Er waren beulen in het strafkamp Port Natal...
ZATERDAG 11 NOVEMBER 1978
Politiek is een hard vak. Dat heeft
CDA-fractieleider Aantjes deze
week ervaren. Verscheidene ho
ge bomen voor hem zijn geveld
door een plotseling opstekende
wind. Steeds droeg die wind be
lastend materiaal aan dat al
enige tijd oud was. Waarschijn
lijk is dat dan ook het grote ver
schil met de kwetsbaarheid van
andere hoge functionarissen:
misstappen worden politici al
tijd nagedragen, tot het einde
van hun levensdagen toe. Hun
carrière wordt er vrijwel altijd
door gebroken.
Tweede-Kamervoorzitter Vonde
ling heeft in zijn onlangs ver
schenen boekje „De Schijn des
Kwaads, bespiegelingen over
gedragsregels voor politici" het
„na-oorlogse zondenregister"
van politici opgemaakt. Het valt
hem best mee; hij komt tot ne
gen ministers die fataal of bijna-
fataal in opspraak kwamen en
zestien kamerleden.
Belangrijkste daarvan zijn drank
(zeven) en bedenkelijke neven
activiteiten (vijf). De oorlog had,
toen Vondeling zat te schrijven,
slechts ècn kamerlid echt parten
gespeeld.
Volgens Vondeling zijn persoon
lijke gedragingen als drankmis
bruik, homoseksualiteit, schei
den niet meer zo schadelijk voor
politici; bijbaantjes en profite
ren van je positie als kamerlid
worden des te zwaarder opge
nomen door de publieke opi
nie.
Op deze pagina enkele voorbeel
den van „verongelukte" politici,
waaruit blijkt wat er vandaag
sinds die gevallen wel en niet is
veranderd.
PAGINA 15
Sydney van den Bergh
..na twee maanden minister af..
J. Smallenbroek (rechts) in gezel
schap van partij-voorzitter Veer-
Door
Jos Goos en
Ad van Liempt
UTRECHT (GPD) - Op 15 oktober 1908 aanvaardde dr.
Abraham (de Geweldige) Kuyper het lidmaatschap van
de Tweede Kamer. Het was een come-back van de dan
bijna 61-jarige oprichter van de Antirevolutionaire Partij.
Na in de vorige eeuw zowel het geestelijke (hij was be
gonnen als predikant) als het politieke leiderschap van
zijn volksdeel te hebben opgebouwd, versloeg hij samen
met de katholieken in 1901 overtuigend de sociaal-demo
craten.
Hij werd minister-president, tot de
coalitie in 1905 de verkiezingen
weer verliest. De sociaal-demo
craten hadden teruggeslagen en
zouden dat - zoals blijkt uit het
vervolg - blijven doen.
,De ramp die Kuyper heet, afwen
den van ons volk, dat is de heilige
plicht van eiken Sociaal-demo
craat", schreef Het Volk.
Maar in eigen AR-kring is Abraham
(Bram voor zijn vrouw) nog
steeds de onbetwiste leider.
Koud terug in de Kamer najaren
van aanwezigheid, biedt de ka
merclub hem in december 1908
het voorzitterschap aan.
Maar de langzame val van dit won
der in de Nederlandse politiek
heeft zich dan al ingezet. Want
aan de vooravond van de verkie
zingsdag heeft een liberale advo
caat, Tideman, in een rede de
„lintjeszaak" aan het rollen ge
bracht. Hij doet dat in het hol van
de leeuw, in Ommen, de hoofd
plaats van Kuypers kiesdis
trict.
Kuyper zou als minister in 1903
hebben geregeld dat de Amster
damse koopman R. Lehman offi
cier in de Orde van Oranje-Na-
ssau werd. Diezelfde Lehman
had daarna f 11.000 geschonken
aan Kuypers partijkas, die hij als
penningmeester ook tijdens zijn
ministerschap nog beheerde.
