lïCIEKIEDWIEIEK
„Je krijgt
een soort
zelfcensuur"
"Doeken oon bonden'
VOENSDAG 28 MAART 1979
Boudewijn Maria Ignatius Büch (30)
doet zijn naam als dichter alle eer
aan. Hij pleegt chaotisch door het
leven te dwarrelen, vindt zichzelf
"natuurlijk een verschrikkelijk
romantisch ventje" maar wordt te
gelijkertijd door sommigen ge
vreesd vanwege zijn scherpe pen.
Hoe toepasselijk is ook zijn achter
naam. De muren van zijn huis zijn
met boeken behangen. Hij komt er
bijna in om. Wee degene die bij het
aanschouwen van het boekenbe
stand vraagt of Büch "dat nou al
lemaal gelezen heeft". "Die schop
ik meteen de deur uit".
De chaos heeft hij broodnodig. Hij pronkt er
graag mee om verwarring om zich heen te
zaaien. De echte Büch wil na het verschij
nen van zijn eerste bundel niet meer op
staan.
Wat mensen van hem (willen) weten zullen ze
uit zijn poëzie moeten vissen. En daarvan
schrikken er een hoop terug.
Jongetjes
Büch waagde het als eerste (drie jaar terug)
om openlijk uit te komen voor zijn liefde
voor kleine jongetjes. Met de bundel "nogal
droevige liedjes voor de kleine Gijs" poog
de hij - moedwillig of per ongeluk? - een
lans te breken voor pedofielen. Hij kweekte
er een stortvloed van reacties mee.
Büch daarover: "De vernederende dingen die
mensen toen over me gingen schrijven. Ik
kreeg kaarten in de bus in de trant van: ze
moesten jullie allemaal vergassen, er moest
maar eens een nieuwe Hitier komen en zo.
De mensen schrijven echt de verschrikke
lijkste dingen. De recensies maakten het
alleen maar erger. Natuurlijk ging er een
aantal mensen zeggen: dit is een typisch
pedofiel boek. Nou, dat is het waarschijn
lijk ook wel, ja. Niet dat ik er actie mee heb
willen bedrijven. Actie moet je op straat
voeren, met een spandoek. De wereld is nog
nooit door verzen veranderd. Dus als zoda
nig heb ik het nooit bedoeld. Het was meer
mijn eigen frustratie over wat ik toen heb
meegemaakt, die ik wilde afreageren".
Niet begrepen
Uit de reacties bleek dat niemand eigenlijk
echt had begrepen om wie het in de bundel
ging. Uit de analyse die Harry Prick van de
bundel maakte bleek dat de één dacht dat
Gijsje stond voor het overleden broertje van
Büch. Een ander bracht het buuijongetje
(dood c.q. levend) naar voren. Weer een an
der dacht aan Gijsje als aan een nog levend
broertje van de auteur. Büch: "Het gaat
helemaal niet over m"n broertje en ook niet
over m'n buurjongen. De kleine Gijs is ge
woon een jongetje dat bestaat, hier in Lei
den. Ik zeg nog wel eens hoi tegen hem. Als
ik op de recensenten afga hebben de men
sen de helft gewoon niet gelezen".
"Ik denk wel dat ik er een aantal mensen ge
lukkig mee heb gemaakt. Ze vonden: die
vent durft. Maar nog es?. Ik heb nog een hele
bundel liggen. Maar ik zie zo op tegen dat
gezeik aan m'n kop. Maar dat niet alleen, het
is ook anders. Je krijgt een soort zelfcen
suur. Ik weet ik doe het geen tweede keer,
hierover. Ik zou het zelf niet meer kunnen
opbrengen".
Wat niet wil zeggen dat Büch niet meer alles
denkt te kunnen schrijven wat er in hem
opkomt. "Ik geloof dat je van Nederland
zeker nog kunt zeggen dat je bijna alles
kunt schrijven. Alleen laat je het, die zelf
censuur hè. Dat je denkt op een gegeven
moment laat maar, want anders word ik
weer stukgebeld".
"Ik denk wel eens: wat zou ik het me toch
makkelijker kunnen maken door al die
stukjes in die bladen en al die gedichten
maar niet te schrijven. Al die dingen waar
mensen zich zo over opwinden
Rijp
Büch stemde toe in een interview ("het is de
eerste keer dat ik over literatuur praat")
omdat hij vond dat de tijd daar rijp voor
was. Hij is van mening dat hij wel iets zin
nigs heeft te melden. Daar komt bij dat hij
het niet kan laten zichzelf te manifesteren, of
dat nou in een boek, een krant of via een
interview is. Büch is - en daar komt hij ook
volmondig voor uit - een zeer ijdel mens.
Hij brengt een strikte scheiding aan tussen
poëzie en journalistiek als uitingsmiddel.
Met beide vormen is het tobben geblazen.
Wat de poëzie betreft heeft hij niet meer de
illusie dat mensen begrijpen waar hij het
over heeft, omdat de respons op zijn drie
bundels (die in oplagen van 1250 en 1350
exemplaren verschenen) zo gering is.
