ZATERDAG 22 APRIL 1978 Slechts een paar minuten kan de mens zonder zuurstof in leven blij ven; zó belang rijk is dat kleur- en smaakloze bestanddeel van de lucht dat wij dag en nacht zonder ophouden inademen. Het effect van zuurstof op bepaalde processen kennen we allemaal. Met een blaas balg kun je meer lucht, en dus meer zuurstof, in een smeulend vuurtje brengen waardoor het aanwakkert tot een flink vuur. Zonder zuurstof geen vuur, geen verbranding. Bij de vertering van voedingsstoffen in mens, plant en dier gebeurt ook zoiets. Weliswaar komt er geen vuur aan te pas, maar de resultaten verschillen niet wezenlijk van wat bij verbranding gebeurt en men gebruikt het woord verbrand dan ook om er onze stofwisseling mee aan te geven. Toch zijn er levende wezens waarvoor zuurstof puur vergif is. Heel primitieve organismen, dat wel: bacteriën, wiertjes en schimmels. Tegenwoordig neemt men al gemeen aan dat de eerste le vende organismen op aarde het zonder zuurstof konden en moesten stellen, want - neemt men aan - alle zuurstof die nu in de lucht voorkomt is afkomstig van groene plan ten. De huidige organismen, die het nog steeds zonder zuurstof moeten of kunnen doen. Men noemt ze anaërobe orga nismen, wat wil zeggen: or ganisme „levend zonder lucht". In het verhaal van de energie- uit-afval spelen deze we zentjes de hoofdrol. De tweede rol is voor het afval; koeien-, varkens- en men senpoep, maar ook andere zaken, zoals het afval van een kippenslachterij, van een conservenindustrie, van een suikerfabriek of een aardap pelzetmeelindustrie. Afvalproblemen Een boer die een paar eeuwen geleden leefde was zeer zui nig op de mest van zijn dieren, en op die van zijn gezin waar schijnlijk ook. Hij verzamelde het, vermengde het met hei deplaggen of stro en ver spreidde het vervolgens keu rig over zijn akkertje, opdat zijn gewassen het wat beter zouden doen. Maar zo gaat dat op een mo derne boerderij niet meer. De dieren staan in stallen, waar de mest met water wegge spoeld wordt. Dat levert de drijfmest, die over het land wordt gespoten. Zo nu en dan een klein beetje afval lozen in een traag kron kelend stromend beekje, zoals dat vroeger gebeurde, was niet rampzalig. Het zoge naamde zelfreinigende ver mogen van de beek zorgde ervoor dat niemand er last van kreeg. Maar zulke beken zijn inmiddels rechtgetrok ken en stromen veel sneller Mede daardoor zijn ze dat zelfreinigende vermogen al lang kwijt. Bovendien zijn de hoeveelheden afval waar de bio-industrie mee zit dermate groot dat het zelfreinigende vermogen het toch niet aan zou kunnen. Waar bestaat het meeste afval nu eigenlijk uit? Daarvoor kan men het beste kijken naar de opbouw van planten. De belangrijkste bouwstof is suiker. De plant maakt suiker zelf met behulp van water uit de grond en koolzuur uit de lucht. De energie die hiervoor nodig is komt van de zon in de vorm van licht. Bij dit proces is zuurstof een soort afvalpro- dukt van de plant, dat vrij komt in de lucht. Suiker is binnen de plant weer de bouwsteen waaruit zetmeel, hout en andere stoffen ge maakt worden. Om dit proces binnen de plant goed te laten functioneren is nog een aantal stoffen nodig, die de plant opgelost in water, via de wor tels aan de grond onttrekt. Daaronder vindt men bekende stoffen als stikstof, ijzer, ko per, zink, zwavel en fosfor, maar ook minder bekende stoffen als natrium, kalium en calcium. Deze stoffen noemt men plantevoedende stoffen. Van deze stoffen hebben de planten er niet veel nodig, maar ze komen ook niet alle maal evenveel voor. Ze kun