DE TIJDLOZE
TRIOMF VAN
DE SCHILDER
KEES VERWEY
ZATERDAG 12 AUGUSTUS 1978
EXTRA
PAGINA 25
Kees Verwey is met zijn 78 jaar een van de legendarische
schilders van Nederland. Zijn woning aan het Spaarne
beleeft hij als een domein, waarin hij duelleert met de
vergankelijkheid. Hij werd in 1900 in Amsterdam gebo
ren, maar rekent zich - zonder expliciete uitspraken over
het stadse leven te doen - tot het legioen van Haarlem
mers. Van 1918-1919 was hij leerling aan de Kunstnijver
heidsschool in Haarlem, maar de levensbepalende in
greep in zijn schildersleven werd gepleegd door zijn leer
meester H. F. Boot. Deze bracht hem op strenge wijze
gevoel voor ruimtelijke ordening bij tegen hét chaotische
decor van een puinhoop-atelier.
Kees Verwey heeft het stempel van zijn leermeester een
eigen plaats gegeven. Hij dwaalde langs de rand van het
kluizenaarsbestaan, maar hield toch genoeg verbindings
lijnen open naar „de spiegelende werking van de buiten
wereld". Vanaf 1930 woont hij permanent in Haarlem, de
stad waar hij geen andere karakteristiek voor kan beden
ken dan dat er ruimte moet zijn voor mensen, die een
afzonderlijke prestatie willen leveren. Kees Verwey heeft
dat in meer dan één opzicht gedaan. In 1961 ontving hij de
Rembrandt-prijs van de stad Leiden. Binnenkort zal op
nieuw een expositie van zijn omvangrijke werk worden
ingericht in het Stedelijk Museum in Amsterdam.
Dicht bij de haard van het Haar-
lem-van-weleer koestert hij
warme herinneringen aan de
groten van zijn tijd. Zijn aan
deel in hun overleven is een
portret in eeuwigheid. Nu
staat de oude meester bijkans
alleen met het raadsel van zijn
stad. Hij houdt de seizoenen
als een voortdurende herfst in
de hand en Haarlem trekt on
derwijl als een vreemde aan
hem voorbij. Zo groeit de
roemrijke eenzaamheid van
de schilder Kees Verwey. Zijn
penseelstreken vormen ver
bindingslijnen met waarach
tigheid: zijn Haarlem is op het
doek geboren. Met imposante
kunst heeft hij het raadsel in
gelijst. Alom geprezen als een
vertolker van de veelheid aan
visie, blijft hij een grootsteed
se eenling. Er past maar één
sleutel op zijn stad; die van
zijn eigen afzondering.
Het is de ruimte in zijn huis die
het geheim van nooit vervlogen
tijden bewaart. Achter de faca
de van een 17de-eeuws pand
van Hendrick de Keyser leidt
de geschiedenis een eigen le
ven. Sinds 1930 staat Kees
Verwey aan het roer van de tijd
in deze woning aan het Spaar
ne. Daar slaat het hart in het
ritme van een onvergankelijke
Hollandse molen. En daar
speelt het verhaal van de schil
der en zijn ezel, van Kees Ver
wey en Haarlem.
De gedachte aan een wandeling
door Haarlem bezorgt hem de
kriebels. Zijn wereld ligt thuis,
reizen doet hij liever in schilde
rijen. Om te zien, hoeft Kees
Verwey geen blokje om te lo
pen. Een van de laatste keren
dat hij dat deed, voelde hij zich
geplaagd door diabolische in
vloeden. Hij vond dat beang
stigende gevoel terug in het
boek Archibald Strohalm van
Harry Mulisch. Deze schreef
over zijn ervaring dat iemand
achterstevoren met hem opliep
tijdens een wandeling door het
park. Bij een bossage had een
van hen gewezen op een gat in
de grond, waar het krioelde van
pissebedden en ander onge
dierte. „Doe maar gauw dicht.
Dat zijn de demonen", wordt in
het boek gezegd. Verwey wilde
van Mulisch weten waar die
plek zich bevond.
Op een keer werd hij door de
schrijver meegetroond naar
een Haarlemse tuin, waarin een
koepeltje stond. Juist zou de
nieuwsgierige Verwey met de
krioelende „demonen" worden
geconfronteerd, of hij koos het
hazepad. Zo snel mogelijk naar
huis, het tijdloze bastion van
zijn werkelijkheid. Was hij niet
genoeg ondergedompeld in een
demonische wereld tijdens zijn
ieerschool bij de grote Haar
lemse schilder Henri Fredéri-
que Boot? Had het daar niet
gewemeld van excentrieke
geesten, die voor het leven ge
tekend waren?
