DE GESCHIEDENIS VAN EEN SCHATSCHIP Ter Meulen gaf plaats van Lutinewrak nauwkeurig aan SES*EH PAGINA 16 DONDERDAG 24 JULI 198( Het Lutine-merk (geplaatst in 1874) op de Noordvaarder met op de achtergrond de Brandaris. Dit merk werd in la ter tijden verwijderd. TERSCHELLING - Hoewel er nog geen goudstaven geborgen zijn door de duikers van de Pallisade Exploration Company die van de „Yak" uit, sedert enkele weken mèt bijzonder ongunstig weer trachten de goudschat van de Lutine boven water (en zand) te brengen, is de belangstelling voor deze in 1978 voorbereide on derneming groeiende. Wie de geschiedenis tot en met de tot nu toe laatste bergingspogin gen nagaat - dat was in 1956 en van de plannen van ir. W. van Wienen is toen door malversaties niets terechtgekomen, ondanks zijn uitvinding van een „drijvende schotel" - moet zich telkens weer verbazen over de onkunde die bij de berichtgeving in som mige bladen aan de dag treedt. Die berichten variëren van het vinden van de plaats van het wrak tot en met een uitgelaten dansje aan boord van de „Yak" als er met zekerheid een stuk van de Lutine - klein of groot - is opgevist. Soms wordt het heel mooi gemaakt „de duikers staan klaar om de ruimen van het goud schip binnen te dringen". Deze berichten geven des te meer aanleiding tot vrolijk heid als men weet, dat er in de eerste plaats van een wrak geen sprake meer is, in de tweede plaats de plek waar de Lutine ten slotte, na over de banken van de Terschellinger „Grongen" (Gronden) te zijn geslagen, zonk, al meer dan 120 jaar bekend is. Natuurlijk wist men van het moment van de ondergang van het fregat af wel waar de Lutine - nog wel met de voorsteven in nnw-richting: de richting waaruit in die onheilsnacht van 9 oktober 1799 de storm de zee deed koken - was ge strand. Maar bij latere onder nemingen moest toch de plaats steeds weer worden Waar lag het wrak? Dat heeft bij de vele pogingen, zowel in de vorige als in deze eeuw, geen enkele moeilijk heid opgeleverd. In 1886 kon den dan ook W. H. ter Meulen - die zich een leven lang met de Lutine heeft beziggehou den met als enig resultaat gro te teleurstellingen - en ir. Louis J. M. Taurel een kaart publiceren, waarop de plaats van (toen nog) het wrak was ingetekend. Dat was bijna 7 kilometer nnw van de zuid oever van oostelijk Vlieland en ruim 10 kilometer ten wes ten van de Terschellinger Brandaris. Inmiddels is een zich in het Algemeen Rijksar chief in Den Haag aanwezige brief van -Ter Meulen gevon den die hij op 24 september 1890 zond aan de minister van binnenlandse zaken. Deze brief bevatte een „Plaatsbe paling van het wrak der Luti- Hoewel voor ingewijden deze brief geen nieuws oplevert, is het misschien niet onaardig voor degenen die menen dat ook nu weer met moeite de plaats van de gezonken Luti ne moest worden vastgesteld, te lezen dat deze Lutineken- ner schreef: „De geografische ligging vaii het wrak werd in januari 1881 zorgvuldig berekend aan het Bureau der Hydrographie te 's Gravenhage. De bereke ning vond plaats door de ka pitein-luitenant ter zeejhr. F. E. Brauw, gedetacheerd bij de afdeling Hydrographie. Zij werd bevonden Noorder breedte 54 graden 21 minuten 33 seconden achter de komma nog eens 78) en Oosterlengte 0 graden, 10 minuten,41 secon den (achter de komma nog eens 79). Deze uitkomst steunt op de waarde van verschil lende kenbare punten in ge bruik bij de samenstelling der Hydrographische kaarten van de Nederlandsche zeega ten, voorkomende in de Mede- deelingen betreffende het zeewezen deel XIX, 1877. De 1 O-de augustus 1886 werd het wrak werkelijk op de bere kende plaats gevonden, hoe wel het 8,5 meter diep onder het zand lag op een totale diepte van plm. 14 meter be neden laag water. Als merken