Gevoel van zinloosheid
Nijmeegse studenten
Dennenaalden
prikken de vuistjes.
Huizingalezing van
Karei van het Reve
Bij links-denkenden die geen actie voeren
ZATERDAG 16 DECEMBER 1978
De eerste akelige eigenschap der literatuurwetenschap
die ik ter sprake wil brengen, is de eigenschap der
pretentie. Gebrek aan bescheidenheid ten aanzien
van het eigen vak. Bij andere wetenschappen kom je
nog wel eens iemand tegen die met enige gering
schatting over zijn eigen vak spreekt.
Ik heb uit de mond van een collega-medicus de uitspraak gehoord
dat de geneeskunst eigenlijk niet in staat is zieke mensen beter te
maken. Pas toen ik hem erop wees dat een bepaald soort meningi
tis vroeger een sterftecijfer van ik meen 99 procent had en nu nog
maar ongeveer 1 procent - pas toen wilde hij toegeven dat men op
enkele plaatsen misschien wel iets bereikt had, maar veel, zei hij,
was het niet.
Spreek je met een goede linguist, dan hoor je al gauw de uitspraak
dat we van de taal zo goed als niets weten en dat er in het vak grote
verwarring heerst. Een natuurkundige is onmiddellijk bereid je
geestdriftig te vertellen dat niemand weet wat elektriciteit eigen
lijk is en dat de vraag wat een van de tafelrand geschoven lucifers
doosje er toe brengt zich naar de vloer te begeven, nog evenzeer
een raadsel is als twee-, drieduizend jaar geleden. Maar heeft ie
mand ooit een beoefenaar der literatuurwetenschap iets dergelijks
horen zeggen?
Scripties
Van Huizinga wordt verteld dat hii de scripties van zijn studenten
nauwelijks inzag. Ik geloof niet dat ik Huizinga onrecht doe als ik
veronderstel dat hij het zou hebben toegejuicht als hij geen tenta-
mens en examens had hoeven af te nemen en geen scripties had
hoeven nakijken zodat hij al zijn tijd had kunnen besteden aan het
schrijven van boeken en het geven van colleges.
Deze houding heb ik bij verschillende eminente geleerden aange
troffen. Maar bij de literatuurwetenschap lijkt het net andersom te
zijn. Met verbazingwekkende hardnekkigheid eisen haar beoefe
naars erkenning van hun vak. Zij dringen dat vak op aan mensen
die er niet om gevraagd hebben, zij willen.tentamens in hun vak
verplicht stellen, zij willen uitbreiding van het aantal uren, aan hun
vak besteed, kortom, zij vertonen de afschuwelijke bekeringsijver
waardoor ons christendom zich zo ongunstig van andere gods
diensten onderscheidt.
Zij menen trouwens geloof ik oprecht dat men een vak bevordert
door er meer uur college in te geven, en dat de bloei van een vak
kan worden afgemeten aan de voor dat vak uitgetrokken posten op
de rijksbegroting.
Op mijn eigen gebied, dat der
slavistiek, treedt die ijver
duidelijk aan het licht. De lin
guïsten onder de slavisten
zijn al tevreden als hun stu
denten aan het eind van de
studie een beetje Russisch
kennen. Met de eigenlijke
Slavische taalkunde maakt
een student pas kennis als hij
erom vraagt. Het verplichte
studieprogramma bevat zo
goed als geen taalkunde.
Maar bij mijn letterkundige
collega's zie je een heel ander
gedrag. Ze trachten de hoe
veelheid literatuurweten
schap in het studieprogram
ma zo groot mogelijk te ma
ken en zij gaan zelfs zo ver dat
zij het zeer, zeer belangrijk
vinden dat bij het hier en daar
onderwijzen van Russisch op
de middelbare school vooral
niet vergeten wordt de leer
lingen te bekwamen in het
analyseren van Russische ge
dichten, hoewel de leerlingen
die Russisch als keuzevak
nemen, waarschijnlijk hele
maal niet zo gebrand zijn op
Russische gedichten en zeker
niet op de analyse van die ge
dichten zoals voorgeschreven
door mijn collega's.
