"El Nino de Holanda" Ambon rouwt om het verlies van een drijvend dok DONDERDAG 27 SEPTEMBER 1979 Door Peter Hattink Stierenvechten is barbaars. Het wordt hoog tijd dat de dierenbescherming een einde maakt aan dat soort volksvermaak, waarbij een onschuldig dier wordt doodgemarteld. Het is onbegrijpelijk dat in de twin tigste eeuw deze vorm van brood en spelen nog bestaat. Stierenvechters zijn laffe mensen. Ze bedonderen de stier met een doekje, maar zodra zij zelf in gevaar komen, lopen ze snel weg of springen ze over het schuttinkje. Het is maar goed dat er af en toe een „torero" op de horens wordt genomen. De stier heeft geen kans; hij verliest altijd. Stierenvechten is een kunst. Het is een eervolle krachtmeting tussen mens en dier; de intelligentie van de mens moet het opnemen tegen de kracht en sluwheid van de stier. Een goede stierenvechter heeft liefde voor zijn tegenstander. Pas dan kan de artiest zijn kwali teiten laten zien. Het is de kunst van „parar, templar y mandar", ofwel van „de stier tot stilstand brengen, de woede van het dier intomen door hem op een harmonische manier met behulp van het doek om je heen te laten lopen en het beest te blijven leiden". De stier is een edel dier. Vier of vijf jaar heeft hij eenfantastisch leven in het open veld. Omdat hij kwaad is, voelt hij tijdens het gevecht geen pijn. Voor de stier is er geen mooiere dood dan voor het publiek in de arena te sterven. Twee tegengestelde meningen, afkomstig uit twee verschillende we relden. De nuchtere Nederlandse benadering van een oeroud spel en de hartstochtelijke Spaanse versie van een feest dat reeds 2000 jaar geleden rond de Middellandse Zee werd gevierd. In Spanje kun je jezelf nog steeds als een stierenvechter voelen. Op een onschuldige manier met koetjes van ongeveer een jaar oud. Natuurlijk mag je de beesten niet verwonden. Je mag alleen met een paarse cape, de „capote", proberen klassieke passen na te doen. Een poging zonder bloedvergieten tot „parar, templar y mandar". Als er bloed vloeit, is het je eigen schuld. De razendsnelle koetjes zijn behendig. Ze hebben heel gauw door waar Abraham de mosterd haalt en daar winden zij geen doekjes om. Net zoals bij de beroemde stierenvech ter Antonio Bienvenida, die bij een generale repetitie in 1975 door een koetje werd doodgestoken. Door myn Nederlandse opvoeding heen en weer geslingerd tussen het voor en tegen van het stieren gevecht, maak ik mij eens per jaar schuldig aan het bevech ten van. een koetje. De laatste keer was verleden week zon dag, in de oude universiteits stad Alcala de Henares. Een bloedhete dag. De arena ligt in de blakerende middag zon. De tribune zit bomvol en uit het publiek klinken op gewonden kreten. Men ver wacht een groot spekta kel. „Suerte", „het ga je goed", zegt de „mozo", de helper, die je uit de penarie haalt als de koe bovenop je springt of je een prik geeft met haar 15 centi meter lange horens. Met kloppend hart loop ik de are na in. „Je mag niet afgaan, want je vrouw, je zonen en je Spaanse vriend Paco zitten te kijken", spreek ik mijzelf in. Daar sta je dan in een menge ling van eer- en angstgevoe lens, de „capote" strak voor me uitgeklemd, wachtend op het zwarte beest dat komen gaat. Van tevoren heb ik de koe, die bijna honderd kilo weegt, gezien en ze was veel groter dan ik verwachtte. De deur van het hok is nog dicht en in mijn gedachten groeit de koe uit tot een monster met reusachtige afmetingen. „Ik wil het beest eerst rechts langs laten gaan", denk ik. De deur van het hok vliegt open. „Hhaaay!" gillen de vrouwen, belust op een „torero extran- jero", een buitenlandse koe- bestrijder in actie. De koe - de grootte valt mee, maar ze is veel sneller dan ik dacht - stormt met een razende vaart' op