ZATERDAG 23 DECEMBER 1978
ROTTERDAM - Beambten van
het Rotterdamse belasting
kantoor noemen het gebied
routinematig „Punnus", naar
de dienstafkorting Pns. De
kern ligt precies tegenover
het goedige Schiedam aan de
linker Maasoever; niet meer»
in "Zuid", maar verder
stroomafwaarts, een half do
zijn kilometers vanaf het
Noordereiland.
Van Rotterdams uiterste buitenwijk
Hoogvliet gescheiden door een snel
weg en een wereld van verschil. Hier,
tussen de Eemhaven en de Tweede
Petroleumhaven - op luttele kilome
ters van het vroegere vogeldomein
De Beer - begint de geconcentreerde
petrochemische industrie. De naam
is Pernis - een klank met een lucht
je.
Hier, onder de rook van gecondenseer
de welvaart, wonen kinderen. Te
midden van raffinaderijen, die zich in
de vorm van walmende en brandende
pijpen tegen de horizon aftekenen,
ontwikkelen ze zich tot de mensen
van morgen. Leren ze, spelen ze, kij
ken ze tegen de wereld aan. Hoe ziet
hun wereld eruit? Beseffen ze de bij
zonderheid van hun woonomgeving?
Wat verwachten ze van de toekomst?
Aan de hand van gesprekken met
willekeurige kinderen - Loesje (9),
Sylvia (11), Dave (9), Barry (7) en Jo-
landa (10) - tekenen we de wereld van
het kind dat moet leven in een uit
zonderlijk welvarende, maar tegelijk
hoogst gevaarlijke omgeving; het
kind dat woont op de rand van een
vulkaan.
Speelgoed
Het gangbare speelgoed; radio,-
schrijfmachine, bescheiden stereo
installatie, cassettedeck, televisietoe
stel, elektronisch zakrekenmachien-
tje - en niet zelden dit alles samen.
Drie tv's per gezin vormen hier geen
uitzondering, meerdere auto's en ca
ravans al evenmin.
„Ze weten niet meer wat ze moeten ge
ven, met Sinterklaas. Ik heb alles al.
Daarom krijg ik nu maar kleren".
Zeventien poppen, stapels stripboe
ken, een racebaan plus een treinem-
placement, voertuigjes met afstands
bediening, walkie-talkies: „Ik hoef
ook geen speelgoed meer. De hele
zolder ligt vol".
Contouren van de welvaart.
„Volgende week kopen ze een nieuwe
kleuren-tv. Dan krijg ik de oude!"
Kleurentelevisie op een kinderka
mer. Het nieuw aan te schaffen toe
stel is het vierde. „Hé? Nou, een voor
de huiskamer, een voor mij, en dan
een voor de caravan en een voor de
vouwcaravan".
Nogmaals: we hebben het niet overeen
uitzonderlijk geval. „Onze kleuren-tv
heeft maar acht netten. Nou koopt
mijn vader er een waar er twaalf op
zitten".
„Nou, ik word wel verwend hoor'.
Straks gaan ze de zolder doortrekken,
dan wordt mijn kamer tweemaal zo
groot. En dan krijg ik alles
nieuw!"
Vrije tijd
Het grootste deel van de vrije tijd wordt
opgeslokt door de televisie. Na
schooltijd wordt er eerst wel buiten
gespeeld - ruimte zat: het dorp be
schikt over een park, enkele speel
plaatsen en -tuinen, een manege, wat
stukjes weiland en een paar slootjes -
maar zodra de uitzendingen begin
nen gaat een van de toestellen aan.
Huiswerk, zo het er (in de hoogste
klassen) al is, wordt voor de woens
dag opgespaard, „want dan is er niet
zoveel tv".
„Nou, alles. Duitsland, België, Frank
rijk, en soms Engeland. Meestal
films". De taal is geen probleem. „Als
je goed kijkt, kun je het wel vol-
Een goed deel van de gesprekken wordt
beheerst door het medium. „Soms
vallen mijn vader en moeder wel eens
in slaap. Als er dan een goede film is,
kijk ik hem helemaal uit, haha!"
