Voor Jan Siebelink,
de schrijver, is er
geen hiernamaals..
Plee
werd
toilet
ZATKRDAG 18 NOVEMBER 1!I78
EXT&A
PAGINA 25
HAARLEM - Jan Geurt Siebe
link debuteerde in 1975 met
de verhalenbundel Nacht
schade (Peter Loeb, Amster
dam). In 1977 volgde de ro
man Een lust voor het oog
(Athenaeum-Loeb paper
backs), en zojuist is een nieu
we bundel verhalen versche
nen, Weerloos (Loeb Van
der Velden, Amsterdam). Op
vallend is de stijgende kwali
teit in het werk van Jan Sie
belink, terwijl steeds dezelfde
thema's het werk beheersen
en de decors nauwelijks ver
anderen.
De hoofdpersonen in Jan Sie-
belinks boeken zijn meesten
tijds in hun agressie of hun
seksualiteit gefrustreerde,
machteloze, weerloze men
sen, uit wier leven een beslis
sende episode gelicht wordt.
Vaak ook worstelend met de
gevolgen van een streng-
christelijke opvoeding, ko
men zij in situaties terecht die
naar een climax worden ge
voerd. Het einde van een ver
haal speelt zich dikwijls af in
een schemertoestand; de le
zer weet soms niet waar de
schrijver hem over de grens
van het herkenbare heeft
heengetrokken in een irreële
tijdloze wereld. Maar dat hin
dert niet, want het gebeurt
immer functioneel, en tijd
loosheid is een essentieel as
pect van de omgeving waarin
Siebelinks verhalen zich af
spelen.
Kwekerij
Jan Siebelink werd in 1938 in
het Gelderse Velp geboren, in
eèn klein middenstandsge
zin. Zijn vader had een kwe
kerij (onderwerp van het bes
te verhaal in Nachtschade:
„Witte Chrysanten"). Van de
lagere school ging hij naar de
ulo, en vandaar naar de
kweekschool in Arnhem,
waar hij zijn hoofdakte haal
de. Na kort als onderwijzer te
hebben lesgegeven, moest hij
in militaire dienst (ervaringen
in dienst vonden hun neer
slag in de novelle „De dochter
van de kapitein wordt acht
tien jaar", in de bundel
Weerloos).
Hij werd luitenant, tekende een
jaar bij, en haalde ondertus
sen schriftelijk zijn mo-A
Frans. Na zijn diensttijd werd
hij leraar aan een ulo in Die
ren, waar hij ook zijn mo-B
deed (deze tijd inspireerde
hem tot het schrijven van de
allegorische roman Een lust
voor het oog). Ten slotte deed
hij doctoraal Frans in Leiden
Hij is nu leraar aan een mid
delbare school in Ede, en
hoopt over een klein jaar te
promoveren op een onder
werp uit.A rebours" van J. K.
Huysmans, een boek dat hij
ook vertaalde („Tegen de
keer', Athenaeum-Polak
Van Gennep, Amsterdam
1977).
Een afspraak bij Jan Siebelink
thuis in Ede, in het ruime huis
waar hij met zijn vrouw en
drie kinderen woont. Hij
blijkt nog steeds vertoornd
over de televisie-uitzending
„Het boek" van zondag 8 ok
tober, waarin men maar raak
had geknipt in een interview,
zodat menige kijker een ver
keerd beeld van hem zal heb
ben gekregen. Later in het ge
sprek komen we erop te
rug.
Extremen
Jan Siebelink blijkt ondanks
zijn boosheid een vriendelijk
man, die open staat voor het
gesprek. Hij is een snelle,
soms geagiteerde spreker die
graag wil dat alles zo duidelijk
mogelijk wordt - er mogen
geen misverstanden blijven
bestaan. Het lijkt wel alsof hij
gespannen én ontspannen te
gelijkertijd is, voor de inter
viewer een merkwaardige
sensatie. Maar zoals hij zelf
vertelt, hij voelt meer extre
men in zich verenigd - hij kan
ook weer snel van de ene
stemming in de andere gera
ken.
Het is natuurlijk niet juist om de
hoofdpersonen van een boek
te identificeren met de au
teur. Toch maken in het geval
van Jan Siebelink de sombere
decors van zijn boeken
nieuwsgierig naar zijn bele
vingswereld, en rijst de vraag
bijvoorbeeld hoe hij zich in
zijn jeugd gevoeld heeft. „An
unhappy childhood is a wri
ter's goldmine" (Een onge
lukkige jeugd komt een
schrijver uitstekend van
pas"), heeft eens iemand ge
zegd.