Schamelheid
Die pretentie, dat gewichtig
doen, dat streven naar erken
ning gaat samen, zoals dat
gewoonlijk gaat, met juist een
grote schamelheid als het op
resultaten, op interessante
beweringen aankomt. Ik
neem als voorbeeld een heel
eenvoudige eis die men aan
een wetenschap stelt, name
lijk dat de beschrijving van
een zaak alleen maar die zaak
beschrijft en niet nog enige
andere. Een beschrijving van
het Nederlands moet niet ook
toepasbaar zijn op het Duits
of het Chinees.
Welnu, een van de hamvragen
van de literatuurwetenschap
zou eigenlijk moeten zijn: hoe
kun je van een goed boek een
beschrijving maken - uiter
aard zonder dat het woord
"goed" erin voorkomt - zon
der dat die beschrijving ook
zou kunnen slaan op een
waardeloos boek? En omge
keerd: hoe 'kun je een slecht
boek zo beschrijven - alweer
zonder het woord "slecht" of
soortgelijke woorden te ge
bruiken - dat het niet moge
lijk is een goed boek te maken
of te vinden dat geheel aan die
beschrijving beantwoordt?
Deze zo cruciale en interessante
vraag wordt in de literatuur
wetenschap gemeden als de
pest. Men heeft zich in één
klap van die vraag afgemaakt
door literatuur van slechte
kwaliteit buiten de literatuur
te plaatsen, door een van de
interessantste verschijnselen
der literatuur, het kwaliteits
verschil, buiten het vak te
houden.
Prof. dr. Karei van het
Reve, hoogleraar in de
Slavische letterkunde
aan de Leidse universi
teit en publicist, pakte
vorige week vrijdag
fors uit tegen de litera
tuurwetenschap.
Hij deed dat bij het uit
spreken van de Huizin
galezing in de Hoog-
landsekerk. Deze lezing
wordt elk jaar georga
niseerd door de Maat
schappij der Neder
landse Letterkunde, de
Leidse universiteit en
NRC/Handelsblad en is
bedoeld als eerbetoon
aan de historicus en cul
tuurfilosoof Johan Hui
zinga, die in 1872 werd
geboren.
Tot nu toe werd de Hui
zingalezing gehouden
door o.a. Rudy Kous
broek, de Amerikaanse
schrijfster Mary
McCarthy, de econoom
prof. dr. J. Pen en de
Amerikaanse taalkun
dige en cultuurfilosoof
Noam Chomsky.
Bijgaand publiceren wij
enkele fragementen uit
de lezing van prof. Van
het Reve over het onder
werp "Literatuurwe
tenschap: het raadsel
der onleesbaarheid"
Prof. dr. Karei van het Reve.
Fluitketel
Elders heb ik daar al eens over
geschreven en gewezen op
het dwaze van die onder
scheiding, te vergelijken met
wanneer de natuurkunde wat
zich in een stoommachine af
speelt wel tot de natuurkunde
zou rekenen, maar wat in een
ordinaire fluitketel gebeurt,
niet.
Maar goed, laat ons een
ogenblikje aannemen dat de
ze stelling: slechte literatuur
hoort niet tot de literatuur, in
teressant en verdedigbaar is.
Wat zou je dan verwachten?
Wel, dan zou je verwachten dat
men iets met die stelling
deed, al was het maar bij
voorbeeld het aanwijzen van
bepaalde dingen bij Jan Ter
louw en het aantonen dat der
gelijke dingen bij Vestdijk
niet voorkomen. Óf het wij
zen van bepaalde dingen bij
Goethe en dan zeggen: kijk,
die dingen vind je nooit bij
Courths-Mahler.
Maar het gekke is dat men dat
nu juist helemaal niet doet.