Opvallend is, dat de ouders minder te
levisie kijken dan het kind. „O, die
zitten meestal een krantje te lezen, of
een boek. Dan hebben ze óók niet zo
in de gaten hoe laat het wordt"
Vrijetijdsbesteding nummer twee
speelt zich goeddeels buiten het ou
derlijk huis af. Er zijn veel verenigin
gen die speciale (vrije) middagen en
avondjes organiseren voor de jeugd.
Film en disco vormen de hoofdmoot.
Verder wordt er aan beatballet ge
daan, aan koken en handwerken, en
ook voor bijzondere gelegenheden -
carnaval, kerst en dergelijke - zijn er
programma's. De ouders gaan zelden
mee.
Bingo
Neem het weekeinde. „Nou, 's zater
dags ga ik met mijn zus naar de bingo.
En 's zondags ga ik ook meestal naar
de bingo, en 's ochtends naar een
film... Nee, mijn vader en moeder
blijven thuis. Die hebben daar geen
zin in".
Een van de uitzonderingen, dat wel.
Anderen maken op zondag met hun
ouders de gebruikelijke uitstapjes:
naar oma. naar de Flevohof, het
strand, België. Of ze blijven thuis, te
levisie kijken of spelen.
„Spelletjes? Ja hoor. Jokeren doen we
vaak. En Monopoly of Scrabble. En
met vriendjes... geheimschrift ma
ken. Met mijn rekenmachientje spe
len: daar kun je woorden op maken.
Shell en Esso..."
De omgeving. „Nee hoor, ik zou hier
niet wegwillen. In de stad (Rotterdam
- red bah, met al die trams en die
auto's. In de stad stinkt het. en er is
veel lawaai. Hier is het lekker rus
tig".
Wie „van buiten" komt, wordt direct na
de Benelux-tunnel omgeven door die
lichte, maar doordringende geur. Zij
ruiken het niet, zij zijn er altijd, zijn er
geboren, weten niet anders".
„Ja, vorig jaar met de kerst ben ik weg
geweest, naar het bos. Toen rook ik
het wel, toen ik weer thuiskwam"
Ook voor de anderen geldt dat. „Toen
ik terugkwam van het kamperen
stonk het wel een beetje, maar nu.,
nee hoor".
De pijpen, met rookwolken of vlammen
in top, zien ze niet staan, hoewel ze
steeds wel ergens opdoemen. „Als
mijn tante op bezoek komt, zit ze ook
steeds naar die pijpen te kijken. Wij
letten er nooit op. Alleen 's avonds,
als ze zijn verlicht, dan vind ik het wel
mooi, hoor!"
Vroeger
Kan een kind van deze tijd - en van deze
omgeving - zich voorstellen hoe het
hier vroeger was? (Oorspronkelijk,
nog niet heel lang geleden, was Per
nis een rustiek vissersdorp; de helft
van de bevolking was visser, de ande
re helft boer. Een verzameling vis-,
sershuisjes en een klein dozijn boer
derijen is nog overgebleven -
red.).
„Hoe het vroeger was? Ja; gezellig!", is
de algemene reactie. „Toen waren er
allemaal boomgaarden, en leuke
bruggetjes. Die zijn nou weg. Het is
nou veel netter".
„Nou, ik speel wel eens bij een vrien
dinnetje. Dat woont in een oud huis
aan de Ring (de weg die het dorp om
sluit). Daar staan nog boerderijen en
daar wonen nog mensen in. Dat is ge
zéllig!"
Ze zijn allemaal wel eens „buiten" ge
weest: op een boerderij in Limburg,
in een huisje in het bos bij Austerlitz,
op het platteland bij de Natuurvrien
den. Toch willen ze in Pernis blijven
wonen.
Weten ze eigenlijk waarom al die pijpen
en installaties er staan? „Ja, dat is
voor de olie en de benzine. Voor au
to's en zo. Laatst moesten we er nog
een tekening van maken, bij de
Shell".