Bovendien zou Kuyper aan broer
L. E. Lehman, ook een donateur,
in 1905 een lintje hebben beloofd.
Maar dat ging niet door omdat
Kuyper toen als minister weg
moest.
De socialisten, die koste wat het
kost de opnieuw rijzende ster van
Kuyper wilden verduisteren,
grepen de affaire gretig aan.
Troelstra ging in de Kamer tekeer
en Kuyper trad daarna de Kamer
binnen. Tijdgenoten omschrij
ven de scène als „drama
tisch".
De antirevolutionaire leider erkent
in de Kamer dat hij in deze zaak
„in genoegzame voorzichtig
heid" is te kort geschoten, dat hij
is gewikkeld geweest in de dra
den van een weefsel dat hij niet
doorzag. „Maar al moge ik mij
dan, het boetekleed ontsiert den
man niet, aan de eisen van goede
voorzichtigheid en vroed beleid
bezondigd hebben, met mijn al
dan niet schuldig staan aan het
eigenlijke feit, dat men mij ten
laste legt, heeft mijne erkentenis
van schuld door onvoorzichtig
heid niets uitstaande".
De socialisten trachten een enquête
te forceren, maar rechts verwerpt
dat voorstel. Kuyper zelf heeft
het oordeel gevraagd van een
„ereraad", die concludeert dat
„corruptie" niet bewezen is.
Het slot van het liedje is, dat de an
tirevolutionairen hun leider ge
zuiverd achten van elke blaam,
de katholieken niet kunnen toe
geven dat dat helemaal het geval
is en de socialisten de beschuldi
ging glashard volhouden.
Kuypers staatkundige rol is, vooral
door dit incident, uitgespeeld.
„Wegens toenemende doofheid"
verlaat hij in 1912 de Tweede
Kamer.
tók. M. I?. Marotosufttf
Het is nog maar 43 jaar geleden dat
er in Nederland een minister is
afgetreden omdat hij een halfjaar
tevoren in het geheim katholiek
was geworden. Dat was mr. H. P
Marchant, hiinister van onder
wijs, kunsten en wetenschappen
in het kabinet van Colijn en Oud.
Marchant was, net als Oud, lid
van de Vrijzinnig-Democratische
Bond, een wat links van het mid
den staande groepering, die er al
tijd voor moest oppassen niet „in
de opengesperde muil van de
£DAP te verdwijnen" Volgens
de statuten van de vrijzinnig-de
mocraten maakte het niet uit wat
voor godsdienst een lid beleed.
Er waren ook katholieken lid.
Minister Marchant was in het
voorjaar van 1935 nogal in het
nieuws omdat hij als onderwijs
minister een flink deel van de
door het kabinet nodig geoor
deelde bezuinigingen diende
door te voeren. Het was hartje
crisis en de rijksuitgaven moes
ten fors omlaag. Een soort Bestek
'35 dus.
Marchant vond de grootste bezui
nigingen in het opheffen van eni
ge openbare scholen. Die maat
regel viel slecht bij links, maar
ook bij zijn eigen partij. Toen het
socialistische blad Het Volk kort
na Pasen 1935 het gerucht publi
ceerde dat Marchant op tweede
paasdag in de abdij van Ooster
hout katholiek gedoopt was,
doorzag menigeen het boze kom-
plot Marchant was als „handlan
ger van de katholieken" maar
vast begonnen het openbaar on
derwijs af te breken. Marchant
liet weten dat hij met Pasen Den
Haag niet uit geweest was, maar
de geruchten hielden aan.