.,Dat geldt dus niet voor mijPer
sé niet. Ik heb een hele plezie
rige jeugd gehad. Ik kom uit
een heel vrolijk gezin, kon
ook goed met mijn twee
broers opschieten. Wel had
den we een vader die uiterst
streng in de leer was. Niet ge
reformeerd, maar echt her
vormd, maar dan de Gere
formeerde Bond in de Her
vormde Kerk. Dat gerefor
meerd zijn van een Maarten 't
Hart ken ik wel, van verre,
maar dat is absoluut niet waar
ik uit voortkom. Dit is meer
de Veluwe, Barneveld. Ik ben
ook niet ingeënt, tegen pok
ken bijvoorbeeld. Dus dat
kreeg ik als militair pas. Dat is
heel gevaarlijk als je die inen
ting niet vóór je tweede jaar
krijgt. Op bed liggen, extra
vlees, je kon er hersenvlies
ontsteking van krijgen"
„Mijn moeder was iets minder
streng hervormd, modaal
hervormd heet dat. Ze liet ons
wel eens naar dansles gaan als
mijn vader het niet merkte
Hij was overigens wel een
zachtaardig man, en volstrekt
integer. Maar hij was in ons
teleurgesteld omdat wij hem
niet volgden en niet „kracht
dadig bekeerd" waren. Het
was een zeer sombere gods
dienst, een echte vader-gods-
dienst. God de vader, en de
vader in het gezin. Echte vro
lijkheid was duivels"
Paradox
Hier lijkt zich een merkwaardi
ge paradox voor te doen. Zo'n
somberte, en veel schuldge
voelens vanwege de religie,
en toch een gelukkige jeugd.
De somberte zal toch wel zijn
sporen hebben nagelaten. Of
is dat misschien de essentie
van Jan Siebelinks schrijver
schap - dat de verdrongen
problemen uit zijn jeugd zich
manifesteren in zijn huidige
proza. Het lijkt haast te ge
makkelijk, zo'n opvatting,
maar later in het gesprek zul
len dingen opduiken die deze
these toch zeer aannemelijk
maken.
Jan Siebelink herinnert zich
duidelijk ook zondagmidda
gen dat hij aan het hek stond
en dat andere kinderen op
straat mochten fietsen. Wel
mocht hij dan op een pad
langs de kwekerij van zijn va
der fietsen. De andere kinde
ren kwamen dan bij hem
spelen. Hij was dan in een
„bevoorrechte positie", vindt
hij. Dit lijkt een omdraaiing,
met als functie het ontkennen
van eigen ongenoegen en
machteloosheid. Want mach
teloos moet hij zich als kind
toch gevoeld hebben, als hij
vertelt dat zijn vader hem
voorhield dat het oog van God
alles zag.
Vooral als hij iets deed wat niet
mocht, stiekem naar de film
gaan bijvoorbeeld. „Je zult er
rekenschap van moeten af
leggen", zei zijn vader dan
„Je doet er mij verdriet mee"
was iets wat Jan Siebelink als
jongen ook veel hoorde. En
ijverig leerde hij psalmen uit
zijn hoofd om zich te bevrij
den van de schuld van het
masturberen. Het moest goed
gemaakt worden. Daar stond
tegenover dat zijn moeder wel
het boekje van Dokter Du-
puis op zijn nachtkastje leg
de, zodat hij tenminste verlost
werd van de angst voor rug-
gegraatskanker.
Weerloosheid
Machteloosheid, weerloosheid
is het thema van alle verhalen
van Siebelink. De man die
weerloos is ten opzichte van
de vtouw, de leraar ten op
zichte van zijn leerlingen, een
luitenant ten opzichte van een
kapitein, een jongetje ten op
zichte van een oudere man,
een kweker ten opzichte van
de bloemist die weigert hem
te betalen voor geleverde
waar. Vaak leidt deze mach
teloosheid tot wraak, een be
hoefte overigens die Jan Sie
belink zegt in zijn dagelijks
leven niet te kennen.
Het zijn vaak vrouwen die de
macht hebben, verdorven
zijn, iets hoerigs hebben, op
slokken, verteren, giftig zijn
„Ik kan ook dat niet relateren
aan mijn dagelijks bestaan
Jammer dat mijn vrouw er
niet is, dat je die niet kunt
zien... Ik heb een zeer mooie
vrouw. Ik ben helemaal niet
bang voor vrouwen. Maar het
kan best zijn dat er een perio
de in mijn leven geweest is
dat ik dat wel was, al kan ik
het me niet herinneren. Ik
heb wel enorme teleurstellin
gen gehad, maar dat komt
meer omdat ik me heel intens
op dingen kan verheugen, af
spraakjes bijvoorbeeld, en
dan valt het vaak tegen".
