Expositie en boek over vuurtorens II 1 Foto's maken JUDO Onze eigen balletschool Majorette Waterverven Voetballen Veegen LEZEN Korfbal een leuke sport Blokfluit Gymnastiek Touwknopen op patvinderij Ik zit op balletles De trein van mijn opa Mijn hobbies V 'w ZATERDAG 16 DECEMBER 1978 Behalve de belangstelling voor het stoomwezen - waarin Engeland ons al decennia eerder voorging - alswel die voor oude scheepswerven en stationsge bouwen, laten nu ook de liefhebbers van watertorens van zich horen, terwijl sinds kort ook de belangstel ling voor vuurtorens en kustbebakening manifest is geworden. Dat laatste heeft geleid tot een tentoon stelling die thans in het Rijksmuseum in Amsterdam wordt gehouden dat op dit terrein over veel materiaal beschikt. In nauwe samenhang met deze expositie brengt uitgeverij Heuff uit Nieuwkoop een boek uit, „Nederlandse vuur torens" getiteld, dat van de hand is van Liesbeth Crom- melin en dat een bijdrage be vat van de gietijzerdeskundi- ge H. van Suchtelen. Me vrouw Crommelin is conser vatrice van het Stedelijk Mu seum in Amsterdam en ze schreef recentelijk een docto raalscriptie over vuurtorens met een accent op de 19e Een vuutforen is naar onze be grippen een toren met een licht dat zo hoog mogelijk ge plaatst moet worden waar door het van verre op zee door visserij, marine en koopvaar dij gezien kan worden. Vuur torens markeren de kustlijn of geven de entree tot een ha ven of een waterweg aan en ze dienen tevens als een her kenningspunt voor de zee man. Overdag gebeurt dat door de architectuur, 's nachts is het de karakteristiek van de schitteringen die een aanwijzing geven waar de zeeman zich bevindt. De meeste vuurtorens hebben' een draaiend licht dat op zee, dus van grote afstand gezien, een knipperkarakter heeft. De zwenkingen van de spie gels worden door de zeeman niet gezien, hij ervaart slechts het aan- en uitgaan van de lichtbundel. Bij het binnen varen van een haven (IJmui- den, Scheveningen bijvoor beeld) staan er twee lichten, meestal met een statisch ka rakter, op rij. De stuurman moet dan de lichten in één lijn zien te krijgen; als dat gebeurt zit hij goed om binnengaats te komen. Uitvinding op het idee om de olielamp een holle pit te geven met als resultaat dat er een grote vlam ontstond en de walm sterk af nam. De lichtopbrengst werd meer dan verdubbeld. Was er daarvóór sprake van vuurba- kens met een lichtintensiteit van 1 tot 2 candela (het aantal candela geeft de lichtstroom per eenheid van de ruimte- hoek in een bepaalde richting uitgestraald weer), Argand zorgde ervoor dat zijn olie lamp zo'n vijf candela telde. Hij ging trouwens door met uitvindingen te doen, want in 1790 ontwikkelde hij een spiegel die werkte als een pa rabolische reflector. De lam pen werden toen pas heel duidelijk zichtbaar, het aantal candela nam toe tot 2000. Nog weer eens bijna veertig jaar later combineerde de Frans man Fresnel een aantal len zen in een systeem dat er voor zorgde dat het licht de sterkte van een autokoplamp (80.000 candela) kreeg. Later werd een begin gemaakt met het gebruik van acetyleengas dat nog altijd op diverse plaatsen in de wereld in vuurtorens wordt toegepast. De 20e eeuw bracht de aanwending van elektrisch licht en toen was het met alle primitiviteit vlug bekeken. Alle vuurtorens in land gingen op elektrici- teit i dat In feite is er natuurlijk van een „vuurtoren" in de echte zin van het woord allang geen sprake meer. Eeuwenlang werden er aan