me af. In de hoop dat nie mand mijn knikkende knieën -ziet - het beest rent toch wel héél erg hard - houd ik de „capote" strak voor mij uit. Kaarsrechte rug, kontje iets naar achteren en voeten stil op de grond. Even een schijn beweging met de cape naar links om de echte vaart van de zwarte tank af te remmen. De koe gaat mee! „Capote" recht voor mij uit en sierlijk vanuit de heup naar rechts uit laten waaieren. Hoera! De koe is in razende vaart langs gevlogen. „Olééé!" juicht het publiek met een warm ap plaus, want ik sta nog recht overeind. ,De eerste klap is een daalder waard, maar laat het succes je niet naar je hoofd stijgen. Nu moet het koebeest links langs. „Parar, templar y man dar". denk ik. De koe staat aan de andere kant van de arena en kijkt mij aan. Qua windrichting sta ik goed, want de geur van het beest dringt in mijn neusgaten, maar ik sta tegen de zon in. Moeilijk. „A mandar, vooruit; de leiding nemen!". De zwar te koe kijkt naar de „capote", maar de afstand is nog te groot om haar uit haar tent te lokken. Bewust treed ik bin nen haar agressieafstand. Whoem! Daar komt ze! Ze volgt de „capote", die in een schijnbeweging langzaam van rechts naar links be weegt. Op het moment dat ik stilsta en de cape vlak voor mij zweeft, remt het zwarte gevaar even af en kijkt me aan. Ik schrik mij een aap, want nu kom ik met de zwaai van de „capote" naar links niet uit. Met het hart in de keel laat ik de cape met een ruk sterk naar links uitwaaieren en doe ik haastig een stap naar rechts. Wham en o won der! Het koebeest is vlakbij aan mijn linkerkant voorbij gegaan. Een oorverdovend „OLlééé!" en applaus. De ge voelens van een triomf zijn voor mij echter voorbij. De koe heeft mij door. Het wordt De door de zon bruin verbrande- helper geniet. Hij staat achter de „tablas", de houten wand, en hij lacht voluit. Ik ver wacht een aanwijzing, maar hij schreeuwt met een blikke rend gebit: „Sea valiente!", "laat je moed zien!" „Ja, ik dank je de koekoek! Het zwarte beest heeft het op mij gemunt. Ik kan niet terug". In mijn gedachten zie ik de ope ratiezaal van de arena, die ik vlak voor het festijn heb mo gen aanschouwen. De helper heeft mij in rnijn eergevoel geraakt. Natuurlijk moet ik „valiente" zijn! Mijn in Spanje versterkte trots ge biedt mij dat ik actie moet nemen. Het publiek, dat „brood" eet - warme hapjes met sangria - verwacht spe len. Het koebeest staat van onderuit zijn ogen naar mij te loeren. „Goed", denk ik, „als jij van tactiek verandert dan doe ik het ook. Ik voel je aan koe, want ik vind je moordend sympathiek. „De lo fino a lo bruto!"; van een fijne naar een brute stijl! Als ik maar kan blijven „mandar"; zelf het heft in handen blijven hou den". Ik pak de cape zover mogelijk aan de uiteinden vast en ik ren bruusk naar de koe, niet wetend wat ik zal doen als het zwarte gevaarte aanvalt. Het beest schrikt en vlucht weg. Algemeen gelach. Het is eigenlijk ook geen ge zicht. Een blonde vent met bril op achter een koetje aan in de hoop dat het wat doet. Algehele afgang. „Dan maar weer terug naar „lo fino", be sluit ik. De koe is enorm eigenwijs. Ik lok het beest met zwaaien van de cape, maar de koe schudt alleen af en toe met haar hoofd omhoog. Het angst zweet breekt mij uit. Ik laat de „capote" met een truc elegant om me heen draaien. Het beest doet een paar stappen vooruit; geroezemoes in het publiek. „Als ik nu eens op mijn knieën val en de cape sierlijk hoog over mij heen van links naar rechts zwaai en op het moment dat het zwarte gevaar vlak voor me is rechts tegen de grond aanbuig", overweeg ik overmoedig. Jammer genoeg moet ik mijn voorstel intrekken, want ik heb dit alleen maar de avond tevoren geoefend met mijn zoontje, die geen horens heeft. Ten einde