Over de hoofdpersoon van Een
lust voor het oog, de jonge le
raar Jeroen Swijgman, wordt
op een gegeven moment ge
zegd: „Als je ontzettend be
wust leeft, kun je alleen maar
bang worden". Intensiteit, je
erg bewust zijn van dingen,
speelt blijkbaar een grote
rol.
„Er zitten twee kanten aan. Als
je erg intens leeft - ik heb een
druk bestaan, lesgeven,
schrijven, vertalen, ik doe wat
voor de Haagse Post - aan de
ene kant maakt dat dat je
angst verdwijnt, je bedwelmt
jezelf. Maar als je goed na
denkt, dan zie je nogal wat na
re dingen. Ik kan snel panisch
zijn, dat het zweet me uit
breekt. Opeens overvalt het
me, dan moet ik ook een ka
mer uit. Een bioscoop, een
stadion, dat is voor mij iets
onmogelijks. Maar ik weet
niet waar dat door komt.
Angst om te leven, om dood te
gaan? Het zijn allemaal zulke
clichés".
Homoseksualiteit
homoseksualiteit op de een of
andere manier een rol speelt.
Er wordt naar verwezen, of er
wordt iemand uitgescholden,
maar het is nooit een aspect
van een van de hoofdperso
nen. Hiermee geconfronteerd
begint Jan Siebelink te la
chen.
„Je stelt allemaal van die vra
gen die ik niet kan beant
woorden. Ik ben niet homo
fiel of zo. Je kan wel zeggen
dat is dan een onbewust ver
langen om het te zijn... Wat ik
wel heb, iemand, of dat nou
een man of een vrouw is, die
ik erg graag mag, dat ik die
erg graag aanraak - mannen
kussen vind ik een heel nor
male zaak. Als jongetje was ik
wel heel erg gefascineerd dat
er een man was die me mee-
vroeg naar de bloemenveiling
in Aalsmeer... dat mocht op
een gegeven moment niet
meer van mijn moeder, want
hij deed iets met jongetjes of
zo. Die man heb ik steeds zit
ten aankijken of ik er iets aan
kon ontdekken. Misschien
dat zoiets wel doorgewerkt
heeft"
Het ligt nu toch voor de hand
om tot een wat Freudiaanse
interpretatie van Jan Siebe
links werk over te gaan: angst
voor de strenge vader - de
vrouw als hoer - weerloos
heid - homoseksualiteit..
„Het lijkt me niet zo verstan
dig dat ik daar uitspraken
over doe. Jij mag dat eens
analyseren als je wilt. Ik waag
me daar niet aan"
In dat televisieprogramma „Het
Boek" eindigde het interview
met de uitspraak „Ons leven
is zeer vergeefs, er is geen
hoop"
„Daar ben ik nogal kwaad over,
dat het op dat punt afgebro
ken is. Daarna heb ik dat
trachten te onderbouwen in
een lang verhaal. Ten eerste is
niet duidelijk geworden dat
ik bedoelde dat de figuren in
mijn boeken vaak een wat
vergeefs leven leiden. Ten
tweede heb ik willen zeggen
dat als je je geloof niet meer
hebt, als die godsdienst die zo
somber was er niet meer is,
dat dan wel de somberte
overblijft. Ik Leid een aange
naam leven: maar de grond
toon ervan is somber. Met die
hoop waarover ik sprak, be
doelde ik de christelijke
hoop".
Yoor mij is er geen hierna
maals. Maar binnen het aard
se raam kan het leven nog
best fascinerend zijn. We zijn
enige jaren op deze wereld en
niemand weet waarom we er
zijn. Ik heb niet het gevoel dat
iemand mij in de gaten heeft.
We verdwijnen weer. Dan is
het afgelopen. Misschien is
dat wel een drijfveer om te
schrijven (het is natuurlijk
veel vaker gezegd), dat er een
paar boeken overblij-
Goede boeken
De Nederlandse literatuur
komt ter sprake. „Ik vind dat
er goede boeken worden ge
schreven op het moment. Er
zijn enkele echt goede stilis
ten aan het werk. Jeroen
Brouwers, Louis Ferron, Ni-
colaas Matsier". Van de oude
generatie spreekt W. F. Her
mans hem erg aan, Gerard
Reve minder. „Als ik nu zo'n
boek weer terugpak, valt het
me erg tegen". Over de litera
tuurkritiek doet hij er het
zwijgen toe. Hij is bezig daar
wat over op te schrijven, en
zou een hele avond nodig
hebben om duidelijk te ma
ken wat hij er precies van
vindt.
