"Bang was ik nooit op dat zolder kamertje...." ZATERDAG 13 SEPTEMBER 1980 EXTRA PAGINA 25 Het huis aan de Haagse Pauwenlaar, Een uur lang geeft Jacques Philippa vlot antwoord op de vragen. Maar als we willen weten of 29 eenzame jaren op een Haagse zolderkamer en vier jaar ge vangenis naar zijn mening voldoende tegenwicht bieden voor de door hem in Drenthe gepleegde oor logsmisdaden, zwijgt Philippa plotseling,Jk weet het niet", zegt hij tenslotte. „Wat is schuld? Wat is straf? Ik geloof niet, dat het noodlot deze straf voor mij heeft bedacht. Daar heeft mijn verleden voor gezorgd". Zi^n uitspraken zijn nogal on duidelijk. „Maar ik weet, dat ér door mijn toedoen mensen in het concentratiekamp zijn terechtgekomen", voegt hij eraan toe. En later zal hij zeg gen, dat hij in de oorlog aan nam dat de mensen voor een heropvoeding naar de con centratiekampen werden ge stuurd. "Ik ben, toen ik op de officiers- school in Bad Toelz zat, in het concentratiekamp Dachau wezen kijken. Ik vond het daar met al die keurige ba rakken veel minder erg dan in een gewone gevangenis. Neem de bakkerij van Da chau. Dat zag er goed uit. Maar hoe kun je nou weten,- dat als er duizenden broden werden gebakken, daar bij voorbeeld 15.000 mensen van moesten eten? Wat wij te zien kregen, was een show. Pas la ter op de zolderkamer, toen ik „De Ondergang" van Presser zat te lezen, is het mij duide lijk geworden wat er met de joden is gebeurd". Ook Jac ques Philippa verschuilt zich dus achter het bekende "Wir haben es nicht gewusst". Ergens in het oosten van het land een grauw flatgebouw. J. P. Philippa staat er op het naambordje, bevestigd aan een smoezelige deur. Na twee keer bellen doet hijzelf open. Een magere man met een bleek ingevallen gezicht en een klein grijs snorretje. De deur blijft op de ket ting. Argwanend vraagt hij wie we zijn en waar we vandaan ko men. We mogen niet binnen komen. Hij wil wel een af spraak maken in een café twee uur later. Mompelt iets over familieproblemen en so ciale zaken. We vertellen hem dat we uit Groningen ko- Die middag ontmoeten we hem inderdaad op het afgesproken tijdstip in het café. „Bent u journalist of bent u van de Groninger groep", vraagt hij. Philippa wil best praten mits we zijn verblijfplaats geheim houden. Terwijl het zweet van zijn voorhoofd gutst vertelt hij dat hij hartpatiënt is en niet langer dan een uur wil praten. We besluiten uitein delijk naar zijn flat te gaan. Een kleine maar eigentijds in gerichte huiskamer. Veel planten en een kanarie in een kooi. Philippa gaat zitten. Houdt zijn jas aan en antwoordt uitvoe rig op onze vragen. „Toen de Canadezen bij Assen lagen, ben ik gevlucht. Ik had mijn wapen bij me. Via Gro ningen en de Afsluitdijk ben ik in Amsterdam terechtge komen en daar op een huur- kamertje ondergedoken. Al mijn vrienden werden opge pakt, maar ik bleef builen schot. Niet omdat ik een vals persoonsbewijs had, ik weet niet waarom. Mijn zusters namen contact op met mijn ouders. Mijn moeder liet we ten: kom nou maar hier, want er gaat straks van alles gebeu ren. Op de fiets ben ik van Amsterdam naar Den Haag gereden. Controle heb ik on derweg niet gehad". Buitenbeentje Jacques Philippa kwam uit een conservatief katholiek gezin. Zijn vader en moeder, maar ook de rest van de familie, wa ren anti-Duits. "Maar ik ben altijd al een buitenbeentje geweest", zegt Philippa. „Op de hbs al had ik belangstel ling voor het nationaal-socia- lisme. Ik denk dat het pure ouderliefde is geweest, dat vader en moeder mij bij zich in huis hebben geno- In het ouderlijk huis aan de Haagse Pauwenlaan hoefde eigenlijk weinig veranderd te worden. „De zolderverdie ping was voor de