De partijtop, voorzitter Kranen
burg en fractievoorzitter Joekes,
eisten duidelijkheid van Mar
chant, net als partijgenoot-minis
ter Oud. Marchant weigerde te
antwoorden: een lid van de VDB
was vrij in de keuze van gods
dienst en Marchant moest niets
Een politieke prent uit het begin van deze eeuw van Abraham Kuyper. De plaat kreeg als titel mee: 'Vond ik nu
maar één briefje dat mij niet compromitteert'
hebben van aeze bemoeizucht,
die hij als „inquisitie-methoden"
bestempelde. Marchant besloot
daarop aan de partijvoorzitter
mee te delen dat hij zijn partij
lidmaatschap opzegde uit teleur
stelling over het feit dat de gods
dienstvrijheid binnen de VDB
niet meer bestond.
Toen hij zijn brief in de minister
raad voorlas en daarbij laconiek
meedeelde dat hij op 21 decem
ber van het vorige jaar tot de ka
tholieke kerk was toegetreden,
was het hele kabinet „verrast en
verbluft", zoals Oud later schreef.
Er volgde een complete rel, zeker
toen Oud op hoge toon het aftre
den van zijn collega-partijgenoot
eiste. Deed Marchant dat niet,
dan zou Oud zelf aftreden omdat
het vertrouwen in hem dan even
zeer geschonden zou zyn.
Marchant wenste duidelijk te laten
uitkomen dat hij voor deze chan
tage niet was bezweken. Hij ves
tigde er de nadruk op dat hij de
partij wenste te verlaten en dat hij
op grond daarvan ook als minis
ter moest opstappen. De woor
den waarmee Marchant zijn ver
trek begeleidde, doen wel heel
sterk denken aan de actualiteit
van deze week: „Het is mij geble
ken dat velen, op wier oordeel ik
prijs stel, van mening zijn dat
mijn lidmaatschap van de Partij
onder de gegeven omstandighe
den haar werk ernstig zou scha
den. Daarom moet ik de banden
die mij met de VDB sedert zijn
oprichting hebben verbonden,
verbreken".
Later schreef Marchant een in
drukwekkend pleidooi, dat „Tot
Verweer" heette. Zijn rechtvaar
diging kwam erop neer dat hij
wilde voorkomen dat de bezuini
gingsoperatie - en daarmee het
kabinet - in gevaar zou komen als
zijn overgang naar de katholieke
kerk bekend zou raken. Verder
had hij gezwegen omdat er sta
tenverkiezingen op komst waren.
Hij sprak verder van heuse pa-
penhaat „Ik mocht den heer
Krishnamoerti als mijn profeet
zijn gaan vereren, ik mocht
boeddhist zijn geworden of
rechtzinnig-protestant; dat zou
niemand hebben geïnteresseerd,
maar Rooms alleen niet".
Marchant verdedigde ook gloedvol
zijn aandeel in „Bestek "35" met
dit argument: „Naarmate de posi
tie van onze landelijke bevolking
ellendiger wordt, is het noodza
kelijk de boerenvrouwen althans
te leren kleren te maken en te
herstellen, voor weinig geld hun
potje te koken, ordelijk en rein te
zijn. Het verblijdend initiatief
daartoe heb ik met alle macht ge
steund".
Diep gegriefd was Marchant door
het politiek cabaret van de socia
listische SDAP (ook toen), die
van „de wonderbare bekering
van Marchant" een regelrecht
succesnummer had gemaakt.
In verbittering verdween hij van
het politieke toneel, om nooit
meer terug te keren.
De liberale voorman mr. P. J. Oud
speelde ook al een hoofdrol in de
politieke aftocht van zijn partij
genoot Sidney van den Bergh, de
Unilever-topman, die in mei 1959
verrassend minister van defensie
in het kabinet-De Quay was ge
worden. Amper twee maanden
na zijn aantreden diende Van den
Bergh zijn ontslag al weer in: hij
moest op aandringen van Oud de
consequenties trekken uit bui
tenlandse persberichten, die
meldden dat een Amerikaanse
vrouw met hem overspel had ge
pleegd.
