Hebben lepe vissers
Lutine leeggeroofd?
Boek van
Daalder
uit 1931
de bron?
DE LUTINE"
ZATERDAG 26 AUGUSTUS 1978
Het in 1799 bij Terschel
ling vergane goudschip
Lutine is deze maand
weer eens in het nieuws
gekomen. De Nieuw-
zeelander Lef Mortimer
meldde zich als de zo
veelste in de lange rij
avonturiers die hebben
geprobeerd de legenda
rische goudschat van
het schip te vinden.
Een eerste onderzoek, met
behulp van het op
Schiphol gevestigde be
drijf Oretechdat is ge
specialiseerd in bodem
onderzoek, is inmiddels
afgerond. Wat daar de
resultaten van zijn ge
weest, is niet bekend.
Mortimer heeft gezegd
volgende week. zijn ver
dere plannen openbaar
te maken.
TERSCHELLING Er mogen
dan weinig inwoners van Ter
schelling meer in leven zijn
die wat meer van de pogingen
om het Lutinegoud te bergen
hebben gezien dan die van de
Karimata in 1938, nog steeds
kan men horen of lezen, dat
„de" Terschellingers meewa
rig hun hoofd schudden als zij
horen dat - ook met moderne
apparatuur - pogingen wor
den ondernomen het niet ge
borgen goud en zilver van het
ongeluksschip aan te wijzen
en daarna te bergen. Als men
weet, dat er zowel in de 19e als
20e eeuw tal van pogingen
zijn aangewend - waarvan
twee, zoals bekend, niet zon
der succes - maar die te lang
geleden zijn dat nu nog le
vende personen daar uit eigen
ervaring hun mening over
zouden kunnen geven, is men
geneigd een vraagteken te
zetten achter die eilander
twijfels.
Dat vraagteken wordt nog gro
ter als men leest en hoort - tot
in deze dagen toe - dat lepe
vissers de officiële bergers al
lang voor waren geweest. Vis
sers van Terschelling, Urk en
Volendam, zo wordt beweerd.
Bij de vele vragen rondom de
Lutine is ook dit een interes
sant vraagje: hoe komt men
op Terschelling (en daar al
leen?) aan het verhaal dat on
bekende vissers de schatten
al lang hebben ingepikt?
Raadsel
Wel, daar is in de eerste plaats
het nog niet opgeloste raadsel
waar de miljoenen ponden
van de Lutine zijn gebleven,
nadat eerst in 1800-1801 voor
vijf ton en daarna nog eens in
1857-1859 voor zes ton offi
cieel naar boven werd ge
bracht. Die vraag heeft al heel
lang de eilanders bezig ge
houden en dat des te sterker
nadat in 1938 slechts èèn
goudstaaf werd opgehaald.
Het is ook de ondernemers uit
Nieuw-Zeeland blijkens uit
latingen wel duidelijk, dat zij
geen enkel metaal en hele
maal geen edel metaal mogen
verwachten op de plaats waar
de tinbaggermolen in de zo
mer van 1938 zo „grondig" op
de Gronden heeft gewerkt.
Dat zij het ergens anders gaan
zoeken, ligt dan ook voor de
hand, al weerspreekt het vin
den van het gehele wrak in
1857 door de duikers de thans
in de pers verschenen opvat
ting van de Lutinejagers anno
1978 dat het schip „in tweeën
gebroken is" en dat „dus" de
nog niet gevonden helft er
gens anders moet liggen dan
waar de Karimata werkte.
Maar terug naar de sage - want
zo moeten we die verhalen
over handige vissers gewoon
beschouwen - over het ille
gaal bergen van staven goud
en zilver, waarvan er vele,
vele honderden moeten zijn
geweest. Hoe kwam men bij
zo'n bewering? In de eerste
plaats dus: omdat er een ver
klaring voor de onvindbaar
heid van het grootste deel van
de lading moet zijn. Wel: wat
streelt meer de eigenwaarde
dan de mening dat eigen vis
sers, maar ook Urkers en Vo-
lendammers, de buit in stilte
hebben binnengehaald?
Straalt van die handige, lepe,
rappe, uitgeslapen voorou
ders niet een stukje glanzen
de glorie af op het nage
slacht?
5CHETS VAN HET WRAK DER LUTINE.
\e*8f
Zo moet het wrak vc
schip op de zeebodem li
Foto rechts: de omslag v
je van Daalder.