Integendeel, zodra men een
goed boek - in de dieventaal
der literatuurwetenschap
pers een literair kunstwerk
met Wertqualitaten genaamd
- gaat beschrijven, heeft men
juist de fatale neiging om
vooral die eigenschappen van
Goethe te beschrijven die je
allemaal ook bij Courths-
Mahler aantreft.
De beoetenaars der literatuur
wetenschap zijn te vergelij
ken met mensen die eerst bij
hoog en bij laag volhouden
dat wat Nico Scheepmaker op
het voetbalveld doet geen
"waarde" heeft en geen voet
ballen kan worden genoemd
en vervolgens het voetballen
van Johan Cruijff beschrijven
op zulk een wijze dat die be
schrijving geheel en al past op
het voetballen van Nico
Scheepmaker.
Beschamend
Enkele malen heb ik reeds de
dieventaal, het jargon waarin
deze lieden zich uitdrukken
ter sprake gebracht. Astro
nomen spreken gewoon over
zon en maan, wiskundigen
over lijnen, hoeken en cirkels,
natuurkundigen over warm
te, elektriciteit, snelheid, licht
en scheikundigen over ijzer
en water, historici over Wil
lem III en de Franse revolutie,
maar bij de beoefenaren der
literatuurwetenschap ligt dat
anders.
Zij, gaan op de volgende be
schamende wijze te werk. Zij
constateren een verschijnsel
dat allang bekend is, bijvoor
beeld dat wat in boeken ver
teld wordt lang niet altijd
waar gebeurd is, dat er allite
ratie bestaat, of spanning, hoe
een verhaal afloopt, of dat er
verschil is tussen een toneel
stuk en een roman.
In plaats van nu te zwijgen zo
lang men over zo'n verschijn
sel niet meer kan zeggen dan
wat iedere leek al bij zichzelf
heeft opgemerkt, probeert
men zo'n opmerking te ver
talen in geleerde termen die
nergens toe dienen dan om de
armoede van de eigen vondst,
of liever gezegd het ontbre
ken van enige eigen vondst te
maskeren.
Geen verbod
Het grootste bezwaar dat men
tegen de literatuurweten
schap kan maken is dat zij ei
genlijk niets beweert, of, an
ders gezegd, dat zij eigenlijk
niets verbiedt. Zoals er geen
gedrag denkbaar is waarvan
kan worden aangetoond dat
de psychologie het voor on
mogelijk houdt, zoals er geen
maatschappelijke gebeurte
nissen zijn waarvan de so
ciologie zegt dat zij niet kun
nen plaatsgrijpen, zo is er
geen verschijnsel waarvan de
literatuurwetenschap zegt:
dit kan in de literatuur niet
voorkomen.
Andere vakken, lijkt het, zijn
ontstaan uit vragen, uit
problemen, uit regelmatig
heden waar men op gestoten
was. Maar het lijkt of aan het
ontstaan van de literatuurwe
tenschap iets anders ten
grondslag ligt. Men vroeg zich
niet af: hoe zit dat nou eigen
lijk, soms komt een plaats'
waar een auteur twee keer
hetzelfde zegt ons uitermate
storend en vervelend voor,
terwijl net zo'n herhaling op
een andere plaats juist een ge
weldig effect schijnt te heb
ben.
Of een andere vraag: waarom is
het bekende grafschrift van
de Schoolmeester: "Hier ligt
Poot/Hij is dood" een nogal
indrukwekkend gedicht,
terwijl "Hier ligt van het Re-
ve/Hij kon niet langer leven",
Structuur
Geen wonder dat 1
zich met (dergelijke) c
ge definities bezighouden en
daar bovendien nog enig heil
van verwachten tot zulke te
leurstellende resultaten ko
men als zij proberen de
"structuur" van enig stuk li
teratuur te beschrijven. Je
leest de beschrijving van de
".structuur" van een roman of
gedicht en je hebt het gevoel
dat je een beschrijving van
een schip leest, gemaakt door
iemand die niet weet dat er
met een schip gevaren wordt.
