y
O
1=
m
i=i
Gerrit Komrij
lijken waarin
■I,
!-"Doeken aan banden"
I WOENSDAG 28 MAART 1979
Gerrit Komrij zijn naam klinkt als een knallende zweep
Zijn stokpaardje. Literatuur in
Nederland. Jarenlang schreef
hij zijn vernietigende kritie
ken in Vrij Nederland (ge
bundeld in „Daar is het gat
van de deur").
Komrij: „Met de Nederlandse
literatuur heb ik zo ongeveer
alles gedaan wat mogelijk is.
Als met een zak met water en
yoghurt heb ik ermee rondge
zwaaid, ik ben erop gaan zit
ten, ik heb hem op zijn kop
gehouden, er lucht bij laten
komen. Ik heb hem van alle
kanten belikt en beroken, en
dat is het. Ik hoef er niet meer
over te schrijven. De Neder
landse literatuur kan nog een
paar jaar mee, het is in ieder
geval iets interessanter dan
de televisie, maar dat lijkt me
niet zo'n eer".
Boodschap
Zijn eigen opvatting over
schrijven: „Ik ben in de eerste
plaats geïnteresseerd in es
thetische kwesties, pas daar
na in morele. Een schrijver is
geen boodschappenjongen.
Ik ben bang dat literatuur te
veel wordt gewaardeerd als
een boodschap. Literatuur is
geen boodschap, ze ontstaat
uit een boodschap. Het gaat
bij mij om mooi en lelijk, niet
- of pas later - om goed en
kwaad. De lelijkheid van een
gedachte stuit me tegen de
borst als een lelijke gedachte;
niet om de gevolgen van die
gedachte. Zo is bij mij een kri
tiek goed, als hij goed ge
schreven is. Pas in de tweede
plaats moef ik het er mee eens
zijn".
Je stukken wekken de indruk
datje in ieder geval wilt dat ze
anders zijn dan die van ande
ren.
Komrij: „Het wórdt vanzelf iets
anders. Het is niet het willen.
Dan zou ik een baldadige
schooljongen zijn die achter
het bureau gaat zitten met de
gedachte: nu ga ik eens even
wat anders schrijven. Ik wil
niets anders, maar ik behoor
tot de soort schrijvers waar
van er niet zoveel bestaan.
Stel dat alle schrijvers een
geel jasje dragen en ik trek
een blauw jasje aan. Dan is
het niet een kwestie van wil
len dat ik er anders uitzie. Het
is nu eenmaqo en het ligt niet
aan mij, maar aan de andere
schrijvers".
- Men verwijt je je ijdelheid.
Komrij: „Wat de mensen mij
verwijten laat me volkomen
koud. Het verwijt van mijn ij
delheid wordt vaak gehoord
uit de mond van mensen die
een absoluut onvermogen
hebben om op te vallen. Het
wordt snel gebruikt wanneer
een ander iets doet wat ze zelf
niet kunnen. Ik bèn ijdel, van
het opstaan tot het weer naar
bed gaan, en zelfs nog in mijn
dromen".
„Ach, de Nederlandse litera
tuur is een hele komische die
rentuin. Het is nog wel aardig
dat het allemaal enkelingen
zijn. De laatste school was die
van de Vijftigers en juist zij
kraaien nu dat het allemaal zo
achteruit gaat! Omdat er geen
school is! Er zijn driehonderd
schrijvers geweest die het
laatste decennium hebben
geprobeerd de Zeventigers
op te richten. Goddank zijn ze
met hun ziekelijke kliekvor
ming daar niet in ge-
Solidariteit
- Je kunt niet veel begrip op
brengen voor solidariteit.
„Ik begrijp daar helemaal niéts
van! Ik zie niet in dat iemand
ter wereld is gekomen om in
godsnaam met iemand soli
dair te zijn! Ik begrijp het
werkelijk niet. Er is toch
kunst, er is liefde? Daar heb je
toch geen hele weeshuizen bij
nodig? Alle ellende en alle
Door Kees Tops
oorlogen zijn ontstaan uit de
dolzinnige behoefte van de
mens zich ergens solidair mee
te verklaren; religie, politieke
partijen, sektes. Gelukkig le
ven we in een tijd waarin niet
gevraagd wordt te kiezen. Dat
vind ik een zegen van het Eu
ropa van nu. Je hoeft je op
straat niet af te vragen wie je
zou laten onderduiken en wie
je zou aangeven bij de politie.
Solidariteitsdrang brengt de
oorlog dichterbij".