logés. De ene helft was gewoon zolder, de andere helft bestond uit twee kamertjes. Eén daarvan was voor mij. Mijn ouders woonden beneden en sliepen op de eerste verdieping. Dat is al die tijd zo gebleven. Uit zicht op straat had ik door middel van een dakkapel. Dat was alles. Gedurende die eerste tijd op de zolderkamer heb ik wel overwogen om naar Duits land te vluchten. Maar dat zat er niet in. Je kon geen kant op. Ik had nog steeds geen af stand kunnen nemen van wat er gebeurd was. Ik had nog steeds mijn sympathie voor de nazi's. Dat laat je niet zo gauw los. Ik kon daar natuur lijk met mijn vader niet over praten. De eerste dag verliep wat stroef. We hebben toen Jacques Philippa (62), de in 1950 door de Asser rechtbank bij ver stek ter dood veroordeelde oorlogsmisdadiger, heeft voor het eerst met journalisten gepraat over zijn oorlogsverleden en de 29 jaren die hij bij zijn ouders zat ondergedoken. In 1974 werd Philippa na een tip gearresteerd op de zolderkamer van het huis in Den Haag. Daar had hij enkele weken na het einde van de Tweede Wereldoorlog zijn toevlucht genomen. Na 29 jaar moest hij zijn schuilplaats prijsgeven. Vier jaar verbleef hij in de gevangenis, waarna hij werd vrijgelaten. De man, die de beruchte Norger Bloedploeg heeft aangezet tot steeds grotere activiteit en deelnam aan diverse razzia's in Drenthe, woont op een flatje in het «osten van ons land. maar afgesproken om niet meer over het verleden te pra ten. Dat is eigenlijk 29 jaar zo gebleven". In het begin dacht Philippa, dat hij slechts tijdelijk op de zol derkamer moest onderdui ken. Maar langzamerhand werd het hem duidelijk dat er geen uitweg was. In de krant las hij verhalen over proces sen tegen oorlogsmisdadi gers. In 1950 las hij zijn eigen doodvonnis. „Ik heb toen sterk overwogen om me aan te geven, maar ik heb het niet aangedurfd, ook al omdat er dan veel negatieve publiciteit zou komen en dat wilde ik door Henk Kuipers en Arnold Wielenga Nooit buiten In die 29 jaar is Jacques Philip pa niet een keer buiten ge weest. Zelfs niet in de tuin. De angst om ontdekt te worden overheerste. ..Ik ben alleen een keer op de dakkapel ge weest omdat er een lekkage was. Dat is alles geweest. Ik had een hekel aan de zomer. Je kon dan de gordijnen niet VToeg dicht doen. dat zou te veel opvallen Het alleen-zijn vond ik nictal teerg. Alsklein kind al was ik graag alleen en in mijn huwelijk had ik dat ook. Mede daardoor is mijn huwelijk al snel ge strand". „Dat kamertje op zolder maakte mij rustig. Misschien wel om dat ik daar als kleine jongen had gespeeld. Echt bang was ik nooit. Het woord spanning is meer op zijn plaats. Het was "•en golfbeweging. Alsje in de krant weer iets las over een opgespoorde oorlogsmisda diger, groeide de spanning en daarna nam het weer af. Die spanning steeg ook als er een auto voor de deur stopte. Ik keek dan van achter het gor dijn wie dat was. In het begin had ik een kast om me in te verstoppen, maar al gauw dacht ik daar niet meer aan. Soms, als mijn ouders een avond weg waren, was ik wel een beetje bang voor inbre kers. Want wat moetje doen. Je kunt geen alarm slaan. Bij de buren was al verschillende keren ingebroken en ik had toen gezien, dat er vingeraf drukken werden genomen. Dat zou voor mij fataal zijn geweest" Links weekblad In die zolderkamer heeft Phi lippa ontzettend veel gelezen. „Alles wat los en vast zat". Zijn ouders haalden boeken uit de bibliotheek. Hij las de krant en het linkse weekblad De Groene. Ook luisterde hij veel naar de radio, vooral de BBC. Erg veel tijd heeft hij besteed aan het oplossen van ontelbare schaakproblemen. In het andere zolderkamertje is hij kanaries gaan