Uit het chaotische nest van zijn
leermeester sleepte Kees Ver
wey een lading rotzooi met zich
mee. Later bouwde hij de vuil
nisbelt van Boot figuurlijk af in
zijn eigen atelier. Als een
hommage voor het leren trotse
ren van armoede en vernede
ring, dankbaar voor de harde
ingreep die Boot in zijn leven
had gepleegd. „Ik leerde de
stokslagen verdragen waar elk
leven om vraagt dat zich klaar
maakt voor de grote strijd", is
zijn conclusie.
Dat verklaart wellicht zijn ge
voeligheid voor alles wat hem
buitenshuis negatief en on
grijpbaar aan die periode her
innert. Zijn triomferend even
wicht ligt thuis. Vandaar zijn
keuze voor een wandeling bin
nenskamers.
Steriele oudheid
In het portaal, de deurknop nog
in de hand, blijft hij even staan.
Ogenschijnlijk verstrooid
vraagt hij „toch vooral binnen
te komen". In de lange gang
staan schilderijen en tekenin
gen met hun gezicht tegen de
Er is een expositie in het Stede
lijk Museum in Amsterdam op
til. Het levenswerk staat on
zichtbaar uitgestald. De schil
der bukt zich en pakt een oude
lijst met een vergeelde foto
„Dit is de keuken van het huis
toen ik er pas woonde. Prach
tig, hé. Steriele oudheid. Zal ik
hem uit de lijst halen?". Met
een zakmesje peutert hij in de
kartonnen rand. Hij wrikt
voorzichtig, maar het glas
springt gemakkelijk. Het zijn
de scherven die het geluk in de
ontmoeting brengen. Zijn
vriend Jan Bomans dient zich
aan, gevolgd door Verwey's
vrouw Jeanne. „Nu moeten we
echt naar boven gaan", zegt hij
dan, „dan kunnen we pra
ten".
Stoelen
De toegang tot de kamer, waar hij
al zovele gesprekken voerde,
wordt gebarricadeerd door drie
geschilderde stoelen, levens
groot. De doeken zijn recente
lijk opgezet en bedoeld voor
een nieuwe tentoonstelling.
Het is steeds dezelfde stoel die
in de weg staat, echter telkens
anders weergegeven. Dat ty
peert het werk van Kees Ver
wey: verschillende visies op
hetzelfde object. Hij zegt te
schilderen vanuit een mense
lijke spiegel, voortdurend in de
slag met nieuwe reflecties van
hetzelfde onderwerp. -
Zo schreef hij in 1961 over de mo
gelijke observatie van een
stoel, die hij zeventien jaar later
pas werkelijk schilderde. Kees
Verwey, destijds over zijn ma
nier van kijken: „Als hij naar.
een stoel ziet, ziet hij niet alleen
zichzelf, maar in de eerste
plaats iets dat door het leven
van anderen die speciale vorm
en lijn meekreeg, waardoor hij
over het leven van die anderen
iets te weten komt. De omgang
met die stoel heeft hem door de
eigenschappen en levensop
vattingen van
hem hebben gebruikt, die spe
ciale vorm, van juist die stoel te
zijn geworden, gegeven. Alleen
door geduldig alle onderdelen
van dit object stoel te bestude
ren. zal langzaam de persoon
lijkheid die in de stoel is afge
drukt, op het doek overgaan.
Dit is de uiterlijke spiege
ling".
Toch zegt hij nu de stoel niet ge
schilderd te hebben vanwege
de mensen die erop hebben ge
zeten. Het zijn drie variaties op
een motief in een voor zijn doen
nogal abstract kader. Het drie
luik laat zich dan ook gemak
kelijk wegzetten door zijn
geestelijke vader en we kunnen
via een klein trapje het vertrek
binnen.
Anekdotes
Jan Bomans, documentalist ter
stede, gaat hem voor. Even la
ter zitten ze samen op hun ver
trouwde praatstoelen. Anekdo
tes over wijlen Godfried Bo
mans, die via Mulisch zo ver
slingerd raakte aan Anton
Heyboer. En over de wonder
lijke relatie tussen Kees Ver
wey en Godfried Bomans. Dat
ze samen bijna wekelijks hun
culinaire genoegens deelden
bij restaurant Royal in de Klei
ne Houtstraat. „Ik weet nog
goed", zegt Kees Verwey, „dat
Godfried onthutst bij me
kwam. Hij verleende Anton
Heyboer in die tijd geldelijke
steun, een tientje per week.