werden toen en later gebruikt: op TERSCHELLING. Een opzette- lijk geplaatst Baken in de Brandaris. N. B. Het Baken was geplaatst op de den duin rand, zoo dat de hoek Brand aris, Veldkaap en het Baken 61 graden, 57 minuten, 38 se conden bedroeg. Deze merken brengen (de waar nemer?: er ontbreekt een woord) op ongeveer de plaats waar de groote mast van de Lutine in het wrak heeft ge staan. Bij de beschouwing de zer merken toonden zij te ver- loopen wanneer de waarne mer op de Lutine zich op plm. 4 meter verplaatste. De rich ting van het wrak is met het vooreind ongeveer NW ten N." Was getekend: W. H. ter Meu len. De Lutine naar een tekening van A. Hoekstra uit Luinjeberd, die de verhoudingen in prespectivische weergaven berekende, uitgaande van de officiële afmetingen op de originele tekeningen van het Maritien Museum te Greenwich. Deze opgave is wei zeer nauw keurig, daar bij NB en OL zelfs met decimalen werd ge werkt en de peiling zo secuur was, dat als iemand zich op een expeditieschip of in een bootje ter plekke maar vier meter verplaatste, de bereke ning niet meer klopte. Wie dit leest, mag er dan ook van uit gaan, dat de Nieuwzeelandse schatzoekers geen moment moeite hebben gehad de „Yak" te meren op de plaats van het inmiddels verdwenen wrak. Het wrak in 1857-'59 Het schijnt voor velen moeilijk te zijn zich voor te stellen, dat er thans geen wrak meer be staat. En toch is dat het geval. Bij de geslaagde bergings werkzaamheden in de jaren 1857-1859 was er van de Luti ne nog wel iets over, hoewel het uiteraard een houten, en dus kwetsbaar schip betrof. In 1859 slaagde men er met behulp van uit Egmond af komstige duikers in een schets van het wrak te maken, die in 1861 en later nog eens (in 1896) werd gepubliceerd. De resten van het schip lagen onder of gelijk met de zeebo dem dan wel voor een deel daarboven. Daar het schip naar stuurboord was overge slagen, vertoonden zich aan die zijde de afgebroken in- houten hier en daar even bo ven de grond, terwijl die aan bakboordzijde zich meestal van zes tot tien voet daarbo ven verhieven. Het middengedeelte was door een grote massa ijzeren bal- lastbroden bedekt, terwijl meer naar achteren het zaad hout bloot lag doordat de duikers het aldaar aanwezige roest (dat overigens geld be vatte) zoveel mogelijk hadden opgeruimd. In de nabijheid van dit verbindingsstuk werd het roer teruggevonden (wel dra geborgen), waaruit men afleidde, dat ter plaatse de piek zich had bevonden, die als de schatkamer werd op gevat. Daarop wees ook de vondst van de eerste goud staven, die het begin vorm de van het tweede half mil joen. dat in die jaren van suc cesvolle arbeid werd gebor gen. En verder moet daar de kruitkamer hebben gelegen, want men vond er veel am munitie alsmede gebroken kruitvaatjes, die koperen banden hadden bezeten. De duikers vonden de overige staven op een plek, waar een afzonderlijk, zij het weinig omvangrijk wrak aantoonde, dat er met het schip wel iets gebeurd moest zijn. De Eg- monders hielden die plaats aanvankelijk als een geheim voor zichzelf, maar Taurel e.s. kwamen er achter en inder daad leverde onderzoek juist op die plaats vier gouden sta Er is van alles geprobeerdhier toont F rans Beckers zijn befaa mde Lutine-toren zoals deze in de zomer van 1933 in de Terschellingse haven lag en die in de golven zou vergaan. ven, een zilveren staaf en meer dan 3500 piasters in baar geld op. Maar daarna werd er ook niets meer gevonden. De Karimata De situatie van plm. 1860 zal in later jaren niet veel veranderd zijn, al moet men de invloed van de vaak roerige zee niet onderschatten. Herhaaldelijk is er na de tweede vondstpe riode, waarin enthousiast ge sproken werd van „een on derzees Californië", nog op de Lutine