„Gevaarlijk? Ja. dat zeggen ze altijd,
maar ik geloof het niet hoor. Explo
sies kunnen overal gebeuren, niet al
leen hier. En ook andere ongeluk
ken... Er kan toch altijd wel wat ge
beuren?"
Dia's
Wonen in een buitengewoon welvaren
de omgeving. Kunnen ze zich voor
stellen hoe het in arme landen toe
gaat?
Ja, de meester praat er veel over en laat
dia's zien en films. En op de televisie
kijken we 's zondags altijd naar dat
programma over verre volken. Nou,
ik ben blij dat ik daar niet woon, hoor.
Ze zijn daar arm en ze hebben honger.
En soms moeten ze pikken om te
kunnen eten. En weet u wat ik nou zo
gemeen vind? Dan vragen ze van de
tv aan die schoffies: wat wil je later
worden? Dat is toch zielig voor
hun?"
Praten ze er thuis wel eens over? „Nou
nee, meestal niet. Ja, als er weer een
collecte voor is. Dan zegt mijn moe
der: waarom moeten wij steeds maar
betalen, waarom gaan ze niet eens
naar een ander land, we brengen alles
al naar de belasting".
„Ze maken er thuis wel eens grapjes
over. Dan zeg ik: je moet er niet zo
over spotten, wij hebben het maar
goed".
„Ik zag laatst dat de mensen daar een
soort verdovende middelen gebruik
ten. Dat snoven ze op. Dat vind ik wel
goed hoor, dan is het misschien min
der erg".
Wanneer je nu naar die kinderen daar
kijkt, wie zou er dan gelukkiger
zijn?
„Ik denk zij. Wij vinden alles zo ge
woon. Wij hebben vaak geen trek in
eten en zij zijn dolblij als ze wat krij
gen. Dat zie je toch ook op de tv? Dan
doen ze vreugdedansen en dan dra
gen ze maskers en zo".
Een ander: „Nou, het lijkt me daar niet
makkelijk hoor. Hier heb je wasma
chines, en daar moeten ze met de
hand wassen".
„Ja, en wij kunnen altijd met de wagen
weg. Dat hebben ze daar ook niet. Ik
ga later mijn rijbewijs halen".
Een van de kinderen blijft erby. „Wij
hebben overal zo'n gemak van. Wij
weten niet beter. Volgens mij kunnen
rijke mensen helemaal niet gelukkig
zijn". Waarom niet? „Nou, omdat ze
alles al hebben".
Kermis
Kinderen van de welvaart (dat woord
zegt ze niets, hoewel ze wel aanvoelen
dat het iets te maken heeft met het feit
dat ze bijvoorbeeld op een middagje
kermis gemiddeld veertig gulden de
man erdoor draaien) over kinderen
van de armoede. Wat zijn hun eigen
verwachtingen?
Het begrip toekomst zegt ze in prakti
sche zin niet zoveel. In het algemeen
is er wél een beeld. „Ik denk dat in het
jaar 2000 alles op is. Dat er te veel
mensen zijn en dat er geen... eh... hoe
heet dat ook alweer?" Grondstoffen?
„Ja, dat die er niet meer zijn. Of niet
genoeg".
Hoe moet dat dan met jou?
Ze weet het niet, ziet de consequentie
niet.
Een van de anderen, later: „Over heel
lange tijd is er geen stukje groen meer
over". En wat dan? „Nou, dan ga ik
gewoon naar een land waar het nog
wél is!" Verder kom je niet; een kind
heeft daar geen voorstelling van.
Op dit punt aangekomen, blijken ze
toch niet onherroepelijk aan Pernis
verslingerd te zijn. ,.Ik ga op het plat
teland wonen, op een boerdery".
„Zélf? Nou ik ga een mooi dorp zoeken
en daar blijf ik dan altijd wonen".
Het kleine meisje blijft piekeren. „Nou,
ik moet er wel vaak aan denken
hoor..." Waaraan? „Nou. hoe dat nou
moet straks, 's Avonds in bed kan ik
vaak niet slapen. Dan lig ik maar te
denken..."