de kust open vuren ontstoken of werden er lantarens en olielampen ge bruikt, maar al in 1782 werd het tot dan toe zeer onveilige systeem verbeterd door de Zwitser Argand. Deze kwam zo'n veertig miljoen tot een half miljard candela. Er bestaat een nauwe relatie tussen de ontwikkeling van de visserij en handelsvaart en de historie van de kustver- lichting en bebakening. Als eerst de visserij sterk opkomt en later, in de Gouden Eeuw, met name de koopvaardij van zich doet spreken, vindt dat zijn weerslag in de noodzaak van een goed beveiligde vaar route. De Zuiderzee kende in de 17e eeuw een uitgebreid verlichtingssysteem, zodat er vanaf Den Helder tot Am sterdam op duidelijk herken bare punten kon worden ge navigeerd. Steenen baak daarvoor. In 1462 werd in Den Briel de Steenen Baak opge richt, een toren die al in 1850 tot monument werd ver klaard en sindsdien ook niet meer in gebruik is. Tot de zeer oude torens moeten voorts Westkapelle en Goedereede worden gerekend waar aan vankelijk sprake was van een kerktoren die later een licht kreeg. De bekende Brandaris - kortgeleden gerestaureerd en voor veel toeristen op Ter schelling nog altijd een ge- Door Cees Straus Foto links: een model van de niet meer bestaande gietijzeren vuurto ren Poeloe Pandan in Indonesië Het origineel was 50 meter hoog en werd in 1880 gebouwd. Foto rechts: De oudste, als zodanig gebouwde vuurtoren De Brandaris op West-TerschellingDe toren met een vierkante grondvorm is opge trokken uit baksteen. liefd ontmoetingsplaatsje - dateert uit 1593 en mag wor den beschouwd als de oudste als vuurtoren gebouwde to- Het bouwen van vuurtorens neemt in de 19e eeuw een gro te vlucht. De reden daartoe ligt in de aanwending van het gietijzer dat in vergelijk met het tot dan toe gebruikte hout en het steen grote voordelen te bieden heeft. Gietijzer werd ten tijde van de indus triële revolutie in Engeland voor het eerst toegepast om dat men zich daar zorgen maakte om het op grote schaal kappen van bossen. Het gietijzer, dat in alle mo gelijke segmenten kan wor den aangewend, bood de mo gelijkheid van het optrekken van een geheel zelfdragend gebouw. Een dergelijke toren kon zeer snel worden ge bouwd door het gebruik van zogenaamde prefabricated onderdelen en bovendien wa ren de kosten naar verhou ding lager. Ons land heeft een gretig ge bruik gemaakt van het gietij zer dat de zuinig denkende koopmanslieden in het verle den wel zal hebben aange sproken. In totaal werden er twaalf torens van gietijzer ge bouwd. Op twee na staan ze allemaal nog langs onze kus ten, acht zijn er zelfs nog in gebruik. Export Nederlands Oost-Indië met zijn vele, verraderlijke vaar routes, kreeg er twintig uit het moederland. Ze wogen zo'n 300 ton, maar wérden in stuk ken per (zeil)schip getrans porteerd. De segmenten mochten elk niet zwaarder dan 250 kilo wegen dan kon den ze nog net door twee koe lies worden gedragen. Sme den gingen mee om de torens ter plaatse te installeren. „Ter plaatse" bestond hoofdzake- lijk uit de kusten van Sumatra en Java met een aantal nabu rige eilanden. Overigens deed zich in de tropische hitte het probleem van uitzetting voor waarmee de Nederlandse in genieurs kennelijk geen re kening hadden gehouden. De verlichtingssystemen moes ten dan ook regelmatig wor den bijgesteld. Er zijn in deze eeuw aan onze kust nog vijf vuurtorens neergezet, de plaatsing van een bovenstuk uit IJmuiden op Vlieland in 1909 niet mee gerekend. De moderne vuur