De persoon van Huymans,
wiens werk hij vertaald heeft,
ziet hij niet zo zwart-wit als
velen doen. In Pasolini's film
Salo wordt hij bijvoorbeeld
weer eens met fascisme geas
socieerd. „Het fascisme be
stond natuurlijk niet eens in
zijn tijd. Er is wel een vorm
van antisemitisme in zijn
werk aan te wijzen, trouwens
bij bijna alle auteurs in het
Frankrijk van die tijd. Maar
dat had te maken met de ge
welddadige haat tegen de
geldhandel, de banken, de
familie Rothschild. Er zijn
pre-fascistische elementen
aan te wijzen, maar je mag
nooit een term uit deze eeuw
toepassen op een schrijver uit
de 19e eeuw".
Jan Siebelink werkt nu aan een
novelle, twee verhalen en een
roman. Als het een niet lukt,
gaat hij aan het andere verder.
„Ik hoop volgend jaar met een
nieuw boek te komen".
Deze w.c. heette de "Dol
fijn", werd omstreeks 1800 ge
produceerd en stond bekend
als het vorstelijkste aller toi
letten.
"•SS*
LONDEN - Negen jaar geleden
logeerde ik, als gast van emir
Abdoellah Bin Moshen, in een
uit klei-bakstenen opgetrok
ken gebouw van vier verdie
pingen. Behalve dat het mid
den in de woestijn van Upper
Aulaqui in het binnenland
van Zuid-Arabiê lag, had het
huis twee bijzonderheden. De
eerste was dat het geen trap
pen bevatte, maar een hellen
de, wentelende gang van bo
ven tot beneden. De tweede
was de badkamer
Boven de deur van dit vertrek
hing de enige muurversiering
in het hele huis: een vergeeld
staatsieportret van koning
Elizabeth en prins Philip. In
de badkamer was een moder
ne porseleinen wasbak aan de
muur bevestigd, met daar
naast een ton water en een
schepblik. De wasbak had
kranen, noch afvoerpijpen
Men deed de stop in de bak
vulde het met water uit de ton
waste zich en trok dan op vei
lige afstand met een zo lang
mogelijke arm de stop er weer
uit. Het water kletterde op de
grond en vond zijn weg naar
een gat in de buitenmuur.
Voor andere lichamelijke be
hoeften diende, omdat er geen
toilet was, een ander gat in de
muur. Het gedeponeerde ruis
te of viel rechtstreeks op de be
gane grond buiten het gast
huis. Onder dat stoelgangers-
gat lag dan ook een formida
bele heuvel tegen de buiten
muur aangekit. Ik liet me ver
tellen dat het tot het verdedi
gingssysteem van de Emir be
hoorde: een vijandelijke troe
penmacht zou zich geen twee
maar wel drie keer bedenken
alvorens tot een stormloop
over te gaan
Dank zij een onlangs in Londen
gepubliceerd boek weet ik nu
beter. Het heet „Tempels van
gemak" (Temples of Conve
nience). en is geschreven door
Lucinda Lambton, met 112
door haarzelf genomen kleu
renfoto's van Brits sanitair
variërend van poepdozen
.uithuisjes"tot urinoirs, toi
letpotten en badkamers. Wat
het sanitaire systeem van de
Emir van Upper Aulaqui be
treft, toont de schrijfster aan
dat ook in Engeland nog tot
laat in de 18e eeuw de stoel
gang een geïmproviseerde be
zigheid was.
Het boek bevat zelfs een foto van
een kasteel waar, zoals bij de
Emir, de nobele fecaliën via
tegen de buitenmuur aange
bouwde, slurfachtige uitgan
gen van grote hoogte in de
slotgracht of op de begane
grond werden gelanceerd
Een van de kasteelheren had
de goede smaak om het uit
einde van deze strontslurven
te doen eindigen in de beelte
nis van een menselijk gelaat
met een opengesperde mond
Misschien had de doorluchte
heer het slecht getroffen met
zijn kok
Maar het waren vooral de ste
den waar het er niet fris toe
ging .Indemiddeleeuwen was
er geen sanitair probleem
Men zette zich op een emmer
Deze werden door de bewo
ners links en rechts door de
ramen op de straat geledigd.
Het aantal anekdoten over
niets vermoedende voorbij
gangers is dan ook legio. Toch
hadden de Romeinen al bad
huizen gebouwd en voorzie
ningen getroffen voor open
bare toiletten, weliswaar ook
weinig ideaal, maar in ieder
geval blijk gevend van het
belang van hygiëne.
