(3)
Westerlings brute
acties: gruwelijk
exportartikel in
periode 1945-'50
Conflict
om
Indië
in
:L
ATERDAG 31 MEI 1980
„Het is waar dat op deze
wijze inderdaad een
herstel van rust en orde
wordt verkregen: de
schrik komt er gewel
dig in; maar u zult het
wel met mij eens zijn,
dat het is te hopen dat
dergelijke methoden
niet voor het wereldfo
rum bekend wor
den".
De natuurkundige dr. J. Hueting verklaarde in 1969
eerst via de Volkskrant en later via de VARA-tele-
visie dat Nederlanders in het Indonesische
conflict op vrij grote schaal wreedheden hebben
bedreven. Zijn onthullingen galmden bijna een
jaar na in de Nederlandse samenleving: een grote
opwinding, waarbij heftige beschuldigingen over
en weer werden geuit. Het tumult eindigde met
een kamerdebat, dat werd gevoerd naar aanlei
ding van een door de regering geschreven nota
over de excessen die Nederlanders in Indonesië
bedreven hebben. Op grond van die nota-en voor
al ook op grond van recente bronnenpublikaties -
schreven IVim Wansink en Ad van Liempt deel
drie van hun serie over het Nederlands-Indonesi
sche conflict, dat handelt over het geweld in die
periode en de manier waarop daarop is gerea
geerd.
Bijna een jaar zaten de mari
niers (die een uitstekende
staat van dienst hadden, maar
na het gebeurde werden ont
slagen) in de cel, vóór de mi
nister van justitie hun vrijla
ting beval. Volgens Van
Doorn en Hendrix kwamen
dit soort processen haast
nooit voor, omdac je in het le
ger gerust een minder pretti
ge opdracht kon weigeren; er
was altijd wel een ander die
de opdracht uitvoerde.
De onthullingen van dr. Hue
ting over oorlogsmisdaden in
Indiè veroorzaakten in 1969
en 1970 grote opschudding,
die uitmondde in een rege
ringsnota over excessen.
Daarin werden wat voorval
len beschreven en ook werd
nagegaan hoe die berecht wa-
Meer dan een topje van de ijs
berg bevat die nota volgens
Van Doorn en Hendrix niet.
Er is duidelijk uit te lezen dat
bestraffing van wandaden
eerder uitzondering dan regel
was. Zo is er nooit iemand be
straft voor het zinloos in
brand steken van kampongs,
wat toch vaak is gebeurd. Het
was altijd moeilijk de grens te
vinden tussen wat uit militair-
strategisch oogpunt nodig
was en wat aan wraakzucht
was toe te schrijven.
"Schiettent"
Toch vond de Nederlandse le
gerleiding niet alles goed.
Generaal Spoor schreef gere
geld aan zijn ondergeschikten
dat zij zich niet aan roof en
plundering te buiten moch
ten gaan en dat militaire
commandanten als het toch
gebeurde, streng moesten op
treden en niets met de mantel
der liefde moesten bedekken.
"Ik weiger directeur te zijn
van een schiettent heeft
Spoor meermalen gezegd.
Naar buiten toe bestreed Spoor
de berichten over wandaden
met klem. "Allemaal leu
gens", zei hij in een rede tot
verwanten van Nederlandse
militairen in augustus 1947,
"onze jongens roven noch
moorden".
Dat laatste was, helaas, niet
Politieke
scholing!
Er is een hele serie argumenten
te bedenken die kunnen bij
dragen tot enig begrip van
wat er onder Nederlandse
vlag misdreven werd.