gewerkt, al was daar voor wel het zgn. Lutineweer nodig: mooi kalm weer met een zeer rustige zee. Dat was blijkens de verslagen ook toen al een uitzondering, zodat de weersomstandighe den van juni-juli van dit jaar niet eens zo uitzonderlijk blijken. Maar het inschakelen van de tinbaggermolen de „Karimata" van de Billiton- maatschappij in de zomer van 1938 bracht een fundamen tele verandering teweeg: de emmers woelden de plats van wat er nog van het wrak over was, wel zeer grondig om over een oppervlakte van 170 tot 2110 meter bij 70 tot 130 meter met een diepte van tot 20 me ter. Er is toen zoveel hout en ijzer en lood opgehaald (naast vijf kanonnen), dat de conclu sie gerechtvaardigd is. dat wat er van de Lutine voordien nog restte, in die luttele zo mermaanden tot pulver ver malen is. Dat daarbij slechts één goudstaaf werd gevon den, bewijst, dat de eigenlijke scnat elders rpoest worden gezocht. Ook nu nog kan men horen, dat de Nieuwzeelanders niets zullen vinden omdat in het verleden rappe vissers van de eilanden en van plaatsen als Volendam en Urk wel wisten waar Abraham de mosterd haalde. Allereerst zijn daar de fantastische verhalen van J. Daalder Dzn, die in zijn boekje Het goudschip (1920) Volendammers, rijk gewor den door hun illegale schat- visserij, hun geld in boerde rijen liet beleggen. Maar der gelijke fantasieën blijken zelfs in Engeland opgeld te hebben gedaan. „Blue Peter'\ fantaseert In 1933 publiceerde M. Hoede- maker wel een relaas, dat handelde over „Lloyds verlo ren schat" en welk artikel een vertaling was van The Blue Peter van de Brit H. Devine. Hierin kan men lezen: „Lloyds moest toen (namelijk als gevolg van de oorlog in 1799 en later) elke poging uit stellen om te zoeken naar de schat. Dit was zeer in het voordeel der stoute Holland- sche visscherslieden van de eilanden aan den mond der Zuiderzee, waar zand en branding haar (de Lutine blijkbaar) in een gouden har nas houden. Het wrak kwam toentertijd met laag water nog juist bloot te liggen. Lompe visschersvaar- tuigen blokkeerden de vlakte en nooit was er meer welvaart onder de eerlijke brave visschermannen en hun men- schen"J Devine-Hoedemaker besloten: „Aan het einde van 1801 staakten de visscherlui hun pogingen, omdat ze dachten dat ze alles hadden gevonden". Deze slotzin ver raadt, dat Devine niet wist waar hij over schreef. De eer ste succesvolle berging in 1800-1801 werd namelijk niet uitgevoerd door handige jon gens van de eilanden en om geving, maar door een offi ciële onderneming, die wel iswaar eilanders in dienst had, maar alle acties terdege controleerde. En dat was ook later steeds het geval. Ondertussen zijn er omtrent de Lutine in de eerste tijd van de ramp nog weer enige nieuwe historische gegevens bekend geworden. Het ene gegeven maakt het daarbij duidelijk hoe het mogelijk was, dat, blijkens het in mijn boek Het goud van de Lutine (1979) op genomen getuigenis van de 80-jarige oud-schipper Jan Folkerts Visser op Vlieland (afgelegd op 14 maart 1860), onmiddellijk na de ramp ka pitein Portlock van het Britse marine vaartuig Wolverine „de Schippers, Loodsen en zeelieden gelastte" om on middellijk met hun schepen naar het wrak te zeilen. En de ze „last" werd „met de meeste spoed niettegenstaande het stormwederten uitvoer ge bracht". Dat moest welhaast wijzen op de aanwezigheid van een En gels en de afwezigheid van een Nederlands („Bataafs") gezag. De bevestiging hiervan levert een brief van 3 maart 1823 uit Brussel aan de minis ters van binnenlandse zaken en waterstaat en van staat. Het stuk - eigenlijk een amb telijk verslag van hetgeen zich om de Lutine had afge speeld, actueel geworden door de onderneming op de Lutine van Pierre Eschauzier cum suis in 1821 