Hij zat op 28 juli 1959 ontspannen in
de zittingszaal van de Eerste Ka
mer, de kersverse defensie-mi
nister. Een bode bracht hem een
briefje, dat hij las terwijl een ka
merlid zijn licht over de Dienst
plichtwet liet schijnen. In het
briefje stond dat buitenlandse
kranten in grote opmaak een be
richt hadden overgenomen van
Associated Press, dat erop neer
kwam dat de Amerikaan Frede-
rik Lek een scheidingszaak had
aangespannen tegen zijn vrouw
Helena, omdat die tot twee keer
toe overspel had gepleegd van
Van den Bergh, die op dat mo
ment weduwnaar wap. In het be
richt stonden datum en plaats:
het Beverley Hilton Hotel in Be
verley Hills, Californië in januari
1958, en hotel De Witte Brug in
Den Haag op 18 februari 1959.
Frederik Lek, zo luidde het be
richt, wilde scheiden en eiste de
twee kinderen op.
Na de kamerzitting ging Van den
Bergh, zoals hij in zijn door de
journalist Jouke Mulder opge
schreven levensverhaal ver
meldt, direct in vergadering met
fractievoorzitter Oud en collega-
WD-minister Korthals. Twee
dagen later kwam hot bericht van
de Rijksvoorlichtingsdienst:
Sidney van den Bergh had de
Koningin zijn ontslag gevraagd
„om voor een particuliere aan
gelegenheid volkomen vrijheid
van bewegen te hebben". Van
den Bergh in zijn mémoires:
„Oud vond het onzedelijk dat ik
als weduwnaar soms in het gezel
schap verkeerde van een nog niet
gescheiden vrouw met wie ik
wilde huwen. Hij kon mijn ge
drag niet accepteren, wat ver
band hield met zijn ouderwetse
opvattingen. Hij meende dat ie
mand onder zulke omstandighe
den geen minister kon blij
ven".
Oud nam het Van den Bergh vooral
kwalijk dat hij over zijn verhou
ding met een - dan nog - ge
trouwde vrouw niets had gezegd
tijdens de kabinetsformatie. In
dat geval, zo schreef Oud later
aan zijn verongelijkte partijge
noot, zou hij Van den Bergh heb
ben afgeraden minister te wor
den. „En stellig zou ik het niet op
mijn verantwoording hebben ge
nomen De Quay van de dreigen
de mogelijkheid onkundig te la
ten".
Het probleem voor Van den Bergh
was vooral dat de echtgenoot van
zijn vriendin hem chanteerde.
Frederik Lek dreigde, zodra Van
den Bergh minister was gewor
den, wereldkundig te maken dat
zijn vrouw met de minister op
trok en dure cadeaus (juwelen,
een sportwagen van 13.000 dollar,
een kostbare mink-jas en een
spaarbankboekje met 100.000
dollar) van hem kreeg. Het feit
dat Lek zijn dreigementen (hij
wilde dat Van den Bergh zich zou
terugtrekken) uiteindelijk
waarmaakte, kostte de Unilever-
directeur zijn ministerspost.
Aan morele steun geen gebrek. Jo
sef Luns schreef dat hij zeer
meeleefde en de zo ongelukkige
gang van zaken betreurde. Marga
Klompè, die als tegenstandster
van hoge defensiebudgetten al
tijd met Van den Bergh in de
clinch was, schreef ook al een
aardige brief. „Het doet ons allen
leed dat een van de kameraden
weg is uit de club". Van den Berg
antwoordde dat hij niet had ver
wacht dat de Nederlandse
publieke opinie nog zo zou reage
ren op de ontwikkelingen in zijn
privè-leven. Hij had gehoopt door
snel met zijn vriendin te trouwen
iedereen te kunnen overtuigen
van zijn „eerbare bedoelin
gen".
Vast staat wel dat Van den Bergh en
Oud over deze zaak enige knette
rende twistgesprekken hebben
gehad. Mogelijk heeft daarbij een
rol gespeeld dat Van den Berg in
1959 al drie huwelijken achter de
rug had; kennelijk ging dat Ouds
incasseringsvermogen te bo
ven.