"Je maakt een vers, en dan zegt degene voor
wie je het hebt geschreven, wat in mijn ge
val dikwijls een geliefde is: "prachtig!" En
verder hoor je niks. Weetje wat het gekke is
met verzen. Dan komt er weer een nieuw
boek uit waar ik jaaaren aan heb gewerkt.
Dan komt het uit, er verschijnen 35 recen
sies of zoiets, twee mensen vertellen je dat
het er mooi uitziet en dan heb je het weer
gehad".
Maar kun je ooit nagaan bij wie je bundels
terechtkomen, hoe ze overkomenof er men
sen zijn die er wat van opsteken?
Ken ze niet
"Ze zullen er wel zijn, ja, maar ik ken ze in elk
geval niet. Maar wat ik wil zeggen is dat je
met die journalistiek er dagelijks bovenop
zit. Je kunt verschrikkelijk alert reageren.
En het objectieve feit blijft dat als ik een
rottig stukkie in één of ander lullig blad
schrijf ik die respons wel krijg- Een stuk
over Genesis in Oor (een muziekkrant waar
Büch medewerker is, red.) en ik krijg 850
ingezonden brieven. Nou, dan denk ik wel
eens: wat zal ik nog? Je begrijpt toch wel
dat het dankbaarder is om journalistiek
werk te doen?"
Later op de avond zal hij wat mismoedig zeg
gen: "Dat gezeik altijd, van: "doe toch voor
zichtig" en zo. Mensen die het echt goed
bedoelen hoor. Maar dan denk ik: bah, daar
ben ik toch niet voor. Sommige zaken, zoals
toen met het oorlogsspeelgoed dat kinde
ren als prijs bij één of andere wedstrijd kre
gen. Zulke dingen kan ik niet aanzien, en
daar schrijf ik dan over, als journalist".
Büch heeft natuurlijk wel gemakkelijk pra
ten, want hij is als journalist al zo ver
maard geworden dat hij overal wordt ge
vraagd om als "uitsmijter" te fungeren.
"Ik heb wat dat betreft met Komrij de zeld
zame rol dat ik over alles kan schrijven"
meent hij.
Geleerd
Büch vindt zichzelf ook een zeer geleerd
mens. Geboren in Wassenaar kwam hij elf
jaar geleden "per ongeluk" in Leiden te
recht omdat hij in Amsterdam, de stad waar
hij wilde studeren, geen kamer kon krijgen.
Hij studeerde er filosofie, Nederlands en
Duits en deed als specialisatie de geschie
denis van het drug- en medicijngebruik. Ei
genlijk gruwelt hij van de stad. Hij wordt er
lastiggevallen door mensen die willen we
ten "hoe het nou met hem zit".
"Ik kan geen café meer binnenlopen of ze
zeggen wel of ze het er al dan niet mee eens
zijn, met wat ik schrijf. Maar waar ik me pas
echt boos over heb gemaakt is dat gezeik
van mensen die zich via ingezonden brie
ven in Mare (het Leidse universiteitsblad,
red.) afvroegen of Büch nou homo was. Dat
is toch te gek! Je leven ligt op straat. Als
iedereen dat nou echt van me wil weten wil
ik het best zeggen. Als de mensen maar eens
konden begrijpen dat je kleine jongetjes
leuk kunt vinden, datje vrouwen leuk vindt
en dat je jongens leuk kunt vinden. Dat
moeten ze toch kunnen begrijpen. Wat an
ders is als ik het praktizeer. Als je alles kan
dan denk ik, inmiddels de dertig gepas
seerd, wat zal ik me allemaal nog voor el
lende op m'n hals halen. Als ik het dan met
een vrouw goed kan vinden dan kan ik dat
andere wel laten.
Het zal best zo zijn dat mensen mij dat opleg
gen. Maar ik lijd daar niet zo onder".
Weinig kwijt
Hoe onbekommerd hij ook over zijn pedofiele
gevoelens kan schrijven en praten, over de
dood van zijn zoontje wil hij weinig kwijt.
("Eén keer je zoontje naar het graf dragen,
daar kom je nooit meer overheen. Maar daar
wil ik niet over praten. Dat kan ik niet in
twee zinnen afdoen. Dat moeten ze maar uit
m'n gedichten halen".)
Hij schreef er weinig over. Noemt een gedicht
over de dood van zijn zoontje wel één van de
mooiste verzen die hij ooit schreef. Hij twij
felt er echter aan of hij er met woorden niet
te ver is gegaan:
In een hoekje van dit vertrek ligt een lijster
dood te gaan
mijn poes zit ernaast, stapelgek, kijk ik naar
het stilstaan
van onthutst verleden
heeft mijn zoontje ook zoveel geleden?
toen ik naar hem zat te kijken
het ziekenhuis, te late zuurstof gesproken
liefdeblijken/
ze bellen aan de telefoon
ik hoor het niet/dit sterven is te schoon
dan komt de jongen met verstand van dieren
die maakt het beest voorzichtig dood
ik wou dat ik de vogel deelgenoot
want nooit meer zingen versieren
niemand kan mij nog bedriegen
er is geen blauw meer/als je maar kunt vliegen
Blauw
"Ik voelde toen die kat met dat beest in zijn
bek naar me toekwam, zo vam kijk nou es
wat ik voor je heb, dat daar een gedicht uit
moest komen. Dat ik over mijn zoontje kon
schrijven, dat ik anders wel helemaal op
kon houden als dat niet zou lukken.