In de eerste plaats moet er re
kening mee gehouden wor
den dat de generatie Neder
landsejongens die in Indie de
dienstplicht moest vervullen,
net de Tweede Wereldoorlog
achter de rug had en opge
groeid was in een sfeer van
dreiging, verzet en geweld. Ze
waren ook bepaald met goed
geschoold, ze wisten weinig
van de politieke achtergron
den van het conflict. De poli
tieke scholing die ze in dienst
kregen was van zeer eenzijdi
ge aard: de nadruk lag erop
dat ze te maken hadden met
terroristen, extremisten,
bandieten en zeker niet met
mensen die voor hun vrijheid
streden, zoals wij Nederlan
ders dat tijdens de oorlog in
feite ook hadden gedaan.
Dat was toch de kern van de
zaak; Nederland beschouwde
de tegenstander niet als een
militaire vijand, waartegen je
ten strijde trok, maar als een
verzameling terroristen die
moesten worden gepakt, ge
straft en eventueel gedood.
Guerrillastrijd
Vandaar ook dat in veel geval
len de rechten die krijgsge
vangenen hebben, niet wer
den toegepast op Indonesi
sche vrijheidsstrijders.
Een andere factor van belang is
dat vooral in de laatste perio
de van het conflict, het re
publikeinse leger een guer
rillastrijd voerde, waarop het
Nederlandse leger geen ant
woord had. De guerrilla-tac
tiek verhardde de strijd en
leidde tot verhevigde wraak
gevoelens. Er zijn heel wat
gevallen beschreven van sol
daten die hun zinnen verloren
als een maat door een vijan
delijke aanslag gedood was
Verder moet in het oog worden
gehouden dat Nederlands-
Indië in feite een soort "poli
tiestaat" was, waarin geen
democratische parlementaire
controle bestond. Lokale mi
litaire leiders hadden vaak
een onbeperkte macht, een
vrije pen bestond er niet.
Daardoor heerste er een kli
maat waarin ontsporingen
bijna voor de hand lagen. Te
meer omdat er geen sprake
was van adequate bestraffing.
De krijgsraden bestonden wel,
functioneerden ook wel, maar
kregen slechts een fractie te
behandelen van wat er echt
gebeurde. Veel werd niet
doorgegeven. In talloze ge
vallen werd behandeling uit
gesteld en daardoor afgesteld.
Heel dikwijls werd besloten
niet tot vervolging over te
het straffen van
nilitai
allee
tivat
r de i
de troepen
ver'/wakke:
En dat was het laatste wat de
commandanten konden ge
bruiken.
Dit stond in een brief die minister-president dr. Louis Beel ontving
op 1 februari 1947. Afzender was zijn (KVP-)partijgenoot Max van
Poll, die tijdelijk in Nederlands-Indië zat. Het was een privé-brief
waarin Van Poll wat achtergrond-informatie spuide over de gang
van zaken in de Oost. Van Poll was op dat moment lid van de
Commissie-Generaal, die samen met de landvoogd dr. Van Mook
in Indië het beleid bepaalde.
De methoden die Van Poll bedoelde waren die van het Detache
ment Speciale Troepen onder leiding van kapitein Raymond
Westerling, dat in Zuid-Celebes met ongekend harde middelen
de rust herstelde.
Beel, zo blijkt uit de brief van Van Poll. wist daar dus al heel vroeg
van af. De minister-president was ervan op de hoogte dat mensen
zonder vorm van proces werden doodgeschoten, soms bij tien
tallen tegelijk. En hij deed er niets aan: Beel heeft nooit aange
drongen op een onderzoek, of op een verzachten van het optre
den of op staken ervan. Pas toen maanden later in de Tweede
Kamer vragen werden gesteld gelastte minister Jonkman een
onderzoek. Beel heeft de brief van Van Poll kennelijk naast zich
neergelegd.
Bruut
Westerlings activiteiten werden later het symbool van het brut°
optreden van Nederland als koloniale mogendheid in Indië. In
derdaad, Westerlings methode was Nederlands gruwelijkste ex
portartikel in de periode 1945-1950. Maar pas door recente publi-
katie van allerlei documenten uit die tijd, is duidelijk komen vast
te staan dat Westerlings optreden door zijn superieuren gedekt
werd en zelfs logischerwijze voortkwam uit de manier waarop
Nederland in Indië gezag uitoefende.