kweken. Vader Philippa zorgde er voor, dat de jonge vogels werden verkocht. Geleidelijk aan werden Philippa's kweekresultaten minder. Door gebrek aan nieuw bloed ontstond er inteelt, kwamen er geen eieren meer en stier ven de kanaries uit. Een poes heeft Philippa ook jarenlang gezelschap gehouden. Toen het dier stierf, kwam er geen nieuw huisdier. De huisdieren stierven. De boeken, die soms in een kist werden aangevoerd, bleven. Philippa zegt dat het boek „De Ondergang" van Presser hem extra aan het denken heeft gezet „Het is mij toen pas duidelijk geworden wat er met de joden is gebeurd. In de oorlog wist ik wel degelijk dat de joden naar het Oosten werden ge bracht. Omdat het om com plete gezinnen ging koesterde ik geen argwaan. Ik vond het een rechtvaardige zaak dat zé elders werden samenge bracht. Toen ik het boek van Presser las dacht ik: waar maak ik mij nu druk om? Ik leef nog. terwijl die miljoenen joden zyn vermoord. Lang zamerhand begon ik te besef fen dat mijn leven verpest was. Ik had maar twee dingen die belangrijk waren; de poli tiek en het leger. Ik wist dat ik beide kon afschrijven. Want voor mij was er geen partij meer en het leger kon ik he lemaal wel vergeten". Geen dokter De jaren die Philippa zelfs voor de werkster onopge merkt doorbracht op zijn een zame zolderkamer verliepen monotoon. Moeder kookte eten, hij at het meestal boven op omdat hij zich daar rusti ger voelde. Soms waagde hij zich even in de keuken of in de huiskamer. Hoewel Philippa zegt weinig angst te hebben gekend heeft hij een moeilijke periode doorgemaakt toen hij last van nierstenen kreeg. Een dokter durfde hij niet te raadplegen, medicijnen waren er dus niet. „Ik heb het eerst geprobeerd met aspirines. Dan was je even van de pijn af. Later heb ik de tabletten van mijn moe der gebruikt. Ze had last van de gal. Zo'n aanval duurde een paar uur en als het voorbij was wist ik: ik ben er weer voor een paar maanden van af. Pas toen die niersteen naar buiten kwam, was het voor bij". In 1973 bleek Philippa's moeder kanker te hebben. Zijn moe der is in het ziekenhuis over leden op het moment dat zijn vader er ook lag. Philippa werd toen van voedsel voor zien door zijn broer die hem later een afscheidsbrief van zijn moeder overhandigde. De laatste maanden voor zijn arrestatie in april 1974 hebben Philippa en zijn vader maal tijden gekregen van de orga nisatie „Tafeltje dek je". De vader van Philippa vroeg om extra grote porties omdat hij een grote eter zou zijn. Opgelucht Elf april 1974 werd Philippa op de zolderkamer door de Haagse recherche aangehou den. Na de eerste schrik zegt hij nu dat hij zich toen toch opgelucht voelde. „Het ging heel rustig en kalm. Buren hebben er niets van gemerkt". Na een verblijf van vier jaar in de gevangenis kwam hij in 1978 weer op vrije voeten. „Ik heb in de gevangenis een man van het verzet ontmoet. Samen hebben we veel over de oorlog gepraat. Ik heb Spaans, Italiaans en Russisch geleerd en een cursus voor bibliothecaris gevolgd". In het oosten van het land pro beert Phihppo aan de slag te komen. Het is twee keer mis lukt omdat er bij zijn aan staande werkgevers mensen werkten die de gevolgen van de Tweede Wereldoorlog nog niet te boven waren. Philippa slijt zijn dagen in een zaamheid. Hij leeft van een uitkering, gaat dagelijks naar de bibliotheek, wandelt veel en bezoekt zijn familie. Hij heeft ons een uur gegeven voor dit interview. Daar houdt hij zich vrij nauwkeu rig aan. Een krant waarin dit verhaal verschijnt wil hij niet ontvangen. En als we zijn fiat verlaten schuift hij de ketting weer op de deur.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1980 | | pagina 25