nen dus opraken als we steeds maar weer van een akker planten of delen van planten met die stoffen daarin weg halen. De remedie kennen we allemaal: bemesten. Wat we dan doen is in de eerste plaats die plantevoedende stoffen weer terug in de bodem bren gen. Maar we brengen dan (behalve als we kunstmest gebruiken) ook nog een flinke hoeveel heid niet-verteerde stoffen in de grond, waar de planten niets mee doen omdat ze, zoals gezegd, gewend zijn die zelf te maken. In de bovenlaag van de grond, het deel dat men de bodem noemt, leven nu de hoofdrol spelers uit dit verhaal: de anaërobe bacteriën, die wel raad weten met voor mensen, of vee onverteerbare zaken. Zij gebruiken de energie die er nog inzit om zelf van te le ven en te 'groeien en daarbij produceren zij op hun beurt een afvalstof die wij zeer goed kunnen gebruiken: methaan gas. Door nu gebruik te maken van die anaërobe organismen, vooral de bacteriën, kunnen we twee vliegen in één klap slaan: we kunnen flinke hoe veelheden energiegas winnen èn we kunnen het water zui veren waarmee de mest (en andere afval) wordt wegge spoeld. Minder kwetsbaar Neem een boerenbedrijf waar men zich toelegt op melk koeien. Zo'n bedrijf kan heel wat energie aan. Het koel houden van de melktank, het draaiend houden van de ap paratuur, het verwarmen en verlichten van huis en stallen Voor zo'n bedrijf zal het een hele verlichting zijn als de energie niet gekocht hoeft te worden van het provinciaal energiebedrijf, maar in eigen of coöperatief beheer kan worden opgewekt uit mest. De boer wordt er minder kwetsbaar door en er wordt op deze manier op landelijk niveau energie bespaard, die elders of later kan worden ge bruikt. Hoe moet zo'n vee boer nu te werk gaan om ener gie uit mest te winnen? Om te beginnen moet hij de mest van zijn vee verzamelen in een tank waarin zich zoge naamd actief anaërobe slib bevindt. Dit is een zwarte modderachtige massa, die voor het grootste deel bestaat uit anaërobe bacteriën. Het is de bedoeling dat de met water aangelengde (drijf)mest hier enige tijd in blijft. In die tijd krijgen de bacteriën de gelegenheid de mest en het andere afval als het ware op te eten. De bacte riën leven daarvan, groeien en produceren verder een grote hoeveelheid methaangas. Methaan is een gas dat we alle maal goed kennen. Het is hetzelfde gas dat uit de „bel" bij Slochteren het Ne derlandse en Europese aard- gasnet instroomt. Dit goed brandbare gas bevat in feite op een voor de mens bruikbare manier de energie die nog in het afval zat. Het methaan kan opgevangen worden en gebruikt worden om machines op te laten lo pen, het bedrijf te verwarmen Het water dat uit de tank komt is nog niet drinkbaar. Het is nog meer of minder veront reinigd en kan nog flink stin ken. Dat is echter te verhel pen. Aërobe bacteriën, dus bacteriën, die het best werken als er wèl zuurstof aanwezig is, kunnen dit klusje afma ken. Door dit water te beluch ten (wat wel wat energie kost, maar lang niet zoveel dat de hele winst aan methaan op zou gaan, kan men dat proces op gang brengen en houden. Het water is op die manier zo schoon te krijgen dat het geen hinder meer oplevert.En uit eindelijk kunnen de slibres- ten nog verspreid worden over het land, want daarin komen dan nog steeds de plantevoedende stoffen voor waar we hierboven over spra ken. Voldoende energie Een boer die 100 koeien heeft zou ongeveer 45 kubieke me ter gas per dag kunnen op vangen uit de drijfmest, het spoelwater van de melktanks en ander afval. Om een indruk te krijgen van wat dat bete kent een