Hij beschouwt veel van zijn
stukken als pamfletten. Wat
zijn zijn drijfveren?
Komrij: „Kwaadaardigheid?
Nee, ik ben toch een in-goed
mens. Ik ben echt heel aardig!
(Haha, ik zal er alles aan doen
de tegenstrijdigheden te ver
groten!) Als ik schrijf, dan le
ver ik een gevecht met het
onderwerp. Ik ken natuurlijk
perioden tussen het schrijven
door... zolang die maar niet te
lang duren... Maar goed, als
men uit mijn stukken een
echte kwaadaardigheid af
leidt, dan is dat een compli
ment. Dan zijn ze goed ge
schreven. Ik ben satirisch,
polemisch aangelegd. Ande
ren poëtisch. Ik schrijf wat ik
voel en denk. Als ik zó over
kom, dan zit ik zo in el
kaar".
Belediging
- W. F. Hermans heeft gezegd:
elk geschrift dat me niet be
valt vat ik op als een persoon
lijke belediging. Geldt dat
ook voor jou?
Komrij: „Ik vrees dat ik ook zo
in elkaar zit. Je kunt op een
belediging relativerend rea
geren, maar je kunt ook gaan
schelden, terugbeledigen.
Mits je drijfveer maar artis
tiek is. Als ik echt een uit
laatklep nodig had, ging ik
wel naar de psychiater. Er
worden zoveel mensen bele
digd die niét kunnen schrij
ven. Die reageren erop door
hun vrouw te slaan, hun hond
te trappen, hun kind te pes
ten. Ik heb het voorrecht mijn
boosheid te kunnen kanalise
ren, maar dan wel in iets wat
langer dan een moment de le
zer kan bevredigen. Schrijven
heeft geen zin als het geen stijl
heeft, en als je niets te zeggen
hebt. Dat moet je niet zien als
boodschap, moraal of zen
dingsdrang. Het is nooit het
neerschrijven van een idee. Ik
moet het hebben erva-
- De televisieprogramma's die
je een jaar lang intensief hebt
bekeken, onderging je die
ook als een belediging?
Komrij (Fel): „Als een belédi-
ging?? Die onderging ik als
regelrechte agressie! Zoals ik
ook wat er in de stad gebeurt,
de indeling, de verpesting van
de horizon, als agressie er
vaar. Die godvergeten cul
tuurloze breinen van autori
teiten, van ambtenaren. Zó
onderga ik dat. Ik schrijf niet
om te getuigen, of om terug te
schoppen... nee, ik schrijf uit
puur lijfsbehoud!
„Die agressie ervaar je overal;
op de televisie, in de architec
tuur, de ambtenarij, de poli
tiek... In alles wat zich op
blaast, tot in het groteske. De
pedanterie van bisschoppen
en generaals: mannen in jur
ken en apepakken - dat wekt
mijn lachlust! Wanneer ik een
bisschop zie, dan zie ik hem
meteen in een tijgervelletje,
met een knots, luidkeels „Oe
hoe!" roepend. Ze gedragen
zich alsof ze wonderwat zijn,
alsof zij toestemming hebben
te geven, alsof zij rechten
hebben uit te delen. De bela
chelijke vanzelfsprekendheid
waarmee ze zich in het bezit
wanen van overtuigingen.
Alsof een onaantastbare my
the hun gezag verleent. Ik heb
er niéts mee te maken! Als ik
Luns zie, schiet ik onveran
derlijk vol. Dit soort mensen
werkt op mijn lachspieren!
Mensen die zich gaan vlooien,
op apen gaan lijken. Ik vind
dat hoogst komisch".
Schemerwereld
- Maar je ergert je er natuurlijk
„Ja, ik bepaal graag zelf wat ik
doe. Ik heb mijn eigen plan
nen over wat ik voor heb met
het leven. Ik heb niet graag
dat iemand zich daarmee be
moeit. In deze schemerwe
reld kun je niets meer gedaan
krijgen zonder te stoten op
een leger van die Befehl-ist-
Befehl-lakeien. In Nederland
heeft men de onstuitbare
zucht zich met het leven van
anderen te bemoeien. Dat. is
het terrein van de loketma
rionetten op postkantoren tot
minister-presidenten die
denken dat ze iets over mij te
zeggen hebben. Ik heb toch
een goed verstand, ik heb
twee benen om op te lopen, ik
ben niet oorlogszuchtig - dan
zie ik niet in dat iemand mij te
vertellen heeft wat ik moet
doen!".