gestart - geeft met eigen woorden een goed verslag van hetgeen er in officiële rapporten te vinden Britten op Terschelling Zo blijkt, dat de „bailluw en strandvonder" van Terschel ling (dat was een zekere Rob- bé) al op 26 november 1799 aanbood „in gevalle hij daar toe eene kwalificatie mogt ontvangen" met hulp van wat hij noemde enige eerlijke en vertrouwde personen (van zijn eiland uiteraard) alles te zullen doen om te bergen wat maar geborgen kon worden. Ook bood hij aan - en nu komt het - zich bezig te houden met „al hetgeen tijdens het ver blijf der Engelse troepen op het voorsz. Eiland van het be doelde schip was opgevischt of gesloopt deels door gezeg de troepen van de bergers af genomen en deels door laatstgen(oemden) verdon kerd geworden". Hier zien wij dus de bevesti ging: ten tijde van de ramp bevonden zich in elk geval op Terschelling (en misschien ook op Vlieland) Engelse troepen, die goederen wel door Terschellingers uit het Lutine-wrak waren geborgen of door sloop verkregen, ge woon confiskeerden - het was ten slotte een Engels oorlogs schip -, waarna de eilander „bergers' een deel van de buit hadden verstopt een op een eiland met jutters niet onge wone situatie. Het in beslag genomen én het verduister de kan echter onmogelijk uit goud en zilver hebben be staan, daar het pas eind maart 1800 de inmiddels „gequalifi- ceerde" Robbé, met uitslui ting van alle anderen als ber ger erkend, mogelijk bleek serieus op de Lutine te gaan schatvissen. Maar ook toen ging het nog niet vlot. Weliswaar was de perio de dat een sterke branding het uitvaren onmogelijk had gemaakt, voorbij, maar nu za ten ambtelijke instanties el kaar dwars. Was Robbé ge machtigd vanwege Domei nen, de Marine wilde blijk baar ook een duit in het zakje doen. Men oordele: Marine contra domeinen "En ook toen nog is daar in eene vertraging te weeg gebragt, daardoor veroorzaakt, dat vanwege den toenmaligen Agent van Marine meede eenige orders waren uit gevaardigd om zoo veel mo gelijk van de bedoelde lading te doen opvisschen en bergen en dientengevolge door den Commandant der Divisie van de aldaargestationeerde Lands schepen het opvis schen en bergen voor zoo ver re zulks van wege het Domein werd ondernomen, werd be let, terwijl de Kapitein Luite nant Kervel welke mede eeni ge Manschappen daartoe had aangenomen, onder be dekking van 's Lands sche pen bereids eene partij touwwerk, oude zijlen en een stuk kanon had doen ber gen". De strandvonder trok uiteraard dadelijk aan de Haagse bel en hij smaakte het genoegen, dat bij missive van 23 juni 1800 „de bespoediging van de voorz(egde) lading opnieuw aan den voorz. strandvonder' worden aangevolen". Toen kon Robbé met zijn mannen aan de slag gaan. Het resultaat is bekend: in het geheel werd voor ruim f 664.245 geborgen en verantwoord. In december 1803 moest Robbé echter be richten, dat de berging ver hinderd was omdat „een groot stuk van dat wrak, het welke tevoren in eene schuin se rigting staande werd ge vonden, toen voorover, op de plaats waar men metalen pleegde te ontdekken, was neder geslagen". Dat was het eind van de eerste onderneming od dp Luting Er zouden er nog vele volgen, maar eerst de poging van de late jaren '50 der 19de eeuw had succes. En nu is het wachten dan op de resultaten van de zoveelste onderne ming „op de Lutine", welk schatschip een even boeiende als romantische geschiedenis - als geen andere oorlogsbo dem binnen de Nederlandse wateren - met zich mee draagt. Al is er dan thans op die 53.22.33 NB en 0.10.41 OL niets meer van deze ex-Fran se oorlogsbodem, die met zijn fantastische lading een finan ciële crisis in Hamburg moest bézweren, meer over.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1980 | | pagina 16