"Urker boeven"
Overigens moet het iedereen
die de verhouding van de Ter
schellingers en de Urkers (tot
in onze tijd!) kent, wel verba
zen dat de Schylgers de Ur
kers royaal in de eer laten de
len. Want in een brief die Otto
Eschauzier op 31 oktober
1857 van Terschelling ver
zond, gewaagt hij onbewim
peld van „de Urker boeven",
welke betiteling verklaard
wordt door het feit, dat deze
zich lieten vinden voor intri
ges. Niet om zelf te „vissen"
maar om de concurrentie -
onder meer van de burge
meester van Vlieland, die no
ta bene 33 procent uitloofde
,van alles dat men hem bren
gen zoude van de Lutine" -
behulpzaam te zijn met hun
schepen.
Toch is „het element van de
trots" niet de enige factor die
men in aanmerking moet ne
men. Het kan namelijk best
mogelijk zijn, dat in de volks
overlevering de rol die Ter-
schellinger en Urker vissers
werkelijk gespeeld hebben in
een fantastisch en in elk geval
onjuist licht is geplaatst. Want
van beide eilanden hébben
vissers met de Lutine te ma
ken gehad. Wel te verstaan:
legaal. Dat begon al bij de eer
ste bergingspoging. Die staat
op naam van de drossaard, te
vens strandvonder van Ter
schelling, Francois Pieter
Robbé (Enkhuizen 1760 -
Vollenhove 1817). Hij kreeg
op 28 december 1799 uit Den
Haag een machtiging die hem
met uitzondering van alle an
deren hét recht van berging
schonk.
Macht
Overigens hadden Robbe en
zijn medewerkers geen con
currentie te duchten, daar
hun „macht en autoriteit"
werd verleend „om elk een
der andere loods- of vis-
scherslieden (waar ook te
huis horende) die hun in het
bergen als boven de minste
belemmering toebrengt met
woorden of daden, of ook van
de goederen uit, bij, boven of
omtrent gemeld wrak liggen
de tragten te bergen, dezelve
af te wijzen". Wensten even
tuele concurrenten toch niet
te verdwijnen, dan zegde de
regering 'sterke maatregelen'
jegens hen toe. Bovendien
vaardigde zij op 28 mei 1800
een verbod uit „om goederen
uit het schip op te visschen en
te bergen".
Robbé had, zoals voor de hand
lag, zich voorzien van mede
werkers van zijn eigen eiland.
Toch duurde het tot augustus
1800 voordat er verschillende
zaken (van weinig waarde)
werden geborgen, ook al om
dat „een menigte touwwerk
er eerst nog af moet" (de mas
ten met het tuig waren ken
nelijk over het schip gevallen
en hadden daar een enorme
warboel veroorzaakt, nog
verergerd doordat het water
alles veel zwaarder had ge
maakt, wat het ophalen be
moeilijkte). Maar toch kwam
na enkele weken de eerste
schat boven: een open vaatje
met zeven staafjes goud (sa
men 81 pond) en een kistje
met 4606 Spaanse matten.
Hoe reageerden nu de Ter
schellingers? Door de wet te
overtreden en in massa met
hun schuiten naar het wrak te
stevenen? Geen sprake van.
Robbé schreef: "De animosi
teit is hierdoor ettelijke gra
den bij al wat visserman hiet
gereezen, en elk tragt mij te
persuaderen hem mede te en
gageren, hetgeen dog voor al
geen zaak is". In plaats van
een massale „aanval" dus wat
men zou kunnen noemen
„particulier initiatief': bij
Robbé onderdanig aanklop
pen om asjeblieft mee te mo
gen helpen. Kennelijk heb
ben de nuchtere eilanders wel
ingezien dat zij op hun eigen
houtje en onder het gewa
pende oog van Robbé toch
niets konden beginnen.
Door
Sytse v. d. Molen
"In compagnie"
En hoe stond het met de Urker..
boeven? Wel, een paar Urker
vissers (die ook toen al de
Noordzee bevisten) hadden
zich met enig geweld meester
gemaakt van enig touwwerk,
dat zij echter hadden moeten
teruggeven. Robbé. die blijk
baar van het standpunt uit
ging dat men met stroop ver
der komt dan met azijn, loste
alle moeilijkheden op door
zich te verzekeren van de
vriendschap van de Urkers.