doorsnee Neder lands gezin gebruikt gemid deld per dag voor verwar ming en om te koken 11 ku bieke meter van hetzelfde gas. De boer kan dat zelf gewonnen gas direct benutten, b.v. voor verwarming, maar hij kan het ook gebruiken om een motor te laten lopen die een dynamo aandrijft. Langs een omweg verkrijgt hij dan electriciteit. Al met al kan zo'n melkvee houder zijn afval ruim vol doende energie overhouden om er zijn bedrijf op te laten draaien. Het aardige is dat hetzelfde principe in sommige ontwik kelingslanden - met name in India - al eeuwen lang wordt toegepast. In ons land bestaat al een groot aantal rioolwaterzuiveringen, waar het principe wordt toe gepast als een onderdeel van het hele waterzuiveringspro ces. Het vrijkomend methaan wordt soms opgevangen, maar vaak doelloos verbrand. Ook tanks en beerputten ma ken gebruik van anaërobe bacteriën zonder te profiteren van het vrijkomend methaan. Economisch toepas baar Dr. Gatze Lettinga, een 41-ja rige boerenzoon uit Fries land, die in Delft chemische technologie heeft gestudeerd, houdt zich samen met een aantal collega's bij de vak groep' Waterzuivering van de Landbouwhogeschool Wa- geningen het grootste deel van zijn tijd met de anaërobe zuivering en enrgiewinning bezig. Twee van die collega's, ir. A.F.W. van Velzen en ir. W. de Zeeuw, hopen binnenkort te promoveren op aspecten van de anaërobe zuivering en afvalwater. Lettinga is ervan overtuigd dat het proces nu reeds econo misch toegepast zou kunnen worden en dat het in de toe komst, bij stijging van de energieprijzen en het goed koper worden van de installa ties (als ze eenmaal in serie worden gebouwd) steeds rendabeler zal worden om op deze manier water te zuiveren en energie op te wekken. Dat het nog zo weinig gebeurt schrijft hij aan drie zaken toe: Onbekendheid met het pro- In het verleden was er geen directe noodzaak (geen ener gieproblemen en geen wette lijke verplichte afvalzuive- ring); Men heeft veel meer ervaring met ander methoden van wa terzuivering. Bovendien bestaat er bij de in dustrie een zekere tegenzin om uitgebreide veranderin gen te gaan aanbrengen, veel geld in nieuwe zaken te ste ken met het risico dat men met voorraden verouderde apparatuur blijft zitten. Lettinga ziet met name voor delen voor bedrijven waar in cidenteel grote hoeveelheden afval te verwerken zijn en waar de installatie de rest van het jaar weinig te doen heeft. Het bacteriemateriaal moet in zo'n geval dus goed houdbaar zijn zonder voedsel te krijgen. En dat is het geval met anaër obe bacteriën. Zulke bedrij ven - campagnebedrijven als de bietsuiker- en aardappel zetmeelfabrieken - zouden zeer gebaat zijn bij een anaër obe afvalwaterbehandeling. De E.S.M., een bedrijf van 5 suikerfabrieken, heeft bij de fabriek in Halfweg geëxperi menteerd met een methaan- gietingsinstallatie voor het afvalwater van de fabriek en daarmee zeer gunstige resul taten behaald. Het experi ment is in nauwe samenwer king met de Landbouwhoge school en de TH Delft uitge voerd. waarom bestaat er toch zoveel belangstelling voor publikaties over "oud worden?" Ik heb er, nu ik zelf sinds een paar jaar de pensioengerechtigde leeftijd bereikt heb, meer dan eens over nagedacht. Naar mijn inzicht is de voornaamste reden: nieuws gierigheid, en wel in tweeërlei zin. Want - dit eerst - wie zich interesseert voor mens en wereld om zich heen, zal die belangstel ling zo lang mogelijk willen voortzetten, na tuurlijk "om het resultaat", maar ook omdat men weet, dat gebrek aan belangstelling fnuikend is voor gezondheid