De geruchtmakende affaire kwam
nog even naar voren op Nieuw
jaarsdag 1960, toen Thomasvaer
en Pieternel deze strofe in hun
nieuwjaarswens opgenomen
hadden:
„In ons keurig Nederlands ge
zin
Kreeg de bekrompenheid als altijd
weer zijn zin:
Voor achterklap en roddel is hier
niemand veilig,
En Van den Berg kon gaan - dat
noem ik nou schijnheilig"
1966, dat was me een jaar.
Zelfs uit het uiterst onaandoenlijke
Keesings Historisch Archief rijst
een beeld op van onrust en ver
warring in Nederland.
In dat jaar immers trouwde op 10
maart Beatrix met Claus, om
wolkt door Amsterdamse Provo
rookbommen en kwam bouw
vakker J. Weggelaar op 14 juni
tijdens rellen in dezelfde plaats
om het leven, moest de hoofd
commissaris van politie H. J. van
der Molen van die plaats op 16 juli
(eervol ontslagen) aftreden we
gens gebleken fouten in zijn rel-
bestrijding, en viel ten slotte het
kabinet-Cals in de beroemde
nacht van Schmclzer, 15 okto
ber.
Twee andere data nog: in de nacht
van 15 op 16 juli rijdt de antire
volutionaire minister van bin
nenlandse zaken J. Smallen
broek, zelf achter het stuur van
zijn overheidslimousine, in de
Haagse VAn Hoeylaan zo hard
tegen een geparkeerde auto aan,
dat deze 25 meter verderop op
straat "terecht komt. Smallen
broek gaat echter slapen en wil
pas de volgende dag de zaak af
handelen. Op 20 september ver
oordeelt de Haagse kantonrech
ter Smallenbroek tot f 200 OF 40
dagen hechtenis. Smallenbroek,
zelf thuisgebleven, erkent alle
schuld en betaalt.
Maar niet als minister, want een
maandje eerder is hij na veel tu
mult afgetreden.
„De ARP heeft hem de woestijn in
gestuurd", schrijft een jaar later
een woedende Henry Faas, toen
tertijd gezaghebbend politiek
kroniekschrijver van de Volks
krant (bekend als Wandelgan-
ger). En: „De onsmakelijkste vlek
op de vlag van de antirevolutio
nairen..."
Dat is allemaal maar zeer de vraag.
Het lijkt er meer op, dat de hek
senketel van de politiek van die
dagen Smallenbroek een beetje
te veel was geworden.
Hij stond bekend als een bonk van
een man, die zei waar het wat hem
betreft op stond. Maar tegelijk
van een loslippigheid, gevoed
door drank, die in die nadagen
van politiek-met-gesloten-deu-
ren zijn weerga niet vond.
Smallenbroek weet zijn slordige
afhandeling van het ongeluk aan
„oververmoeidheid" en „door de
klap van de kook zijn". Dat te
kent de uitputtingsslag waar deze
minister aan onderdoor was ge
gaan.
Nog voordat het vonnis afkwam,
hield hij de eer aan zichzelf. Of
dat anders was geweest als hij
duidelijk door zijn partij zou zijn
gesteund, valt te betwijfelen.
„Ongeacht de uitkomsten van het
justitieel onderzoek in verband
met de door mij veroorzaakte
aanrijding op 16 jl. ben ik op
grond van zuiverheid in de ver
houdingen van mening, dat het
aanzien van het ambt van minis
ter en van de politiek in het alge
meen ermede gediend is dat ik
mijn functie van minister van
binnenlandse zaken neerleg"
deelde hij op 29 augustus mee.
Hij hield het voor gezien. Twee
weken later viel het kabinet.
In Amsterdam is het inmiddels ook
weer doodrustig, en Schmclzer is
zelf in de nacht verdwenen.