Het besluit van 16 november 1946 om in Zuid-Celebes de staat van
oorlog af te kondigen, was gebaseerd op de terreur waaronder de
bevolking te lijden zou hebben.
In antwoord op kamervragen
somde minister Gotzen in de
cember '48 het volgende
lijstje treurigheden op:
„Georganiseerde bende-ac
ties, aanvallen op gezagscen-
tra, brandstichtingen, moor
den, ontvoeringen, bemoei
lijking van de taak der gezags
organen, verspreiding van
misleidende pamfletten, leu
genachtige propaganda, ver
nieling van wegen, bruggen,
telefoonlijnen en bestuurs-
kantoren, bedreiging van
ambtenaren en evacuatie van
de bevolking, waarmee een
ontwrichting van het maat
schappelijk leven beoogd en
ook bereikt werd".
Westerling stelde daar met zijn
Detachement Speciale Troe
pen (later: Korps Speciale
Troepen) de volgende werk
wijze tegenover: 's nachts
omsingelde hij met zijn man
nen een kampong (dorp). De
bevolking nroest op een open
plek bijeen komen. De man
nen werden van de vrouwen
en kinderen gescheiden. le
deren moest gaan zitten.
Op grond van spionage-activi-
teiten en ander inlichtingen
werk had het KST een lijst
samengesteld van mensen die
van terreur verdacht werden.
Die lijst werd dan ter plaatse
uitgebreid, op aanwijzing van
dorpelingen. Ook werden
kamponghoofden verhoord.
Wie op de lijst terecht was ge
komen en dus schuldig was
bevonden, werd ter plaatse
geëxecuteerd.
Vervolgens hield Westerling
een vlammende redevoering
waarin hij de sidderende be
volking op het hart drukte
geen enkele vorm van terreur
te bedrijven en iedereen aan
te geven die zich daar wel aan
schuldig maakte.
Zoals Van Poll al aan premier
Beel schreef: Op deze manier
kwam de schrik er geweldig
in. De bevolking trad na zo n
bezoek vaak meedogenloos
op tegen iedereen die van wat
dan ook verdacht werd. In
één jaar tijd, zo is later aan de
Nederlandse regering ge
meld, zijn op deze manier
door militairen, politie en be
volking op Zuid-Celebes 3114
personen ter dood ge
bracht.
Niet iedereen juichte Wester
lings optreden toe. Mr. B. J.
Lambers, in die tijd hoofd
ambtenaar bij de procureur-
generaal in Makassar, zag gro
te juridische problemen. Hij
schreef aan zijn baas, mr. H.
Felderhof dat weliswaar „de
resultaten van dit optreden
fantastisch schijnen te zijn"
maar dat de werkwijze „for
meel niet anders is dan
moord".
Hij stelde voor onder de werk
wijze van Westerling een wet
telijke basis te schuiven: er
zouden bijzondere eenmans-
krijgsraden gevormd kunnen
worden, die na een summier
onderzoek doodvonnissen
zouden kunnen uitspre
ken.
Noodrecht
Maar de procureur-generaal mr.
H. Felderhof antwoordde dat
volgens hem de methode-
Westerling „gegrond was in
het noodrecht". Met andere
woorden: de staat van oorlog
stond het toe. Hoge functio
narissen van leger, vloot en
burgerlijk bestuur telegra
feerden bovendien naar het
regeringscentrum in Batavia
dat de „Speciale Troepen in
Zuid-Celebes uitnemend
werk hebben verricht en nog
verrichten".