Hij deed dat door een over
eenkomst met zijn collega op
Urk te sluiten: deze zou
„twintig man met schuiten
der eerlijksten" zenden
„om meede te bergen". Het
leek Robbé het beste toe zich
van de medewerking der Ur
kers te verzekeren ook al om
dat „de geëmployeerden" van
zijn eigen eiland door hun
klein aantal en de afgelegen
ligging van het wrak niet in
staat waren gebleken lieden
als Urker vissers „af te wij-
Dat er - gesteld dat Schellingers
of Urkers of anderen toch
hadden geprobeerd op on
wettige wijze te werk te gaan -
geen schijn van kans op suc
ces bestond, wordt bewezen
door een beschrijving van de
moeilijke bergingsomstan
digheden: de vissers - de Ter
schellingers en Urkers werk
ten „in compagnie" - moesten
op een diepte van ongeveer 25
voet lukraak en in den blinde
proberen wat te pakken te
krijgen. En de wenselijkheid
kwam dan ook naar voren om
duikers in dienst te nemen.
Nadat verrot touwwerk, ver
roeste wapens enz. waren
verwijderd, leverde nu „de
meenigte stompen paalwerk
van het wrak dat hier en el
ders boven 't zandt uitsteekt'
weer een hindernis op.
Bewaking
En hoe was het met de bewa
king gesteld? Robbé liet niets
aan het toeval over. Zelfs „des
nagls bij helder maneschijn-
weer" liet hij oppassers
(„sijnwagters") het zeegat van
het Vlie observeren. Zij moes
ten doorgeven als ze zagen of
vermoedden „dat er vreemde
schuiten naar het wrak gin
gen". Er hoefde alleen bij
maanlicht gecontroleerd te
worden: in donkere nachten
viel er namelijk geen enkel
landmerk te zien, gesteld dat
de kaapwachters verzuimd
hadden 's avonds de speciaal
geplaatste Lutinekapen op
het strand of op het duin weg
te nemen. Dit alles gecombi
neerd met het vruchteloos op
eigen risico door de Terschel
lingers onder leiding van
Robbe werken op het wrak,
nadat die zes ton was gebor
gen, maakt het al heel on
waarschijnlijk dat er illegaal
goud geborgen is. En anders
hadden de Terschellingers en
Urkers „in compagnie" de
dieven wel verjaagd; zij had
den tenslotte zelf er alle be
lang bij dat er geen anderen
aan te pas kwamen!
Als men weet dat de opvolger
van Kobbe. Pierre Eschau
zier, zijn hele leven de Lutine
heeft „bewaakt" en jaar na
jaar er nauwkeurig op heeft
gelet of de toestand van het
inmiddels door een harde
roestkorst overdekte en on
werkbare wrak duiken toe
liet, hoeft men niet te menen
dat ooit een visserman heeft
kunnen proberen wat de offi
ciële bergers, gesteund door
*5
vakkundige eilanders, steeds
onmogelijk bleek. Bovendien
duurde het tot 1857 voordat
het mogelijk was met hoop op
enig succes een tweede, goed
georganiseerde berging te
beproeven. Ik ga nu maar
voorbij aan eerdere pogingen,
waarbij Engelse duikers zou
den afdalen (maar zij durfden
niet!). Voor de goede orde
verdient het wel vermelding,
dat bij een mislukte poging in
de jaren 1834-1836 naast Ter
schellingers opnieuw Urker
vissers werden aangewor-
Duikers
Bij het werk in de jaren
1857-1859 hebben vooral Eg-
monder duikers met succes
gewerkt. Zij voeren met een
bom (een vissersboot) naar de
Lutine, maar verlieten nooit
de Terschellinger haven of
„de commissie" (namens de
onderneming van 1821) be
geleidde hen met een eigen
schip. Hoewel de volksover
levering de fantastische ille
gale berging alleen op naam
van Terschellingers en Ur
kers plaatst, zou men hebben
kunnen verwachten dat zij
ook de Egmonder bomvissers
in het verhaal had betrokken.
Maar daarover horen we
m erk waard iger wij ze
niets.
Anderen dan? Wel, misschien
hebb'en bejaarde eilanders
nog de herinnering bewaard
aan het feit, dat bij de zo ge
slaagde schatvisserij in 1857
de marine dreigend met een
kanonneerboot voor Ter
schelling verscheen „tot
handhaving der rechten van
de onderneming". En dat was
niet vanwege gehaaide vis
sers, maar om de burgemees
ter van Vlieland met notaris
Kikkert van Texel en een ze
kere Nijkerk, procureur te
Amsterdam, hun „strooptogt
naar deLutme" onmogelijk te
maken. Die moesten dan ook
l de zee ruimen.