GRONINGEN - „Ik heb menige
fout begaan, al kon ik op nog
zo'n bescheiden wijze dage
lijks trachten iets te zijn voor
hen, die om betere redenen
dan ik daar verblijf moesten
houden". Dit is een citaat uit
een brief die Wim Aantjes op
28 september 1945 schreef aan
de heer C. Benus die toen nog
in De Krim woonde. Beiden
zaten een half jaar daarvoor
nog in het strafkamp Port Na-
tal in Assen. Aantjes als Wa-
che, Benus als dwangarbei
der.
Vlak voor Kerstmis 1945 kreeg
Benus weereen brief van Wim
Aantjes. Opnieuw laat Aan
tjes doorschemeren het gevoel
te hebben dat hij tijdens de
oorlog fouten heeft gemaakt.
In de brief staat hij stil bij de
mensen die in de oorlog voor
de goede zaak het leven lieten.
Hij schrijft dan: ,fiij hadden
hun taak goed verstaan en wij
gedwaald. Zij hebben moedig
voor de goede zaak hun leven
ingezet en wij waren zo vaak
lafhartig. Toch werd hun le
ven afgenomen en wij leven
nog".
Onderduiker
De heer Benus, nu in Schoon
oord wonend, kwam op 6 ja
nuari 1945 aan in het straf
kamp Port Natal in Assen.Hij
had een onderduiker gehol
pen. In dezelfde maand werd
dominee W. Baars uit het
Friese Sint Annaparochie
binnengevoerd. Staande op
de kansel had hij jonge men
sen afgeraden in Duitsland te
gaan werken. Aantjes werkte
op dat moment al in Port Na-
tal. Hij had een administra
tieve functie. Het zou nog eni
ge tijd duren voordat Benus
en Baars contact met hem
kregen. Hij werd volgens do
minee Baars Willy genoemd.
Ook de Duitse commandanten
hadden een roepnaam,
meestal de voornaam.
De leider van het kamp was ene
Sepp Aicher, een SS'er die
aan het Oostfront gewond
was geraakt. Benus over Ai
cher: ,JHj was een duivel. Hij
schold ons altijd uit voor Ver-
dammter Partizaner. Vaak
probeerde hij nieuwsgierigen
die naar ons werk op het land
stonden te kijken af te ranse
len met een stuk hout". Baars
herinnert zich de man als een
hystericus. ,Als hij het op zijn
heupen kreeg beukte hij er met
zijn blote vuisten op los en
schoot Sepp met zijn revolver
in de lucht. We waren bang
voor die man".
Onder deze Duitse top bevond
zich een groep Nederlanders
die zich met de bewaking en
administratie bezighielden.
Ze werden gerecruteerd uit de
Nederlanders die zich bij de
SS hadden aangemeld. Vol
gens de heer Benus droegen
deze Nederlanders een gele
overal. Of Aantjes zo'n pak
ook heeft gedragen weet hij
nietDe heer Baars kan zich er
weinig meer van herinne
ren.
fir waren er enkelen die provo
cerend in een NSB-uniform
rondliepen. Wim Aantjes
droeg altijd een zwart over
hemd. en een zwarte jas". Deze
Nederlanders hielden zich
voornamelijk bezig met het
bewaken van de gevangenen.
Tijdens het werk op het land
letten zij erop dat niemand de
benen nam. ,fir zaten fana
tieke jongens tussen", zegt de
heer Benus.
Uitgeput
Volgens de heer Baars moesten
de gevangenen ook vaak
kniebuigingen maken met een
zware pikhouweel in hun
hand. „Voor sommigen was
het te zwaar. Ze vielen uitge
put op de grond maar werden
dan net zolang geschopt en ge
slagen tot ze weer opstonden.
Dan begon het allemaal weer
opnieuw". Wim Aantjes heeft
volgens beiden nimmer aan
dat soort praktijken meege
daan. Volgens Benus zat hij
meestal op het kantoor om
administratief werk te doen.