Nadat een kunsthandelaar zijn
gading bij Heyboer had gevon
den, zag de wereld er voor hem
natuurlijk heel anders uit. Te
gen Bomans zei hij: ik heb je
tientje niet meer nodig. Daar
was Godfried erg van onder de
indruk".
Hardop mijmerend over aardige
voorvallen uit het verleden,
schieten beiden af en toe harte
lijk in de lach. De borrelfles
komt op tafel en dat roept met
een onstuimige herinneringen
op aan de dichter Albert Ver
wey, van wie Kees een volle
neef is. Niet omdat oom Albert
zich laat associëren met sterke
drank (de man was geheelont
houder), maar eerder vanwege
het door Louis Ferron ver
spreide gerucht dat deze dich
ter tot in het bed met alcohol
was gelaafd door zijn vrouw.
meester vroeg of hij wist waar
het gebleven is, zat hij als hoofd
van de politie met de handen in
het haar". Na instemmende
geluiden van Jan Bomans
draagt Verwey het gedicht
schalks voor:
,JDe heer Reehorst heeft een edele
inborst
hij heeft genoeg aan een droge
broodkorst
en kent alleen maar Haarlems
- bloedworst
Daarbij wil hij de arme Kees ver
plichten
tot een concessie
nooit over zijn lijk niet krijgt hij
van Kees permissie
zijn gestolen zelfportret
weer in oude lijst gezet
Nu hangt alleen de lijst in het
Frans Halsmuseum
te wachten op het doek
hetspijlons beste burgervaar
maar de vogel is gevlogen
het zelfportret is zoek".
De schilder probeert overtuigend
te kijken en zegt dan: „Ik heb
tegen de burgemeester gezegd
dat hij het moet zoeken in de
richting van de Haarlemse de-
Kees Verwey heeft de blauwe
knoop niet in de familieband
willen leggen en schenkt
scheutig in.
„Ik heb een gedicht geschreven",
zegt hij plotseling weer serieus,
„dat moet Jan eerst maar lezen.
Ik weet niet of dat wel in de
krant kan. Het gaat over het
zelfportret dat is gestolen uit
het Frans Hals Museum. Het
doek is op raadselachtige wijze
verdwenen. Het is 1,60 bij 1,20
meen ik, en toen ik de burge
Demonen
Hoewel hij moeite zegt te hebben
van een vraaggesprek geen far
ce te maken, neemt hij de draad
van het verhaal probleemloos
weer op. Jawel, het woord de
monen is weliswaar een paar
keer gevallen, maar Kees Ver
wey staat erop dat dit niet als
een maatgevende aanduiding
Kees Verwey alleen met het raadsel van zijn stad
voor zijn persoonlijkheid
wordt gebruikt. Zijn werkwijze
heeft hem meer dan hem uit
eindelijk lief was, in contact
gebracht met occulte zaken. De
serie portretten die hij van de
ziener-dichter Anthonie Kok
maakte, strekt daarvan tot
voorbeeld. Kees Verwey zoekt
de essence van de dingen door
middel van de veelheid. Dat is
een eigenschap die zijn werk de
laatste 25 jaar steeds meer
frappeert. Maar met de dichter
Kok dreigde het uit de hand te
lopen. Hij maakte maar liefst
dertig verschillende versies
van diens conterfeitsel.
„Een schilderij ontstaat nooit
zonder tussenkomst van de
persoon die ik probeer te schil
deren. Maar met Kok ben ik
boven mijn krachten geraakt.
Deze man gaf mij een extra ac
tiviteit, waar ik op den duur
geen raad meer mee wist. Zo
zag ik kans, terwijl ik nog nooit
geboetseerd had, zijn kop te
kleien. In die tijd kreeg ik re
gelmatig bezoek van Mari An-
driessen en z'n vrouw en die
vonden het beangstigend dat
telkens weer een ander portret
van Kok gereed kwam. Ik ben
inderdaad te lang in de ban van
deze man geweest".