en een lang leven. En dan is er, in de tweede plaats, de geheime vrees, dat een mogelijk lang leven gepaard zou kunnen gaan met een gebrekkige ge zondheid en dan wordt hoge ouderdom be paald minder aantrekkelijk. Om aan dat ge vaar te ontsnappen gaat de interesse van velen uit naar "het geheim" van een goede gezondheid en de zeer boeiende vraag wat anderen hebben gedaan of nagelaten om de zo begeerde combinatie van lang leven en goede gezondheid te bereiken. Boeken en artikelen over dit onderwerp kunnen daarom te allen tijde op een grote lezers kring rekenen. Zo'n boek is dat van dr. David Davies, lector aan de Gerontologische afdeling van de universiteit van Londen, die in de loop van driejaar, tussen 1971 en 1974, vier bezoeken bracht aan het moeilijk toegankelijke ge bied van Vilcabamba in zuidelijk Ecuador. Het resultaat van zijn studie legde hij neer in een boek, dat onder de titel "Gezond en stokoud in de Andes", in vertaling versche nen is bij H. Nelissen te Bloemendaal (190 pagina's, 16 foto's, prijs f 19,50). Aan het slot van het boek wijst dr. Davies o.m. op de volgende punten: Hoogte. De "eilanden van lange levensduur" schijnen over de hele wereld één factor met elkaar gemeen te hebben, een bepaalde Victor Maza, 120 jaar oud, bezig met het oogsten van mais hoogte. In Ecuador vindt men veel hon derdjarigen in valleiën op een hoogte van 1700 meter en dat is ongeveer dezelfde hoogte als in het Lietschental in Zwitser land, de Kaukasus en de vallei der Hunza's aan de grens tussen Pakistan en China. Droogte. In de onderzochte landstreken van Ecuador valt weinig regen. Over het alge meen zijn die gebieden droog en stoffig, hetgeen alweer overeenkomt met de andere gebieden waar veel honderdjarigen worden aangetroffen. Voeding. Tot voor kort was men van mening, dat dit de belangrijkste factor was voor een lange levensduur, maar onderzoek heeft aangetoond, dat het consumeren van min der calorieën dan in de Westerse wereld slechts één onder vele andere factoren vormt. Genetische factoren. Tegenwoordig wordt, aldus dr. Davies, in brede kring aangeno men dat de lange levensduur in Ecuador bij de families in het bloed zit. Sommige ge leerden menen, dat een groep honderdjari gen zich jaren her heeft aaneengesloten en zich in Vilcabamba heeft gevestigd, een fac tor die nog versterkt is door een natuurlijk selectieproces. Op het moment bestaat er een sterke groep voorstanders van deze ge netische theorie: de mensen met een na tuurlijke aanleg voor hoge ouderdom zou den onderling met elkaar getrouwd zijn. Het geslacht. Over het algemeen is men tot de bevinding gekomen, dat de alleroudste mensen in de wereld, dat wil zeggen, boven de 110, van het mannelijk geslacht zijn. Dan volgen de ongehuwde vrouwen. Veronder steld wordt, dat het ontbreken van span ningen en vooral het niet de kans lopen op zwangerschap en bevallingen, tot haar lange levensduur hebben bijgedragen. Slaap. De honderdjarigen worden aangetrof fen in primitieve gebieden, waar men met de zon naar bed gaat en met de zon opstaat. Degenen die aan de equator of in de nabij heid van de nulmeridiaan leven, krijgen daarom elke dag van het jaar steeds onge veer dezelfde hoeveelheid slaap, een regel maat die, bij toeval of niet, kan bijdragen tot hun lange levensduur. Honderdjarigen in het westen lijden zelden aan slapeloosheid. De honderdjarigen in het Andesgebied brengen ongeveer de helft van hun leven slapend door. Planten en kruiden. In Ecuador worden - in hoofdzaak door de oudere generaties - tal van kruiden op diverse