Hoe uitnemend Westerlings re
sultaten ook waren, Zuid-
Celebes was te groot om ge
heel door zijn korps te wor
den bewerkt. En vandaar dat
er stemmen opgingen om ook
anderen de bevoegdheid te
geven standrecht toe te pas
sen. Begin januari 1947 stelde
de auditeur-militair in het ge
bied, mr. A. G. Veldhuis, vooi
om „ook het KNIL een zekere
straffeloosheid te waarbor
gen" (dus toestemming te ge
ven voor het toepassen van
hardere methoden). En hij
noemde zelfs een kapitein die
hij al dezelfde bevoegdheden
als Westerling had gege-
Enkele dagen later krijgt land
voogd Van Mook voor het
eerst berichten over de ma
nier waarop Westerling te
werk gaat. En hij hoort van
procureur-generaal Felder
hof tevens dat de methode
navolging krijgt omdat ook
anderen het recht hebben ge
kregen verdachten ter plaatse
dood te schieten. Van Mook is
er kennelijk nogal van ge
schrokken. Hij antwoordt
eind januari dat het op de
„kortst mogelijke termijn"
afgelopen moet zijn met
„dergelijke methoden, die ten
nauwste verwant zijn aan de
Duitse en de Japanse".
Dramatisch
Van Mook weet dan nog niet dat
het uitbreiden van de „nood-
recht-bevoegdheid" tot enige
andere officieren dramati
sche gevolgen zou krijgen. Zo
zijn te Pare-Par<?op 14 januari
1947 25 gevangenen die in
voorarrest zaten en op hun
berechting wachtten, door de
politie aan een groep militai
ren overgeleverd die ze met
pistoolschoten om het leven
brachten.
En op 1 februari voltrok zich te
Galoeng-Galoeng vermoede
lijk de bloedigste actie uit de
gehele Indische tijd. Tijdens
een bezoek van een zuive
ringseenheid aan een kam
pong, waarbij al enige execu
ties waren verricht, kwam het
bericht dat in een naburige
kampong drie militairen van
de groep van Westerling wa
ren gesneuveld. Daarop wer
den de mannen van die kam
pong bijeen gedreven, waar
na in het wilde weg op hen is
geschoten. In totaal zouden
bij deze actie tussen de 350 en
400 slachtoffers gevallen
zijn.
Toch duurt het tot 21 februari
(drie weken na Van Mooks
knorrige afkeuring van Wes
terlings optreden) voor leger
commandant Spoor een ver
bod uitvaardigt nog langer
standrecht toe te passen. Het
antwoord van de officier van
justitie in dit gebied, mr.
Veldhuis, is dat, dat bericht
iets te vroeg is gekomen: de
actie was volgens hem nog
juist niet afgerond.
Na vragen in de Tweede Kamer
kwam er een onderzoek naar
de manier waarop Westerling
en de andere commandanten
te werk waren gegaan. Het
eerste onderzoek werd geleid
door prof. Enthoven, een ju
ridisch adviseur van land
voogd Van Mook. Hij kwam
tot de conclusie dat Wester
ling „door zijn uitzonderlijke
kwaliteiten" zijn zware taak
naar behoren had vervuld,
maar dat er ongelukken zijn
gebeurd toen anderen meen
den zijn werkwijze te kunnen
Geen rechtszaak
Tegen drie van die „navolgers"
van Westerling is een straf
vervolging ingesteld, maar
het vooronderzoek nam zo
veel tijd in beslag dat het
nooit tot een rechtszaak is ge
komen: bij de soevereini
teitsoverdracht in 1949 kwa
men de stukken in deze zaken
in handen van de Indonesiërs,
terwijl de verdachte officie
ren al in Nederland zaten. In
september 1950 besloot de
Nederlandse regering Wes
terling niet te vervolgen.