raad spring ik een paar keer hoog in de lucht... En ja hoor! Het zwarte monster komt in beweging. De koe komt veel te vlug en ik kan nog maar net opzij sprin gen, waarbij ik de „capote" met meer geluk dan wijsheid in de goede richting zwaai. Hups, daar komt ze weer! Van het beest tot stilstand bren gen is geen sprake meer. Ik voel mij meer een koe-ont- wijker dan een stierenvech ter. Een enkele keer houd ik er nog net de pas in, maar de bochten van de koe worden steeds korter en zij draait my in. Ik gedraagd mij alsof ik nog nooit van „parar, templar y mandar" heb gehoord. ,Hoe kom ik hier waardig uit?" „Sea valiente!", spookt het door mijn hoofd. Gedreven door het idee dat ik vandaag de operatiezaal over moet slaan ren ik plotseling ach teruit en op veilige afstand van het koebeest zwaai ik „als afscheid" de cape als een wervelwind om mij heen. Ik weet dat de koe op deze af stand niets zal doen en ik keer haar de rug toe. Om mijn fi guur te redden, steek ik mijn hand als een Paus naar het publiek omhoog Ik voel mij een reuze-oplichter, want de toeschouwers klappen en jui chen my toe. Ten slotte slaak ik een diepe zucht, want ik heb mijzelf net wijsgemaakt dat ik aan de dood - nou ja, aan de operatietafel - ben ont snapt. Vrouwlief, als Nederlandse een tegenstandster van stieren gevechten is op een kritische manier trots op mijn gemaak te capriolen. Zij geeft mij het idee dat ik de zaak niet be donderd heb. Paco, mijn Spaanse vriend, geeft mij een schouderklopje. „Muy bien hombre", „Heel goed kerel!", zegt hij vriendelijk. „Voor een buitenlander doe je het niet gek, maar... of het iets met stierenvechten te maken had?", lacht hij. „Toch wasje wel „valtiente", al maakte je er op het laatst maar een potje van. Ik geef je een bynaam zoals alle beginnende stie renvechters er een hebben. Je bent voor mij voortaan „El Nino de Holanda", het Jon getje uit Holland". AMBON - Op het eiland Ambon gaat het verhaal dat een grote spierwitte vis een fel gevecht geleverd heeft om het Waiame dok voor het Molukse volk te behouden. Op 30 mei om streeks vier uur in de middag dook de vis op in de nabijheid van het dok, waar hij positie koos. Op dat ogenblik, zo wil het verhaal, waren de sleepbo ten bezig vast te maken aan het dok om het naar Soeraba- ja weg te slepen. Maar hoe men ook trok, de geheimzin nige vis zorgde ervoor dat het 2000 ton metende dok op zijn plaats bleef. Pas na verschei dene mislukte pogingen slaagde men erin het 100 me ter lange en 22 meter brede dok in beweging te krij gen. De vis, nooit eerder gezien in de baai,zwom driemaal rond het dok en verdween even later. Vissers beweren dat op de zelfde avond vrouwen in witte gewaden en met lange haren een klaaglied hebben aange heven op de plek waar het dok twaalf jaar lang heeft gele gen. Voor de Molukkers was de ver schijning van het vis een teken dat voorgoed een streep was gehaald door de grootse plan nen van de toenmalige gou verneur Gerrit Latumahina, die van de Molukken een ma ritiem en economisch onaf hankelijke ,JDaerah" (pro vincie) wilde maken. Zijn strategie was, de Molukken op te bouwen vanuit „zee naar land". Eerst zou gewerkt wor den aan een vloot van kust vaarders die moest zorgen voor de verbindingen met de talrijke eilanden en die pro- dukten als tjengke (kruidna gel) en copra rechtstreeks moest brengen naar de afne mers buiten Indonesië. Prooi Maar het dok ging ten onder aan slechte bedrijfsvoering, gebrek aan kader en werd ten slotte een prooi van op geld beluste mensen. ,J£r is min stens zeshonderd tot zeven honderd miljoen roepia (on geveer twintigduizend gul den) aan verdiend bij de ver koop", meent S. J. M. Sijauta, lid van de directie van de maatschappij, die het dok be heerde. De in Dordrecht aan