reizen; en voorzover zij dan toch nog behoefte hebben aan een (andere) woning, moet de "woongemeente" daar maar voor zorgen. Ach tergrond is natuurlijk de nei ging van veel gemeenten soms krampachtig te probe ren het aantal geregistreerde woningzoekenden zo beperkt mogelijk te houden. Mensen in deze situatie komen in de "werkgemeente" vaak nog wel voor een woonvergun ning in aanmerking maar dan alleen voor een koophuis of een huurhuis van een parti- kuliere eigenaar. Voor een woning van een woning bouwvereniging of een ge meentelijk woningbouwbe drijf kunnen zij geen woon vergunning krijgen. Ook in Leiden en veel gemeenten in de omgeving gold dit sys teem en het geldt er formeel nog steeds. Wie dus bijv. in Den Haag woont en in Leiden werkt, wordt niet ingeschreven als woningzoekende in Leiden. Den Haag valt namelijk bin nen de "cirkel", die de ge meente Leiden hanteert om te bepalen of een economisch gebondene die in een andere plaats woont, in Leiden kan worden geregistreerd. Woont hij binnen de "cirkel" dan lukt dat niet. Ingrijpen Een jaar geleden noemden we Joset Mons In verband met het vertrek van de burgerraadsman zal deze rubriek voortaan maande lijks uitkomen tot de komst van de nieuwe burgerraads man/vrouw Koornbrugsteeg 2 2311 EK Leiden C..r Last die cirkel in deze rubnek al eens "een dubieuze cirkel". Toen had de Raad van State, de hoogste rechterlijke in stantie in (o.a.) woonruimte zaken, namelijk al uitgespro ken, dat de "regio-bepalin gen" in strijd waren met de woonruimtewetgeving. Maar de gemeente Leiden trok zich daar niets van aan, even min als de meeste gemeenten in de buurt. Intussen deed de Raad van State nieuwe uit spraken, steeds in dezelfde voor de woningzoekenden positieve zin. Dit najaar von den we het tijd worden het ministerie van Volkshuisves ting te vragen om in te grij pen. ook omdat sprake leek van een min of meer landelijk probleem. Samen met het Leidse bureau voor rechtshulp, dc rechts winkel en het advokatenkol- lektief schreven we de minis ter een brief. Op 13 november j.l. kregen we een heel duidelijke bnef te rug. Het was de minister ge bleken, dat meerdere ge meenten dezelfde "beperken de voorwaarden met betrek king tot de eis van economi sche gebondenheid" stelden, allemaal ten onrechte vol gens de Minister, namelyk in strijd met de Woonruimtebe schikking. Hij was voorne mens de gemeenten hierover aan te schrijven Dat voornemen is intussen uit gevoerd In de richtlenen btf de wijziging van de Woon- ruim te beschikking per 1 ja nuari a.s. worden de gemeen ten op dit punt op dc vingers getikt "Ook op dit punt die nen ae gcmeenteUjke regelen in overeenstemming te zijn met de woonruimtewetge ving", aldus de minister Reële kans De gemeenten in kwestie kun nen er nu niet meer omheen: Zu moeten hun "regio-bepa lingen" laten vallen. Zo kan Jan, die in Leiden woont en in Zoeterwoudc werkt, voor taan als woningzoekende in Zoeterwoudc worden inge schreven. En Piet, die in Voorschoten woont en in Lei den werkt, wordt zonder pro blemen in Leiden geregi streerd. Of om het preciezer te zeggen Jan en Piet behoren in elk ge val een reële kans te kr\jgen op een woonvergunning voor een voor hen geschikte wo ning.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1981 | | pagina 17