In 1954 werd die vraag opnieuw
bestudeerd. Er was toen een
tweede onderzoek naar de
zaak ingesteld, dat tot geheel
andere conclusies was geko
men. De juristen Van Rij en
Stam concludeerden dat Wes
terling de terreur op Zuid-
Celebes met tegen-ter reu r
had bestreden en dat dat on
der alle omstandigheden af te
keuren is. De verantwoorde
lijkheid daarvoor werd ge
legd bij de regering en leger
leiding in Batavia, die ver
zuimden Westerlings be
voegdheden goed te om
schrijven. Of Westerling als
nog voor de rechter zou kun
nen worden gebracht werd
toen opnieuw punt van dis
cussie. De ministerraad be
sloot dat het niet kon: er was
al eens eerder besloten hem
niet te vervolgen en dat zou
waarschijnlijk betekenen dat
een rechter de regel zou toe
passen dat iemand niet
tweemaal voor hetzelfde, ter
verantwoording kan worden
geroepen.
De andere drie officieren die
zich in Zuid-Celebes hadden
misdragen gingen daarom
ook vrijuit: de regering vond
dat ze moeilijk Westerling
kon laten lopen en drie ande
ren bestraffen.
Uitlevering
Vorig jaar gingen er in Indone
sië stemmen op om de uitle
vering van Westerling te vra
gen. De ex-militair, die te
genwoordig in Amsterdam
een boekwinkel drijft, toonde
zich van harte bereid zich
voor zijn daden te verant
woorden.
Het optreden van Westerling en
diens navolgers was bepaald
niet het enige dat, om met
Van Poll te spreken, maar be
ter niet voor het wereldforum
bekend kon worden. Zo werd
er tussen 1946 en 1949 in Indié
ook meermalen weinig zacht
zinnig omgesprongen met
krijgsgevangenen. Op de eer
ste plaats werden Indonesi
sche verzetsstrijders lang niet
altijd als krijgsgevangenen
beschouwd, maar vaak als
terroristen. Het aantal protes
ten van de kant van de Re
publiek was ontelbaar. Bo
vendien zijn heel veel geval
len bekend geworden waarin
gevangenen zogenaamd op
de vlucht werden dood ge
schoten. Vaak kon bewezen
worden dat het om gevallen
van moord ging.
Zoals in maart 1949 in Malang.
Om een afschrikwekkend
voorbeeld te stellen liet een
bevelvoerend kolonel zestien
gevangenen uit een kamp
halen. Hij voegde ze toe aan
drie patrouilles, zogenaamd
omdat ze inlichtingen moes
ten verstrekken. Alle zestien
werden onderweg doodge
schoten. Volgens de drie pa
trouillecommandanten had
den ze geprobeerd te vluch
ten, toen er een vuurgevecht
was uitgebroken.
Kort er na kwam de waarheid
aan het licht. Een van de drie
patrouillecommandanten
pleegde zelfmoord, waarna
zijn ondergeschikten toega
ven dat de zestien met opzet
waren gedood. Daarop be
kenden alle betrokkenen, ook
de kolonel die de opdracht
had gegeven.
De legerleiding vond dat de da
ders voor de krijgsraad moes
ten verschijnen omdat „het
een oorlogsmisdrijf betrof
van precies dezelfde soort als
waarvoor in Nederland na de
oorlog talloze Duitsers wer
den berecht
In 1951 werd afgezien van be
rechting. Een van de argu
menten was: „Een berechting
van beide officieren zou in
Indonesië en bij het Neder
landse publiek ongewenste
reacties kunnen oproe
pen".
Vast staat dat de Nederlandse
krijgsmacht in Indië ook bij
het verhoor van verdachten
onaanvaardbare methoden
toepaste. Er waren twee le
gerafdelingen die daarin ge
specialiseerd waren: de In
lichtingendienst (ID) en de
Inlichtingen- en Veiligheids-
groep (IVG).
Twee Nederlandse weten
schappers, die in Indonesië
dienden en naar de toepas
sing van geweld een diep
gaande studie hebben ver
richt, prof. dr. J. A. A. van
Doorn en dr. W. J. Hendrix,
hebben vastgesteld dat der-
degraadsverhoren vaak
voorkwamen. „Wij vinden
ontkleden, slaan, in moeilijke
posities ophangen, elektro-
tortuur, geforceerd water
binnengieten, brandende si
garetten, langs het hoofd
schieten en knellende opslui
ting".