de MTS af gestudeerde Sijauta, ge trouwd met een Nederlandse vrouw, ziet in het komplot de hand van de gouverneur Has san Slamet.Hij wil echter niet in details treden. „Wacht maar een maand, dan liggen de zaken wel wat duidelij ker", meent hij. Het zal me niet verwonderen wanneer er een nieuwe gouverneur komt zo voegde hij er aan toe. Dat het dok terug komt, staat voor hem wel vast. Alle Am bonezen in heel Indonesië zijn in het geweer gekomen toen ze hoorden dat het dok is wege- sleept, evenals de Zuidmoluk- se gemeenschap in Nederland. In Jakarta, zo zegt Sijauta, is toen een onderzoek gelast. De gouverneur moest op het matje komen bij de minister van defensie, generaal Joe- soef, en bij de minister van binnenlandse zaken Amir Machmud, aldus Sijauta. Volgens hem is het dok eigen dom van zijn maatschappij, maar de aandelen zijn op slinkse manier overgegaan in handen van de gouverneur, waardoor het mogelijk werd om het te verkopen als rege ringsobject. Driehonderd, mensen raakten van de ene op de andere dag werkloos. Slapeloos Een van hen, Pieter Halattu uit La ten e. een voor-kampong van Ambon, heeft het daar door aan zijn hart gekregen. Hij heeft ook slapeloze nach ten. ,fioe kom ik aan geld om mijn gezin te onderhouden. Hoe moet ik mijn twee school gaande kinderen bekostigen", aldus Halattu met een beven de stem. Evenals vele andere collega's van het dok is Halattu een ex- KNIL-sergeant en heeft hij aan de zijde van de RMS ge vochten. Hij heeft van 1951 tot 1962 gevangen gezeten in Nu- sa Kembang bij Cilacap. Na twaalf jaar werd hij vrijgela ten en zijn verzoek om naar Nederland te mogen gaan werd genegeerd. Hij moest naar Ambon. De vrijheid duurde maar vier maanden voor hem. In een dronken bui had Pieter Halattu de RMS- vlag gehesen. Hij werd prompt opgepakt en voor vier jaar opgeborgen. In 1967 werd hij aangenomen bij het dok, dat er pas was. Het dok was gekocht met ont wikkelingsgeld van de toen malige Nederlandse minister van buitenlandse zaken Jo seph Luns en gebouwd bij Verolme. Vele ex-KNIL'ers en ex-RMS'ers kregen op het dok werk. ,Jk heb ze", zo zegt Sij auta, opgeleid tot volwaar dige specialisten". Niets was te moeilijk voor hen, een ka potte schroef werd zelfs met de primitieve middelen die wij in het begin gebruikten, ge maakt. We hadden op het dok een nogal onorthodoxe ma nier van werken die bij de re gering sinstanties op weer stand stuitte. Maar we deden ons werk prima. Veel tegen werking kregen wij ook van in het buitenland afgestu deerde ingenieurs die stage liepen bij ons. Gebleken is dat deze jongens helemaal niet goed waren opgeleid. Boven dien waren ze te bang om hun handen vuil te maken. Ik heb ze weg moeten sturen", vertelt Sijauta. Dwaalspoor Sijauta was al vanaf het begin betrokken bij de activiteiten van het dok: hij was aanwezig bij de besprekingen voor de bouw van het dok in Neder land. Al in het begin waren er aanwijzingen dat de gang van zaken zou worden ge dwarsboomd, zegt hij. Met kapitein Hoek van Wijsmul ler, die het dok naar de Mo lukken sleepte, sprak Sijauta af dat hij valse posities zou opgeven gedurende de hele reis. Dat was om de tegen standers op een dwaalspoor te brengen. Op Ambon werd het gerucht verspreid dat in het dok een bataljon zwaar ge wapende RMS'ers mee zou reizen, die Ambon zouden veroveren. Daar was natuur lijks niets van waar". Niettemin, zo meent hij, werd het dok gezien als een moge lijke onrusthaard, en wellicht om die reden moest het ook verdwijnen. Alex Westplat, financieel com missaris van de exploitatie- maatschapp ij, die samen met Sijauta het dok moest runnen, is van mening dat er niets on rechtmatigs is gepleegd met het dok. „Er waren gegronde redenen om het dok van de hand te doen", meent hij. Rechtmatig