Blauw, een heldere tint met een zweem van
groen erin is voor Büch de kleur van de
dood, iets waar hij constant mee bezig is.
Zijn tweede bundel kreeg de titel "De taal
als blauw" mee. Büch probeert de taal uit te
leggen; zich de taal toe te eigenen. "Het
volmaakte zeggen. Ik denk: ik zal het in m'n
vingers krijgen".
Hij wordt in het schrijven niet beknot door
zijn uitgever. "De Arbeiderspers is wat dat
betreft echt een hele goeie uitgeverij. Ze
hebben daar nog nooit bezwaar gehad tegen
wat ik schreef. Ik weet dat een andere uit
geverij er ontzettend van teruggeschrokken
is om mijn eerste bundel uit te geven. Die
zei: ik begin er niet aan".
Minder lovend is hij over de reacties die zijn
wekelijkse column in de Mare opleveren.
"Er heerst binnen die Leidse universiteit
censuur als je niet oppast. Ik werk toch nog
steeds bij voldoende bladen, noem maar op,
het Parool, Oor, Vrij Nederland, om te we
ten watje wel en watje niet kunt schrijven,
maar de heren hoogleraren hier zullen wel
eens vertellen hoe het blad in elkaar gezet
moet worden. Ik zal niet rusten voordat die
mensen daarmee ophouden. Maar ja, het is
natuurlijk maar de vraag wie er tenslotte
aan het langste eind trekt, want ik heb geen
zin meer om me nog twee jaar op te win
den".
Nooit na 1900
Büch zegt in principe nooit boeken te lezen
die na 1900 zijn verschenen, tenzij hij ze
moet bespreken. Hij hekelt de oppervlak
kigheid en de vervlakking die centraal
staan in de moderne literatuur.
"Het moet tegenwoordig makkelijk zijn. Het
is toch ongelooflijk dat mensen nu dood
moe worden al van één vers eens een avond
zitten lezen. Ik heb Rimbaud, de enige dich
ter door wie ik werkelijk ben beïnvloed
honderden malen gelezen. Literatuur moet
per definitie moeilijk zijn. Daarom werk ik
ook zo lang aan een roman. Ik werk aan een
volslagen door geconstrueerde vorm van li
teratuur. Eindeloos pielen en prutsen. In
Nederland zijn ze daar nooit zo sterk in ge
weest maar nu heeft de vervlakking hele
maal toegeslagen. Als het maar niet inge
wikkeld is. Beetje sex erin, nog mooier. Hoe
is het toch mogelijk dat iemand een boek als
Turks Fruit serieus heeft genomen. Ik be
doel, die Wolkers, een schat van een man
hoor, maar
"Hè, nou ja, ik ken het boek natuurlijk wel, ik
ben naar de film geweest. Of ik het gelezen
heb? Ik denk het niet nee. En als ik het heb
gelezen is het bij iemand anders geweest,
tussendoor.
In bed
"Literatuur" vervolgt hij, "is een volslagen
gekunstelde vorm van met taal omgaan. Al
het andere is prachtig als je je verveelt of als
je op vakantie bent. Wat denk je dat ik in
bed lees. Nick Carter natuurlijk. Damesro
mans, ik verslind ze, dozen vol, ik lees ze
allemaal".
Is dat niet inconsequent: het Nederlandse volk
verwijten dat ze gemakkelijke boeken wil
len lezen terwijl je er zelf net zo hard aan
meedoet?
"Nou ja, als ik ze nou zou kópen maar
krijg ze".
"Ik zeg ook niet dat je altijd de Cantates van
Bach moet draaien. Wat eigenlijk wel zou
moeten. Maar als je literatuur bedrijft moet
dat moeilijk zijn. En als Wolkers enige ver
worvenheid is dat hij de woorden kut en lui
voor het eerst op papier heeft gezet.bo
vendien deed Cremer dat. Die heb ik wel
gelezen. Wie niet?"
Büch zegt ondanks de "game en gimmick",
het "harde en genadeloze" heel sentimen
teel te zijn. "Ik heb ook alleen maar vrien
den die ik tien, vijftien jaar ken. Als je zo
oud en versleten bent als ik maak je geen
vrienden meer. Buiten dat het is zeer ver
moeiend om de hele dag met mij om te gaan.
Je moet al die grapjes begrijpen, het hele
toneelspel meemaken".
En triomfantelijk: "Weet je, vroeger zeiden
mensen in de kroeg tegen me: ga weg en
gerd, of zoiets. Nu kijken ze schuw in mijn
richting: "als-ie maar niet over my schrijft".
Boudewijn Büch is waar hij wezen moet.