(Na een korte pauze): Ach, mis
schien is die literatuur wel
een grote bezem om de rot
zooi vor je stoep te keren zo
dat de lucht binnen schoon
blijft...".
„Maar vergis je niet hoor, voor
de kunstenaars, voor de
schrijvers liggen de entree
bewijzen voor de toekomstige
concentratiekampen al lang
klaar. En dat geldt voor ieder
een die per ongeluk meer dan
Een schrijver wiens werk hij
had besproken noemde hem
een lijkenpikker. „En gaf
daarmee rondborstig toe dat
het lijken zijn, waarin ik pik",
reageerde hij laconiek.
Een recensente noemde hem
een „behaagzieke beroepsé-
pateur van masochistische
kleinburgers". Breed glunde
rend liet hij de kwalificatie op
de achterkant van zijn boek
afdrukken.
Wanneer ik hem die middag
vertel dat de religieuze sekte
waartegen hij een eenmans-
oorlogje voert, hem die och
tend heeft vergeleken met de
beruchte nazi-minister
Goebbels, krullen zijn mond
hoeken omhoog in een ver
baasde glimlach. Enige se
conden volhardt hij in die
dromerige pose, dan keert hij
abrupt terug tot de werke
lijkheid en zegt „Belachelijk.
Dit is veel te veel eer voor
Goebbels".
Gerrit Komrij. De naam klinkt
als een knallende zweep in de
oren van menigeen wiens
werk hij heeft „behandeld".
Hij is .gevreesd om zijn gena
deloze kritieken, essays,
pamfletten, en wordt gewan
trouwd door recensenten die
zijn poëzie niet kunnen plaat
sen. Hij rekende af met de
Nederlandse literatuur en het
verschijnsel televisie. Weke
lijks spuwt hij in zijn rubriek
„Een en ander" (NRC-Han-
delsblad) zijn gal over alles
wat hem niet zint. „Wie niet
eigener beweging gaat liggen,
trap ik omver" heeft hij eens
gezegd en hij voegt - op pa
pier - onvermoeibaar de daad
bij het woord. Verwijten laten
hem koud. „Al moetje de on
zin die over je wordt beweerd
natuurlijk wél in stand hou
den. Ja, zelfs stimule-
Het is wel duidelijk dat Gerrit
Komrij in de Nederlandse li
teratuur een geluid voort
brengt dat gehóórd wordt.
Komrij: „Ik behoor niet tot
die mensen die zich voortdu
rend aanpassen om niet op te
vallen. Die ja zeggen zodra de
anderen ja zeggen. Dat is een
kwestie van temperament. Ik
zou het gruwelijk vinden als
ik onopvallend was".
„Anderen"
Van „de anderen" heeft hij in
middels geen hoge hoed op.
„De manier waarop de men
sen over je werk schrijven.
Mijn eerste gedichten waren
studentikoos. Daarna werd ik
achtereenvolgens verstande
lijk, ouderwets, goedkoop, te
chique... Die eeuwige zucht
tot vergelijken. Je moet hier
minstens dertig jaar dood zijn
om werkelijk te bestaan. Dan
ben je weer Piet Paaltjens,
dan weer Lodeijk van Deys-
sel. Men is hier niet gelukkig
als men niet een stompzinnir
ge verwijzing kan maken. Er
is hier geen traditie, zich met
zinnige dingen bezig te hou
den. Ik publiceer nu zo'n elf
jaar lang gedichtenbundels
en ik heb nog nooit... nou mis
schien een hoogst enkele keer
een alinea gezien waarin wer
kelijk iets gezegd werd wat op
het gedicht betrekking
had".
„Als de dingen die je maakt
maar eens op hun éigen meri
tes werden beoordeeld, als
iets onafhankelijks. Maar nee,
het wordt altijd naast het
werk van de criticus zelf ge
legd. Iemand als J. Bernlef,
die niets goed vindt dat niet
op zijn eigen werk lijkt. Ik
vind dat een stupide vorm
van literatuuropvatting".
Tobbers
„Ach, het zijn allemaal tobbers.
Mensen die moeizaam óm de
drie jaar een dun boekje pro
duceren, waarvan in het geval
van zo'n Hamelink bladzijde
na bladzijde is overgeschre
ven van Henri Michaux, in de
hoop dat niemand hier een
Frans boek leest. Deze muile
zelachtige types merken dan
op: die Komrij schrijft véél. Ik
schrijf niet veel. Ik schrijf al
leen iets dat drie dagen later
gedrukt wordt. Ik zit niet an
derhalf jaar op subsidie te
wachten. Maar met véél
schrijven, bedoelen ze: hij
schrijft maar aan! Daar zou ik
me terecht door beledigd
kunnen voelen. Maar ach...
wat kan het de Notre Dame
schelen, als er een hond te
genaan pist?!".