dan wel onrechtma tig, de omstandigheden heb ben ertoe geleid. ,JJet betroj hier een 2000 tons dok, terwijl op de Molukken alleen een markt is voor hoofdzakelijk vissersboten van gemiddeld 100 tot 200 ton en misschien nog enkele bootjes van 300 tot 400 ton. Een verdere ezcploita- tie van een 2000 tons dok voor deze kleine bootjes is volko men waanzin. Het opgelopen verlies is niet verantwoord; financieel niet, technisch niet. De Molukken zijn beter gehol pen met een sleephelling van 500 ton, waarvoor er wel een markt is. Die helling komt in de plaats van het dok", aldus de heer Westplat. Status De status van het dok is nooit duidelijk geweest. De exploi- tatiema atschappij zegt dat het zijn eigendom is, maar dat wordt door de provinciale re gering ontkend. Het dok is door de centrale regering in Jakarta via een lening ge kocht ten behoeve van de pro vinciale regering, die het dok op haar beurt heeft uitbesteed aan de maatschappij. Het Molukse volk verkeert echter in de veronderstelling dat het een gift is van de in Neder land wonende Zuidmoluk- kers. Het dok was onderdeel van een pakket. In het contract tussen Verolme en het Indonesische ministerie van zeeverbindin gen, dat destijd werd geleid door Ah Sadikin (de latere gouverneur van Jakarta), is voorzien in de bouw van een 2000 tons dok ter waarde van 5390.000 gulden, een drijven de kraan ter waarde van 1.725.000 gulden, een havens leepboot van 250 pk voor 925.000 gulden, en nog een sleepboot van 500 pk voor 1.100.000 gulden. De totale le ning bedroeg 11 miljoen gul den en zou in vijf jaar tijd (van 1 september 1967 tot en met 1 septemmber 1971) wor den afgelost.Maar er is geen cent van terugbetaald, al thans de bewijzen daarvan zijn nergens meer te vinden", zegt Westplat. W. Kols, voormalig dokmeester, vertelt dat het grootste schip dat ooit in het dok is pctOWtt, er een was van 900 tot 1000 ton. „Van 1967 tot en met 1975 zijn er per jaar gemiddeld maar dertig schepen gerepa reerd met een totaal tonnage van 13.000 ton. En dat terwijl het dok een capaciteit heeft van 20.000 ton. Dat if een zeer laag percentage"zegt Kols. Bovendien is het dok slecht onderhouden, de binnenwan den waren al helemaal door geroest. de pompen werkten niet meer, evenmin als de ge neratoren". De enige manier om het dok te repareren, was het in voorlo pig exploitatie te geven aan van een bedrijf in Soerabaja. Met de exploitatiewinsten kunnen dan de schulden wor den betaald. Maar de intvo- ners van Ambon kan het niet schelen of het dok met verlies of winst heeft gedraaid. „We willen dat dok terug, hoe dan ook", zegt taxichauffeur John Taihiettu. ,Jiet is nu eenmaal een symbool geworden en is bovendien niet meer weg te denken uit de baai van Am bon. Het behoort lot de karak teristieken van Ambon". Gekwetst Vele Molukkers voelen zich ge kwetst doordat het drijvend dok in stilte is vertrokken. Zonder dat er volgens het ge woonterecht, de adat, een af scheidsfeest voor is gegeven, een .selamatan". Men herin nert zich de dag dat het dok werd binnengehaald als de dag van gisteren. Op 11 april 1967 voeren honderden bootjes met duizenden mensen aan boord het dok tegemoet. Drumbands en gamelanor kesten waren in de vissers bootjes meegevaren om voor de muzikale illustratie te zor gen. Kapitein Hoek van de Friesland, die de sleep trok, schreef later in een brief: ,JZn iedereen stond te wuiven en te juichen of een ik-weet-niet- wie binnenkwam". „Diep in ons hart geloven we niet meer dat het dok ooit weer zal terugkeren", zegt John Tahiettu.De verschijning van de witte vis en het geween van onze voorouders op de plek xvaar het dok heeft gestaan, zijn de voortekenen daar- PAGINA 15

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1979 | | pagina 15