Regelmatig werd Aantjes be
trokken bij het ochtendappél
om mensen te tellen.
De heer Baars: „Wij als gevan
genen rekenden Wim Aantjes
niet tot de onzen. Hij stelde
zich, tenminste dat is mijn in
druk, geisoleerd op. Hij be
moeide zich vrijwel niet met
ons". Benus zegt Aantjes in
het kamp ervaren te hebben
als een onopvallende gewone
en vriendelijke man. ,De goe
de positie die hij in het kamp
had heeft hij nooit uitgebuit.
Nooit heeft hij zich misdra-
gen".
Benus heeft regelmatig met
Aantjes gesproken. Tijdens
een van die gesprekken hoor
de hij dat Aantjes zich bij de
SS had aangemeld en schrok
hij van die mededeling. „In
het kamp schrokken we ner
gens meer van. In het begin
hebben we wel gedacht: die
moeten we op een afstand
houden. Aantjes zei wel dat
hij vooral toen hij in Duits
land was veel over het nazis
me heeft moeten aanhoren.
Maar hij had er geen behoefte
aan om er propaganda voor
te maken. Hij constateerde het
gewoon".
Eigen kamer
Volgens Benus en Baars hoefde
Aantjes nimmer met de schop
te werken, heeft hij goed te
eten gehad en beschikte over
een eigen kamer. De situatie
voor een gevangene was to
taal anders. Men sliep op de
zolder van het paviljoen in het
stro. Er waren veel luizen.
De hygiënische toestand in het
kamp was slecht. Benus: ,Als
we in een kolonne door Assen
liepen zag je vaak kerels
waarbij de ontlasting uit de
broekspijp naar beneden
droop". Ook Benus kreeg dis-
enlerie, in Leeuwarden waar
hij half maart 1945 samen met
120 andere gevangenen uit
Port Natal naartoe u>as ge
bracht. Ook Aantjes behoorde
tot die groep. In Leeuwarden
moesten ze aarden bunkers
maken om Duitse vliegtuigen
in te verstoppen. Benus: Jk
dacht dat ik dood zou gaan
Ik werkte ook niet meer en
bleef de hele dag in het stro
liggen. Toen wij weer naar
Assen teruggingen wilde ik in
Leeuwarden blijven maar de
jongens hebben me op een
viertonner gegooid zodat ik
toch mee terugging".
Per schip
Vanaf Assen werd de groep per
schip overgebracht naar Eri-
ka om daar een tweede front
linie voor de Duitsers te bou
wen. ,Jk wilde niet mee maar
Aantjes kwam naar me toe en
zei: blijf niet achter want het
zal niet goed gaan. Er komen
gevaarlijke dingen. Aantjes
heeft me toen duidelijk willen
beschermen en ik ben dan ook
meegegaan", zegt Benus. Do
minee Baars had enkele da
gen daarvoor de benen geno
men.
Jn het begin heerste er in het
kamp een strak regime. Tegen
het einde van de oorlog was
het gemakkelijk om te vluch
ten", aldus de heer Baars die
onderdook in Assen. Veel ge
vangenen hebben geprobeerd
uit Port Natal te vluchten. Er
kleefde de nodige risico's aan
Werd men gepakt dan wacht
te de bunker. Een klein donker
hok. Voordat men hierin be
landde werd de gevangene
eerst afgetuigd, daarna ver
dween hij voor drie dagen in
de bunker. Als een vluchtpo
ging slaagde dan moesten de
achterblijvers langer werken,
kregen ze minder te eten, ging
de knoet er nog steviger
over.
Dominee Baars hield een keer
per week een kerkdienst op de
zolder. Dit werd hem talloze
malen na geslaagde vlucht
pogingen verboden. Aantjes
bezocht de kerkdiensten ove
rigens nooit.