één boek heeft gelezen, die
ingeschreven is in een biblio
theek, die wel eens in een
boekhandel is gesignaleerd.
Dié mensen bewegen zich
namelijk op het terrein van de
geestelijke vrijheid en die
worden door de meeste men
sen argwanend beke
ken".
- Zijn je stukken een vorm van
verdediging?
Verdediging
Na lang nadenken: „Ik val de
wereld een beetje aan omdat
hij er niet uitziet zoals ik die
voor ogen had".
- Hoe was dat?
Komrij, eerst dromerig, maar
steeds gemener lachend:
„Ruisende watervallen.
Palmbomen. Gondels in de
grachten, overladen met ro
zen. Gevangenissen waar ie
dereen boven de achttien in
wordt opgesloten - wel goed
gevoerd hoor, en met een ka
cheltje, maar zó dat ik ze niet
zo vaak zag! Het vuil opge
haald, elke dag, door lesbien
nes... voor straf! Hahaha, dat
is nog eens wat anders hè, dan
de witkar! En dat zijn nog
maar de minimum-eisen! Er
blijft dus voortdurend wat te
schrijven. Toch ben ik blij dat
het is zoals het is, anders zou
ik geen droog brood meer te
vreten hebben. Nu kan ik nog
mijn speelgoedpijlen afschie
ten op de natuurlijke stand
van zaken".
Hij laat regelmatig tussen de re
gels doorschemeren dat hij
nooit iets meent van wat hij
schrijft.
Komrij: „Ik probeer de lezer, uit
een gevoel van verplichting,
en uit zelfrespect, erop te wij
zen dat hij me niet te ernstig
moet nemen. Ik zeg niet Sor
ry, ik bedoel het niet zo. Want
ik bedoel het wèl zo, maar, ik
bedoel het zo op dat moment.
Ik wil dat de lezer zich daar
van bewust is, omdat ik an
ders het gevaar loop zélf als
een autoriteit te worden be
schouwd, en daarin behagen
te scheppen".
Lachlust
„Kijk, een van de redenen
waarom de dienaren van het
Gezag altijd mijn lachlust
opwekken is ook dat ze zich
nooit bewust lijken van hun
eigen sterfelijkheid. Terwijl
iedereen natuurlijk weet dat
het échte gezag doorgaat als
zij de houten jas aantrekken.
Ik ben me er wel van bewust
dat de dood altijd als eerste
violist meespeelt. Daardoor
heb ik de neiging alles erg on
belangrijk te vinden. Het zijn
die relativering èn mijn
agressie die die literaire
spanning veroorzaken".
„Ik heb dan ook een heel simpel
wereldbeeld. Ik hang geen
religie, ideologie of opvatting
aan, behalve die, dat de mens
vrij is om te denken wat hij
wil. En dat de mens, en in
mijn geval vooral de schrij
ver, vrij is nu eens dit en dan
weer dat te denken, er twee
verschillende meningen over
één onderwerp op na te kun
nen houden. Je hebt toch niet
iedere dag trek in hetzelfde?
Ik trek een mening aan zoals
een 'vrouw een avondjapon
aantrekt. Ik trek een mening
aan die bij mijn stemming
past".
- Dat doet denken aan je opvat
ting datje voortdurend bezig
bent met het opbouwen van
buitenkanten, opdat je zelf
lekker warm in je holletje kan
blijven zitten.
„Natuurlijk! Schrijven is toch
ook niets anders dan het op
werpen van wegversperrin
gen? En het plaatsen van ver
keersborden, en het bouwen
van hokken, om zélf buiten
schot te blijven? En dat alles
om vrij te zijn? Een schrijver
doet niet meer dan het oprich
ten van waarschuwingsbor
den met daarop de tekst „Blijf
uit mijn buurt!".
„Sóms ja, maakt hij in een van
de schuttingen een heel klein
kiertje. Maar tegen de tijd dat
iemand, die niet bijziend is,
dat kiertje gevonden heeft (en
dat zijn er maar erg weinig)
hoopt hij zelf weer achter een
andere schutting te staan. Wat
ik doe, is heel hard roepen dat
ik er ben, om er niet te hoeven
zijn. Ik roep: Hier sta ik, en
heb intussen weer de benen
genomen". Een pauze. „Maar
je wordt wel doodmoe van dat
heen en weer gehos!".