Kees Verwey heeft een uitge
sproken mening over vrijheid
en gebondenheid. Hij vindt dat
het grote probleem van deze
tijd en refereert aan zijn eigen
ervaringen hieromtrent bij zijn
leermeester Boot. „Zelfont
plooiing", zegt hij, „is tegen
woordig het grote ideaal. In dat
opzicht heb ik de knuppel al
lang in het hoenderhok ge
gooid van de moderne pedago
giek. Ik had een strenge leer
meester en ben daar nog steeds
blij om. Streng zijn betekent
voor mij werkelijk contact ma
ken, ook al gaat dat gepaard
met pijn. Juist dooreen leerling
van zichzelf af te brengen komt
hij op het goede spoor. Er
wordt vaak gezegd dat leerlin
gen daardoor transformeren in
hun leermeester".
„Daar kom ik tegen in opstand,
want dat is juist waar de leer
ling om vraagt, het enige mid
del waarmee hij zichzelf kan
dwingen later een eigen weg in
te slaan'*.
Gefascineerd
Kees Verwey is gefascineerd
door confrontaties van heden
en verleden. Het valt hem op
dat bij jongeren een nostalgie
bestaat naar het verborgene,
het voorbije. In enkele schilde
rijen laat hij dit geboeid-zijn
duidelijk doorschemeren, zoals
in het schilderij „Ridder ach
tervolgd door eigen tijd",
waar hij de tijd mengt gelijk
zijn verven. „Dit soort uitstap
jes schijn ik nodig te hebben. Ik
laat mezelf gaan. Dat is nodig,
want als je jezelf voortdurend
ontwijkt, oogst je een mager re
sultaat. Je moet de proef op de
som durven nemen. Naarmate
je het gevoel hebt sterk van je
zelf af te wy ken, kom je vanzelf
sterk bij jezelf terug". In relatie
tot de vele stillevens van zijn
hand vormen de tijdsconfron-
taties inderdaad een uitzonde
ring. Maar hoezeer Kees Ver
wey stoeit met de grenzen van
de tijd blijkt pas uit de wijze
waarop hij zijn atelier heeft in
gericht.
Dat is wellicht de grootste spiegel
die hij zichzelf heeft voorge
houden als uitgangspunt voor
zijn schildersleven. Daarin lijkt
hij de conservator van een
dubbelportret dat zich nauwe
lijks laat schilderen:
„In de spiegel speelt een jon
gen
der:
fiij staat in het gezicht gegrift
Hij steekt vonken in zijn
ogen,
vlammeyid in het tijdsge
wricht.
yooit zal de oude meester sne-
zo lang hij zijn penseel ver-
.icht".
Als Kees Verwey de deur naar
zijn atelier opent, is zijn vriend
Jan Bomans, al vertrokken.
Behoedzaam gaat hij naar bin
nen; zijn tempel wacht als een
geduldige tombe. Hier heeft de
tand des tijds gebeten zonder
schade aan te richten. Bloemen
zijn verdord, brood verkrui
meld en versteend, verftubes
verteerd, kannen en vazen tot
bleke tinten verkleurd, takken
verflauwd. Dit is de rotzooi die
Kees Verwey uit de schoot van
zijn leermeester Boot heeft
meegenomen en die hem om
ringt met de vanzelfsprekend
heid dat dode dingen op het
doek tot leven kunnen ko-
Schuin tegenover de schilderse
zel gaat Kees Verwey zitten.
„Kijk", zegt hij bedachtzaam,
„de bloem leeft pas als hij dood
is. Het grote probleem van de
dood is daarmee in één klap
opgelost. Bloemen spreken
zich pas uit als ze dood zijn.
Daar hebben ze een leven lang
voor nodig. Ik wacht en vang
het beslissende moment
op".
De wandeling door zijn Haarlem
is ten einde. „Begrijp je nu
waarom ik zo moeilijk een ka
rakteristiek van de stad kan ge
ven? Ik ben nooit verder ge
komen dan een Haarlemmer te
zijn. Het is me nooit gelukt een
visie op de stad te geven. Dit
huis heeft het voor mij tenslotte
voor elkaar gebokst. Misschien
is dat een typerende karakteris
tiek van Haarlem: dat de stad
de bestemming heeft om ie
mand in de gelegenheid te
stellen voor een afzonderlijke
prestatie. Over my is wel eens
geschreven dat het maar goed
is dat ik in Haarlem ben geble
ven. Dat mijn werk alleen maar
tot zijn recht heeft kunnen ko
men bij de gratie van mijn pro
vinciaal zijn. Het is nog steeds
de vraag of je vanuit Haarlem
de wereld kan veroveren. Ik
weet niet of dat bestaat, maar ik
ga het wel proberen...".