De openbare Romeinse toiletten
waren weinig meer dan een
communale hurkplaats, waar
mannetje-aan-mannetje bo
ven een stromende goot geze
ten werd. Bij gebrek aan toi
letpapier werd een stok met
een spons erop doorgegeven
en na gebruik weer in een
emmer met zout water ge
plaatst. Men had zelfs tonnen
op de hoeken van de stra
ten.
Een betere oplossing dan die
van de latere Londense entre
preneurs in ieder geval, die
zich in een zeer ruime mantel
hulden, waaronder zij een
emmer droegen. Wanneer
men, flanerend, de ononder-
drukbare drang voelde op
komen, keek men uit naar de
man met het mobiele toilet en
nam men onder 's mans dek
mantel plaats op de em
mer.
lit toilet, dat gepatenteerd werd
i "donderpot" had.
Het was niet alleen de gewone
burger die leed onder wat een
dagelijks bestaan aan de
rand van een openbare beer
put moet zijn geweest. Zoals
bekend ,gaan ook kon ingen en
keizers te voet naar een zekere
plaats en dienen zij zichdaar
aangekomen, ook te bukken,
zoals ieder ander.
Weliswaar nam koningin Eli
zabeth 1 iedere maand een
bad, „of zij het nodig had of
niet" (zoals een oud geschrift
vermeldt), maar in alle
kastelerl worstelde men met
het hygiënische probleem. De
gangen naar de „garderobes"
(dat waren oorspronkelijk de
kleine kamers bij het toilet,
waar men zich ontdeed van de
lagen kleding die men droeg,
alvorens de buiging te ma
ken), werden met loodrechte
hoeken gebouwd om de stank
uit het kasteel te houden.
Henry III gaf opdracht onder
zijn paleis in Westminster een
water afvoer systeem aan te
leggen, zodat niet na iedere
maaltijd al het afwaswater
en het keukenafval door de
zalen gesjouwd hoefde te
worden. Een andere nobele
ergerde zich zo aan de ge
woonte van zijn vrouw om in
de nacht de kamerpot boven
de deposito-kamer te gebrui
ken, dat hij opdracht aan zijn
personeel gaf de pot van me
vrouw openlijk de grote
staatsietrap af te dragen en
buiten de voordeur te legen,
zodat een ieder zich op de
hoogte kon stellen van de in
houd ervan.
Verbazingwekkend is dat al in
1596 een watercloset was uit
gevonden door Sir John Ha
rington, een pleegzoon van
koningin Elizabeth I. Hij in
stalleerde er een voor haar en
voor zichzelf, maar verder
kwam het met de produktie
niet. Pas in 1775,179 jaar la
ter, werd een patent verleend
op een watercloset dat succes
had. In de tussenliggende ja
ren deed men het in paleizen
en de huizen van de rijken met
variaties van de poepdoos.
James ICharles I en James II
beschikten over met zwart of
donkerrood fluweel uitge
voerde kunstwerken, die er
uitzagen als kostbare kisten,
maar waarin zich niets an
ders bevond dan een gewone
pot, die met de hand geledigd
moest worden en de hand van
de vorst was dat niet).
Hendrik VIII had zijn doos zelfs
afgewerkt met 2000 vergidde
kopspijkers en met linten en
kantwerk. Ook had hij er twee
uitgevoerd in leer, vermoede
lijk als draagbare reistoilet
ten. Pas nadat de watertoe
voer naar de steden was ver
beterd door de omlegging van
rivieren, worden ernstige po
gingen ondernomen om ook
verbetering te brengen in het
sanitair.
De foto's van Lucinda Lambton
laten zien welk een aanzien de
oude toiletten, wasbakken en
badkuipen genoten - kenne
lijk omdat zij nog het privile
ge waren van de rijken. Ze
werden uitgevoerd in maho
niehout of marmer en versierd
met de kleuren van de fami
liewapens. Een uit 1840
stammende toiletpot, ooit in
het bezit van de hertog vo.n
Wellington, laat op de bodem
van de pot een zittende man
zien met twee handen naast
zijn omhoog kijkend hoofd,
kennelijk om een naderend
onheil boven zich af te wen
den. Eronder staat: .Houd
mij schoon en houd mij rein,
dan zal ik geen klikspaan
zijn".
Een van de meest luxueuze en
best onderhouden oude toilet
ten (1908) is nog steeds die
voor dames in het bekende
warenhuis Harrod's. Ook
zonder er iets te kopen, is het
de moeite van een dringend
bezoek waard.