torens zijn niet langer meer van gietijzer; ze worden in steen of beton opgetrokken. Uit 1911 dateert de eerste be tonnen toren, die van Oud dorp op Goeree. Dit ontwerp van ir. B.A. Verhey heeft geen lang leven kunnen leiden: de toren werd in 1945 opgebla zen. In de jaren '20 ontwierp C. Jelsma twee torens, beide vierkant van vorm en met steen als bouwmateriaal. Ze kwamen te staan in Harlingen (1920) en Noordwijk (1922). De meest recente dateert van 1974 en is in beton en naar een ontwerp van ir. W. Colen brander op de Maasvlakte neergezet. Hoewel je de vuurtoren als een zelfstandig bouwwerk kunt i beschouwen met een heel ei gen karakter (conische vorm die naar boven taps toeloopt) is er nauwelijks sprake van een eigen architectuur. De functionaliteit heeft steeds de overhand gehad, voor al te veel versieringen of bouw kundige experimenten' is nimmer plaats geweest. Toch is er niet sprake van een een vormige utiliteitsbouw: elke vuurtoren is duidelijk her kenbaar, er is geen normalisa tie geweest. Om die reden is ook elke vuurtoren en elke nog resterende zeekaap (een herkenningsmerk dat niet verlicht is. er zijn er nog twee in ons land) waard om te wor den behouden. Zowel het boek van Liesbeth Crommelin als de tentoon stelling in het Rijksmuseum doet een pleidooi om de vuur toren als monument te be schouwen om zodoende tot een waardevol bezit aan deze zo specifieke vorm van indus triële archeologie te komen. Het is echter jammer dat zo wel boek als expositie op es sentiële punten te kort schie ten en sterk de indruk wek ken op een slordige manier in elkaar te zijn gezet. Het is om een voorbeeld te ge ven opvallend dat bij de ken merken van de vuurtorens niet de lichtkarakteristieken worden vermeld, nota bene voor de zeeman hun reden van bestaan. Je kan je bij het doornemen van het boek van mevr. Crommelin ook afvra gen of ze ooit een vuurtoren heeft bezocht. Ze zou in dat geval stellig een foto in haar boek hebben opgenomen van het uitzicht dat de vuurto renwachter heeft, hoe ver hij kan kijken bij helder weer of bij slechter weer. De foto's die nu in het boek staan, zijn steeds vanaf de begane grond genomen, de fotograaf heeft zijn standpunt zodanig inge nomen dat hij tegen de toren aankijkt. Er zit daardoor wei nig variatie in het beeldmate riaal dat bovendien niet in scherpe kwaliteit uit blinkt. En over het vak van vuurtoren wachter gesproken: op de tentoonstelling niet, maar ook niet in het boek komt iets over van de sociale aspecten van dit beroep. Het isolement waarin hij en vaak zijn familie verkeren, de uren die hij moet maken, de wens tot automati sering die momenteel wordt geconcretiseerd, dat alles ontbreekt in boek en op de expositie. Juist waar het vaak in de industriële archeologie om de rol van de mens en zijn arbeid gaat. is het teleurstel lend dat het vuurtorenbedrijf hier tot een louter technische zaak beperkt blijft. (Nederlandse vuurtorens, ge schreven door Liesbeth Crommelin en H. van Such telen is een uitgave van Heuff in Nieuwkoop en kost 25 gul den. De expositie in het Rijksmuseum in Amsterdam duurt tot en met 22 februari 1979). Kinderen van de Lorentzschool (aan de Lorentzkade in Leiden) hebben samen een heleboel aardige stukjes geschreven over wat zij doen in hun vrije tijd. De één doet aan ballet, de ander zit op voetbal, weer iemand anders speelt het liefst met treinen. Enfin, lees zelf maar. Als je óók eens iets over je hobby wilt schrijven, kan dat altijd in de "Klepperdoos". Wij (Karin Diepenbrock en Barbara Roskam) hebben al anderhalve maand les gege ven. Dus zes keer. Onze bal letschool heet „Rosdiep" .Ros van Barbara en Diep van de achternaam van Karin. Het is iedere dinsdag en het kost een kwartje. We hebben twee groepen: één voor de kleintjes (van half 5 tot 5 uur) en de gro ten van 5 tot 6 uur. We zijn nu dansjes aan het ma ken voor de uitvoering die over zo'n 5 tot 6 weken ge houden zal worden. Er zijn ongeveer 20 kinderen op. Van het geld dat we verdienen ko pen we singles en snoep voor onder de les (kougum enz.). We hebben pas Drachlock Ho liday van 10 CC gekocht. Daar dansen de oudsten op met de uitvoering. We gaan ook zelf nog kleren maken voor de uitvoering. Maar wat, dat we ten we nog niet. Ik zit op majorette. Ik vind het leuk op majorette. Met paarse pakjes, 's Avonds tot 7 tot 9 uur, dan neem ik een boter ham mee. Tot een uur pauze en dan mag je je brood op eten. En ik doe ook goed mijn best. Ik ben 4 keer geweest. De groep heet Ambora's. De rede is omdat ik het leuk vind om le ren te draaien. Mijn hobby is water-verven. Dit is geen goedkopen hobby. Je heb veel nodig, o.a. natuurlijk een penseel, het liefst 2. Eén voor felle en één voor doffen kleuren. Verf en papier, ver der nog een goed onderwerp en dan kan je gaan verven. Mooien onderwerpen zijn: bosweg, hei, boerderij en kas teel. Er zijn ook nog anderen maar die weet ik zo gauw niet. Ik vind water verven leuk om dat het nooit gaat vervelen. En als je goede verf heb is het makelijk om uit te vegen. Veel mensen zeggen datje goed moet kunnen tekenen als je wil water-verven. Maar dat is helemaal niet nodig. Je moet alleen geduld hebben. En an ders kan je het wel vergeten. Ik ben 10 jaar en ik zit twee jaar op voetballen. Toen ik graag op voetballen wou toen zei ik tegen mijn moeder dat ik op voetballen wou. Toen gingen we naar de club met de bus. Toen we daar wa ren kwamen we in de kantie- ne. Toen ik me opgegeven had gingen we weer naar huis. Mijn moeder ging de stad in naar voetbalspullen. Toen ze terug kwam van de stad had ze de voetbalspullen gehaald. De volgende dag moest ik ge lijk voetballen want het was zaterdag en ik zit nu al in de el van de junioren. Mark van Tongeren (vierde klas) Als ik uit school kom ga ik soms bladeren veegen en dan krijg ik soms geld. Bas Brouwer (tweede klas). In mijn vrije tijd ga ik lezen. En nou vertel ik je waarom ik dat leuk vind. Meestal is het een spannend boek en dan zit ik stijf te lezen. Daar word ik moe van. Dan heb ik geen zin meer en ga naar de huiska mer. Mijn hobbie is foto S. Ik heb een oud fototoestel van m'n vader gekregen. Ik heb in de vakan- sie 24 foto's gemaakt waarvan er 3 mislukte. Florus heeft ook een fototoestel. Wij ma ken samen foto's. Erik Bordewijk (vierde klas) Korfbal is een leuke sport. Er doen meisjes mee en jongens. We hebben twee vakken aan val en verdedigen. We spelen tweemaal tien minuten. Ik vind korfbal erg leuk. Nu we in de zaal trainen vind ik het rottig, want dan zweet je zo en dan moet je zover fietsen. En nu gaan we in de zaal korf ballen. Maar zaterdag staan wij stil. Rqland Divilee (derde klas) Op judo doen we altijd hele leu ke dingen. Zoals bevrijdin gen, valbreken, wedstrijdjes en verdedegen. We doen ook ju-jitsu. karate en judo. Ik judo bij Luiten, dat is op de Pieterskerkgracht. Het duurt een uur. ik heb de witte band. Ik mag le graat ju-jitsu doen Ik vind het leuk omdat er een heleboel vriendjes