manieren gebruikt. Aan geen van deze kruiden worden overi gens veijongings-eigenschappen toege schreven, wel worden ze beschouwd als ge neesmiddelen tegen ziekten en kwalen en misschien zijn zij daarom dienstig voor het voortbestaan. Het ontbreken van spanningen. De mensen uit het dal zijn van nature kalm en omdat ze in een afgelegen streek wonen, is er ook weinig dat spanningen kan veroorzaken. Toch wonen verscheidene van de oudste mensen in La Thoma, aan de hoofdweg naar Peru, waar veel rumoer en onrust is en niet ver van een vliegveld. Reden waarom het niet waarschijnlijk lijkt, dat het ontbreken van spanningen een belangrijke factor is in hun lange levensduur. Tot zover een aantal van de conclusies van dr. Davies, wiens boek zich vlot laat lezen en een schat aan gegevens bevat. Intussen rijst de vraag of die "honderdjarigen" uit Ecu ador en elders werkelijk zo oud zijn als ze zich voorgeven. Niet zonder sarcasme schreef de bekende schrijfster Bob Tadema Sporry onlangs in een ingezonden stuk in Elseviers Magazine, dat zij met haar geloof in 130-jarigen in onherbergzame en bovenal oncontroleerbare oorden liever wacht tot men ook daar beschikt over een burgerlijke stand Krasser nog is de kritiek op de honderdjari gen (en dan speciaal die van Vilcabamba) in het Amerikaanse weekblad "Time" van 37 maart jl. Volgens prof. Alexander Leaf, hoogleraar aan de universiteit van Harvard, bleek een van de meer dan honderdjarigen uit Vilcabamba, die hem in 1970 vertelde dat hij 121 jaar oud was, vier jaar later be weerde 132 jaar oud te zijn geworden Ook enige andere Amerikaanse hooglera ren waren tot de ontdekking gekomen, dat sommige van de plaatselijke Methusalems in Ecuador het niet al te nauw namen met de waarheid Leaf is van mening, dat die oudjes nogal met spek hebben geschoten om zichzelf en hun landstreek in de publici teit te brengen en een stroom van toeris ten-dollars aan te trekken! Natuurlijk heeft ook dr. Davies met die mo gelijkheid van bedrog rekening gehouden. Hij zou anders wetenschappelijk ernstig tekort zijn geschoten. Welnu, om te voor komen, dat hij zou worden beetgenomen, nam hij contact op met de plaatselijke gees telijkheid, o.m. met de priester Angel Soto in San Pedro, die hem inzage gaf van stof fige registers, waaruit o.m. bleek, dat een zekere Ricardo Aguirre op 30 juni 1842 was geboren en toen dus 131 jaar oud was. "De naam van de oudste honderdjarige die we vonden luidde Samuel Rochas, geboren op 20 januari 1842, eveneens woonachtig in San Pedro. Hij is authentiek de oudst le-, vende mens ter wereld" Even Verder onderstreept dr. Davies, dat San Pedro (de la Bendita) het dorp met de oud ste mensen ter wereld is. Hier leven "gedo cumenteerd de oudste mensen die ooit hebben geleefd en die, voor zover ons be kend is, nog steeds in leven zijn. Redelij kerwijs kan worden aangenomen, dat paro- chieregisters accuraat zijn. Sommige van die registers dateren uit 1840 en niemand had in die dagen de bedoeling om daar hoog in de bergen van zuidelijk Ecuador op de sensatielust van toeristen in te spelen" De ervaring van prof. Leaf en het onderzoek van dr. Davies zijn dus nogal tegenstrijdig. Hoe dan ook, "Gezond en stokoud in de Andes" is een zeer lezenswaardig verslag van een wetenschappelijk onderzoek over de oudjes van Ecuador. Het is een boeiend, vlot leesbaar boek, dat gaarne aanbevolen kan worden aan een ieder, die op zoek is naar het geheim van een lang leven in goede gezondheid. C.J. ROTTEVEEL

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1978 | | pagina 19