Het „vissen" vanwege de On
derneming duurde tot het
najaar van 1863 voort, maar de
laatste vier, vijf jaar zonder
enig succes. Het is dan ook
niet verwonderlijk dat de ver
tegenwoordiger van Lloyd's
te Amsterdam, John Mayor
Still, op 21 juli 1863 aan kapi
tein Krul op Terschelling
schreef, dat naar zijn mening
„er nu geen waarden meer
aan de oppervlakte lagen",
wat nogal voor de hand
lag.
Onvoorzichtig
Het heeft geen zin de latere her
haaldelijke vruchteloze po
gingen te memoreren. Blijft
de vraag: kunnen toch ooit
vissers stiekem hun slag heb
ben geslagen? Na het boven
staande kan men die vraag
alleen maar ontkennend
beantwoorden. Toch schreef
niemand minder dan Gerrit
Knop in zijn boek Schylge-
ralan (1946, 1969) over de eer
ste berging in 1800-1801: „De
visschers kwamen van hein
de en verre en het zou wel een
wonder zijn, als in donkere
nachten en bij slecht weer
(nota bene op de gevaarlijke
gronden! - V.d.M.) deze geen
kans hadden gezien zonder
toezicht te werken". Geluk
kig neutraliseerde de auteur
deze onvoorzichtige woorden
onmiddellijk weer door nuch
ter te overwegen: „Ondertus-
schen kunnen de op deze wij
ze naar boven gebrachte be
dragen niet zo groot zijn, dat
een aanzienlijk deel van de
tien miljoen gulden in de wij
de broeken der visschers zou
beland zijn" (blz. 165). Bo
vendien slaat zijn opmerking
alleen op de eerste berging.
Hij zwijgt verder over de mo
gelijkheid van latere illegale
schatvisserij.
Dat deed niet de schrijver J.
Daalder Dzn., die in 1931 inde
zogenaamde Dorus Rijkers
Bibliotheek een klein boekje
uitgaf. De Lutine (Het Goud
schip), dat in Den Helder ge
drukt werd en waarvan de
winst bestemd was voor
steun aan de befaamde blau
we zeeridders, die wél in de
nationale mythe een grote rol
speelden, maar verder in ar
moede hun oude dag moesten
slijten. Hoewel de schrijver
uitdrukkelijk op blz. 6 mee
deelt, dat hier sprake is van
een „deels op waarheid, deels
op verdichting berustende
vertelling", vrees ik dat - uit
gaande van de oude opvatting
„Wat gedrukt is, is waar" -
enkele uitlatingen door een
voudige lezers als waarheid
zijn opgevat. Daalder fabu
leert:
Naar Leeuwarden
„Toen men dan ook eenmaal
gehoord had en vermoedde
dat het wrak.van de Lutine
schatten bevatte, greep de
goudkoorts de visschers van
Terschelling en uit Volen
dam, die dikwijls bij ge
noemd eiland werkzaam wa
ren. aan en de mare zegt, dat
er veel geroofd moet zijn. Het
wrak moet wel het eerst ont
dekt zijn door „Blanke Nelis",
van wien men zegt, dat hij
dikwijls heimelijk in den
nacht uitvoer en af en toe naar
Amsterdam ging om daar zijn
schatten te gelde te maken"
Zelfs ging hij later wonen in...
Leeuwarden, waar hij in een
goud- en zilverwinkel verder
goede zaken gemaakt moet
hebben". En de Volendam-
mers? Zij verschenen niet
meer bij Terschelling. „Naar
men mededeelde, hadden zij
boerderijen gekocht in de na
bijheid van Edam en de beta
ling geschiedde a contant"
Gelove wie het wil!
De laatste weken is vaak ten on
rechte van de „legende van de
Lutine" gesproken, terwijl de
ondergang toch een histo
risch feit is. Wel, wie de bo
vengenoemde feiten (en ver
dichtselen) combineert, kan
niet anders dan tot de over
tuiging komen dan dat het
relaas van de handige vissers
die Beckers en de Karimata
en nu ook die Nieuwzeelan-
ders al lang vóór zijn geweest,
een vorm van moderne sage
vorming vertegenwoordigt.
Men kan ook zeggen: een fa
beltje, maar dan wel een dat
erg taai blijkt. Kennelijk hou
den Mortimer en compagnon
er maar geen rekening
mee.