zijn; Hajo, Erik, Walter en Mario. Ik vind het ook leuk omdat de mees ters zo aardig zijn. Nico vind ik het aardigst wandt met Ni co doen we altijd ju-jitsu. Dan kan je altijd anderen op de grond gooien. Ik vind gymnastiek leuk om te doen. Op de tram-po-lin-ne is het hartstikke leuk. Met je armen langs je oren. Dat gaat leker vlug. En 4 keer heen en weer springen. En met de bok springen. Dat gaat harstike leuk jho. En op de balk zand schepen. Het paard gaat ook hartstike leuk. Nancy Houwer (derde klas) Woensdag ga ik altijd naar blokfluit. Ik kan al veel liedjes spelen. Het is best leuk. Eerst zei ik altijd dat ik het niet leuk vond. Het is van 4 tot 5. Als je er ook op wild mag dat best. Alleen volgend jaar is er weer plaats. Maar dan ben ik er misschien weer af. Op de patvinderij leer je touwknopen. En je moet op je kop. En ze doen viswet- stri.it en kompas, jaager- bal. De lijders zijn baloe en bagira en akeela. En we doen nog veel meer. Willem (klas 2) Ik vind balletdansen heel mooi. Ik zit op balletles bij Marjo lein Briër. We doen moeilijke oefeningen. De sprongen hebben allemaal namen zoals sjounzje maf, Klisaat, Parde- plee. Soms gaan we aan de bar, dat is een stang. En er zijn veel spiegels om te kijken of je het goed doet. Als we dansen moeten we onze buiken in trekken en een rechte rug, en een zwanenhals. Marjolein doet het altijd voor. We dansen op pianomuziek. We hebben een zwart balletpakje aan en een roze pentie en bal letschoentjes. We doen ook als we goed ons best hebben gedaan leuke oefeningen. Zelf vind ik popmuziek niet mooi, want ik vind die muziek en de kleding niet zo mooi. Thuis oefen ik ook ballet. Mijn vriendinnen doen soms mee. We gaan ook wel eens iets voor mijn vader en moe der opvoeren. Ik heb thuis balletboeken en platen ballet. Ik draai die wel eens, en daar dans ik met mijn vriendinnen op. Wij hebben de Notekra- kersuite, Doornroosje ballet, het Zwanemeer. Marijke Rutten (vijfde klas). lk ga nu over een hobby praten die ik het leukst vindt: elek trische treinen. Een ontzet tend grote Marklin trein staat bij mij opa. Ik rijd er gemid deld 1 keer per week mee. De trein heeft een oppervlak van 10 m2, 4 verdiepingen, 2 sporen naast elkaar en 2 ran- geertreinen. Ik vind het leuk om te zien hoe die treinen achter elkaar op een spoor rijden. Alle knopjes voor wis sels, seinen en dergelijke zit ten op één plaat. Het is erg overzichtelijk. Er komt wel eens een botsing voor, dan liggen 10 wagens naast het spoor. Ik heb meer dan 10 locomotie ven, meer dan 8 personenwa gens en meer dan 30 goede renwagens en 4 metro's. Zo kan ik uitgebreid met deze trein rijden. Philip de klerk (vijfde klas) Ik zit op: ponnyreiën, ateletiek, zwemmen, pianoles, Han denarbeid. 1. Ponnyrijën: Ik vindt Ponny- njën erg leuk. Want ponny's zijn mijn lievelingsdieren je doet er zoveel mee. Je kan er tochten mee maken. Als ik ouder ben gaan we meschien wel op ponnykamp. 2. Ateletiek: Ateletiek is erg goed voor je spieren. Het is beste om met Ateletiek te be ginnen voordat je met andere sporten gaat doen. Je doet wedstrijden tegen andere groepen: Olimpia 48, Delft, AV 40 en andere groepen. 3. Zwemmen: er zijn veel din gen die je kan doen met zwemmen: Kunst zwemmen, Wedstrijdzemmen. les- zwemmen, daar kun je veel diploma's mee halen, les- zwemmen: A B C D E F. Een reddinsbrefet kan je ook krij gen. Iris Bruining (vierde klas)

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1978 | | pagina 27