Eén van hen, dr. Hendrix,
woonde een aantal van die
ondervragingen bij. Hij be
schreef die zo: „De verhoren
begonnen meestal vriendelijk
en welwillend. Pas na het
„dichtklappen" van de ge
vangene begon de Indonesi
sche hulp met een knuppeltje
te slaan en werden bedreigin
gen geuit en stompen toege
diend. Dan kwam de
stroom inductor voor de dag,
eerst bevestigd aan vingers en
tenen. Het werkelijke third
degree-verhoor begon pas als
de gevangene uitgeput raak
te; men bracht de stroomdra-
den dan over naar de genita
liën. Sommige verhoorden
verloren dan het bewust
zijn
Van Doorn en Hendrix analy
seerden de manier waarop de
krijgsraden dit soort exces
sen aanpakten. Er zijn wel
wat vonnissen gevallen we
gens het mishandelen van ge
vangenen. Maar bijna nooit
waar het de inlichtingendien
sten betrof: „De krijgsraden
zijn chronisch blind geweest
voor ID en IVG
Treintransport
Tijdens het Nederlands-Indo
nesische conflict werd de
pub'ieke opinie een enkele
keer opgeschrikt door berich
ten over gruwelijke gebeur
tenissen. De meeste opwin
ding ontstond over het trein
transport van Bondosowo.
Op 23 november 1947 vertrok
's ochtends om acht uur een
trein met honderd krijgsge
vangen uit Bondosowo in
Oost-Java. Toen de trein der
tien uur later in Soerabaja
aankwam bleken 46 inzitten
den te zijn overleden: ze wa
ren bezweken door hitte en
zuurstofgebrek, want de wa
gons waar ze in gepropt wa
ren bleven tijdens de reis
dicht.
Uit een haastig ingesteld onder
zoek bleek dat er nooit duide
lijke instructies waren ver
strekt voor de organisatie van
dit soort transporten. Bij deze
trein was een toevallig op het
station van Bondosowo aan
wezige sergeant-majoor
schrijver belast met de lei
ding. Hij bleek zich tijdens de
reis totaal niet bekommerd te
hebben om de opgesloten ge
vangenen.
De verontwaardiging over het
gebeuren werd nog groter
toen negen maanden later de
uitspraak van de krijgsraad
bekend werd. Van de veertien
gedagvaarde verdachten
werden er dertien vrijgespro
ken omdat het bewijs van
dood door schuld niet gele
verd was. De transportleider
kreeg één maand gevangenis
straf met aftrek van voorar
rest.
In Hoger Beroep vielen alsnog
acht vonnissen, variërend van
twee tot acht maanden. Er
werd bewezen geacht dat eni
ge begeleiders van het trans
port de gevangenen hadden
horen schreeuwen en op de
wagons hadden horen
slaan.
Weigering
De gerechtelijke behandeling
van deze zaak staat in schril
contrast met de berechting
van drie mariniers die het
dienstbevel om de kampong
Pakadisji plat te branden,
hadden geweigerd op te vol
gen. Twee kregen drie jaar
gevangenisstraf, de derde
kreeg anderhalf jaar.
In hoger beroep werd dat iets
minder (2.5 2 en 1,5 jaar), maar
de verontwaardiging in Ne
derland over de strafmaat
bleef zeer groot. De drie ma
riniers hadden het platbran
den van de kampong gewei
gerd op grond van morele en
godsdienstige bezwaren: ze
vonden het een tegen de bur
gerbevolking gerichte daad
zonder militair doel. De
krijgsraad achtte het plat
branden van het dorp ge
rechtvaardigd. omdat het
dorp als uitvalsbasis voor ter
roristen diende die het leger
met sabotagedaden bestre-