Dat gevoel had ik bijvoorbeeld
toen ik het boek van Soete-
mann over de Havelaar las.
De schrijver vertelt ons hoe
het boek onderweg steeds
van karakter verandert, hoe
Dekker er alles wat hij in
Brussel toevallig bij de hand
had, in smeert: slechte jeugd
verzen, de Japanse steen
houwer, een catalogus van
het pak van Sjaalman, een be
toog van Droogstoppel over
poëzie, een betoog van Have
laar over beeldende kunst,
toespraak tot de hoofden van
Lebak, plattegrond van een
Indisch huis etc.
Soetemann lijkt zonder meer
aan te nemen dat als de Ha-
velaar een prachtig boek is -
en dat denkt hij geloof ik toch
wel, al laat hij het nergens
merken - dat dat dan komt
door die merkwaardige,
rommelige, verwarde, bizarre
structuur. Maar hoe die struc
tuur samenhangt met het ef
fect dat de Havelaar op de le
zer heeft, hoe het samenhangt
met de onmiskenbare, zeer
grote kwaliteit van het boek -
dat vertelt hij ons niet.
Hij komt bijvoorbeeld niet op
het idee - en als hij wel op dat
idee gekomen was zou zijn
boek althans één originele
gedachte hebben bevat - dat
de Havelaar wel eens zo goed
zou kunnen zijn ondanks die
verwarde structuur of dat de
door hem beschreven struc
tuur wel eens even weinig
met het effect van het boek op
de lezer te maken zou kunnen
hebben als de kleur van spa
ken en velgen op de ry-
kwaliteiten van een fiets.
Grote ellende
Ik heb u een tafereel geschil
derd van grote ellende. En
wat het ellendigste van al is:
ik geloof niet dat er de eerste
halve eeuw verandering in
deze ellende zal komen. Er
zijn nu eenmaal situaties,
waar de ellende- zo ver is
voortgeschreden - Rhodesië
en Zuid-Afrika zijn op poli
tiek gebied aardige voorbeel
den - dat een ontwikkeling in
goede richting nauwelijks
nog voorstelbaar is.
Men kan zijn gedachten de kant
van Schopenhauer op laten
gaan, die meende dat de he-
gelarij van zijn dagen mis
schien minder virulent en
gruwelijk zou kunnen wor
den als de filosofie zou op
houden "ein Gewerbe zu
Je zou kunnen denken dat het
opheffen van alle onderwijs
in literatuur uitkomst zou
kunnen brengen. Niemand
zou dan meer boeken en arti
kelen hoeven te schrijven om
den brode, er. alleen mensen
die echt iets interessants te
vertellen hebben, zouden dat
dan, mits zij zelf de drukkos
ten betalen, kunnen publice
ren. Maar ik geloof niet dat
dat zou helpen.
Dikke handboeken
Ik geloof dat de situatie de eer
ste vijftig jaar zo zal blijven: er
zullen dikke handboeken
blijven verschijnen waarin
auteurs als Lukacz of Lotman
volstrekt serieus zullen wor
den genomen, boeken met
definities waarin ons steeds
weer zal worden verteld dat
structuur de samenhang is
tussen het geheel en de delen
en uiteraard tussen de delen
onderling.
Boeken waarin marxisme, psy
cho-analyse, dieptepsycholo
gie, fenomenologie, trans-
formationalisme, semiothiek
ex aequo besproken en met
dodelijke ernst op de litera
tuur zullen worden "toege
past" - plus uiteraard die
stromingen die over vijftig
jaar in de mode zullen zijn,
want ik denk niet dat de gre
tigheid waarmee de litera
tuurwetenschappers zich aan
nieuwe modes vastklampen
in de komende halve eeuw zal
afnemen.
Om twee redenen geloof ik dat
dit zo zal zijn. Ten eerste om
dat het onmogelijk is een heel
vak, hoe schamel ook, weer
weg te krijgen als het eenmaal
maatschappelijk vaste voet
heeft gevat. En ten tweede
omdat er tot nu toe nog maar
heel weinig opmerkingen zijn
gemaakt die het begin zouden
kunnen zijn van echte litera
tuurwetenschap.
Daarom geloof ik ook dat deze
voordracht volstrekt nutte
loos is. Maar er moet nu een
maal af en toe iemand zijn die
iets zegt.
ADVERTENTIE
Tijd om de boom te versieren. Voorzichtig met de
slingers. Denk om de piek. En denk om de kaas-uit-het-vuistje.
Dat hebben die bezige handen best verdiend.
(Van onze correspondent)
NIJMEGEN - Het leven is ei
genlijk zinloos. Alles moet
anders, maar ik weet niet hoe.
Dit gevoel is, volgens twee
Nijmeegse onderzoekers, ei
gen aan 25 procent van alle in
Nijmegen aan hogere onder
wijsinstellingen studerende
jongeren. Opvallend daarbij
is verder dat het gevoel het
meest voorkomt bij de groep
studenten die links denkt,
maar niets doet en het deel
nemen aan actiegroepen e.d.
aan anderen overlaat.
Die conclusie is vastgelegd in
een binnenkort te verschij
nen boek van drs. J. Janssen
en P. Voestermans, mede
werkers van de vakgroep cul
tuur-psychologie van de ka
tholieke universiteit Nijme
gen. Het duo heeft het eindre
sultaat van de studie De ver
gruisde Universiteit ge
noemd. De titel van hun dis
sertatie doelt op het uiteen
vallen van de universiteit in
linkse en rechtse kampen, in
los van elkaar liggende facul
teiten en op het ontbreken
van een intern discussiepa
nel.
De zinloosheid ontstaat door de
grote massaficatie, waardoor
de student in de massa on
dergaat. Het politieke ideaal
beeld dat de student bezit,
'blijkt niet bereikbaar en er is
met andersdenkenden geen
contact. De student kan al
leen maar praten binnen zijn
eigen kring, hetgeen vooral
voor de links-georiënteerde
student die niet actief is, fu
nest is. De linkse student ver
liest het vertrouwen en het
overzicht in- toekomst en
maatschappij. Daarbij moet
wórden aangetekend dat het
ook de linkse studenten zijn
die de minste toekomstmo
gelijkheden hebben. Voor de
rechtse student, die veelal
tandheelkunde, medicijnen
of rechten studeert, bestaat
nog steeds een vastomlijnd
toekomstbeeld: een rechten
student heeft mogelijkheden
in de toekomst, een tandarts
ook.
Voor de links-denkende stu
dent zijn de mogelijkheden
geringer. Hij studeert meestal
een maatschappijvak en weet
dat er veel minder perspectief
voor hem open ligt. De linkse
student die niet actief is en
ook binnen het universitaire
wereldje geen contact kan
hebben, ziet geen uitweg en
vindt het leven zinloos. De
wel actieve linkse student
kampt veel minder met het
zinloosheidsgevoel. Voor
hem is het actief-zijn een
soort therapie, die voortkomt
uit een kritische opstel
ling.
De onderzoekers stellen verder
dat de universiteit de maat
schappelijke tegenstellingen
reproduceert binnen de eigen
muren en aan een eigen speci
fieke inbreng heeft inge
boekt. Deze interne tweespalt
(vergruizing) lijkt, aldus
Janssen en Voestermans, een
bedreiging voor het universi
tair onderzoekpotentieel te
worden. De universiteit krijgt
steeds minder een weten
schappelijke kwalificatie,
hetgeen het zinloosheidsge
voel er niet minder op doet
worden.
Het boekwerk van de twee on
derzoekers is voor belang
stellenden te koop bij de
Vraagbaak van de katholieke
universiteit in Nijmegen.