Dat is Dennis
ZATERDAG 1 APRIL 1978
De afspraak is in de nieuwe,
moderne Saxon Inn in Nort
hampton. Een hotel dat stom-
toevallig is gebouwd op de
plaats waar Denis Neville -
nadat hij in 1967 Nederland
de rug had toegekeerd - zij-
n eerste pub begon.
Precies op tijd zeilt hij de
lounge van het luxueuze lo-
geerpaleis binnen. Voor een
al bijna legendarisch figuur
blijkt hij er opmerkelijk
jeugdig uit te zien. Een hip,
grijs kostuum, het haar dus
danig geraffineerd naar voren
gekamd dat het meer lijkt dan
het is, lachende ogen. Zijn
grijnzende binnenkomen
„Weetje wat er altijd door me
heen gaat als ik de naam
Sparta hoor? Ik had er nooit
weg moeten gaan!''
Met een dromerige blik in de
ogen praat de toch al weer
62-jarige Denis over zijn pe
riode in Holland. In prima-
Nederlands. Nog steeds.
„Ik overdrijf beslist niet als ik
zeg dat Rotterdam mijn
mooiste tijd is geweest. The
best years of my life, he."
„Al weet ik nu nog niet wat in
die periode het allerbelan
grijkste voor me is geweest.
Dat ik toen mijn vrouw - een
echte Rotterdamse - heb le
ren kennen of het kampioen
schap van Sparta in 1959?"
Dat kampioenschap van 1959.
Vlotte prater Denis Neville
kan het kampioenselftal nog
dromen. Met reserves erbij.
„Allemaal good boys. Met
Kerstmis krijg ik nog steeds
kaarten van ze. En Hans de
Koning heeft twee jaar terug
met vrouw en kinderen een
dag of vier hier bij me gelo
geerd. Nee, op het Kasteel is
men mij nog niet vergeten. En
ik Sparta niet. Het eerste wat
ik op maandagochtend doe is
The Daily Telegraph kopen
en kijken wat Sparta heeft
gedaan."
Met de blijde glimlach van een
jarig kind diept de trainer
Spartaanse herinneringen uit
zijn geheugen op. „We zaten
toen met het voetbal eigenlijk
in een overgangsfase. We
noemden het al stoer „betaald
voetbal". Oke. Maar soms
ging het er nogal erg ama
teuristisch aan toe. Bij Sparta
stond het bestuur er toen bij
voorbeeld op dat de spelers
die ik voor ze in Engeland had
opgediept in Rotterdam ook
een normale baan zouden
hebben. En voor Johnny
Crossan werd er daarom een
job op het vliegveld Zestien
hoven gevonden en Fitz
gerald moest bij de Heine-
ken's brouwerij bierkistjes
van een lopende band tillen."
Meteen grijns: „Soms werd ik 's
nachts badend in het zweet
wakker. Had ik een nacht
merrie gehad. Had ik ge
droomd dat ze mij op het
abattoir een baantje hadden
bezorgd. Dat ik koeien of
zoiets moest uitbenen."
,Toch verdiende ik bij Sparta
niet gek. Zo ongeveer wat een
juniortje vandaag-de-dag
vangt. Maar voor die tijdMij
hoorde je dan ook niet kanke-
Denis Neville bestelt een Deens
export-biertje („beter dan dat
slappe Engelse spul"), hapt
gretig in de manchet, zet zijn
glas neer en hervat zijn ver
haal in een snel vlieten
de stroom van woorden.
„Het was allemaal nogal ama
teuristisch, toen ja. De manier
bij voorbeeld waarop je spe
lers van andere clubs voor
Sparta wilde strikken. Weetje
hoe we Hans Eijkenbroek te
pakken kregen? Die zat bij
Hermes DVS. Ik naar Schie
dam om hem in een wed-
Goed, dat Cor Brom de laatste tijd verdienstelijk werk heeft verricht, daar
zijn alle Spartanen het roerend over eens. En ook onder zijn voorgangers
zaten heel wat vakbekwame lieden, meent men op Sprangen. Een Wiel
Coerver bijvoorbeeld, die altijd zo aardig op de transfermarkt kon rond
scharrelen. En een Georg Kessler. De grijze eminentie kostte weliswaar
een hoop geld, maar je kreeg ér tenminste wat voor terug.
Toch is er eigenlijk slechts een oefenmeester wiens naam bij Sparta - en
vooral door Kasteelheren op leeftijd - bijna met vertedering in de stem
wordt genoemd. Da's Denis. De joviale Engelsman Denis Neville. Sinds
de KNVB in 1954 met betaald voetbal werd opgezadeld, was hij immers
de meest succesrijke Spartaanse trainer. Onder leiding van de Engelse
ex-sergeant-majoor bij de parachutisten maakte Sparta enkele ge
slaagde sprongen naar de top.
In 1959 haalde Denis Neville het landskampioenschap naar Spangen. Ver
der bezorgde hij de aloude vereniging twee keer de vaderlandse beker.
In 1958 (finale Sparta-Volendam 4-3) en in '62 eindstrijd Sparta-DHC 1-0.
En dan zijn er nog steeds talloze Spartanen die k vel krijgen als zij aan
die onvergetelijke Europa Cup-avond terugdenken, aan die zeventiende
maart 1960, aan het Ibrox Park in Glasgow. Want daar kregen Denis
Neville en zijn boys toen 80.000 aanvankelijk o zo opgewonden Schotten
muisstil door de befaamde Rangers (goal van de toen 36-jarige Tonny
van Ede) met 1-0 te kloppen.
Denis Neville. Zijn naam heeft op het Kasteel al bijna een legendarische
klank gekregen. In het kader van Spartas jubileum (vandaag 1 april is de
club precies negentig jaar oud) trok Rob Vente naar de Midlands om er
in Northampton met de tot horeca-exploitant omgeturnde trainer te
praten over „the good old days bij Sparta.
Denis Neville en zijn Rotterdamse vrouw Gré ("Nog nooit heimwee gehad") achter de bar van The Sun
strijdje te bekijken. Maar wat
zie ik er langs de lijn? Nog een
stel trainers, die kennelijk al
lemaal op Eijkenbroek uitwa
ren. Ik stap onmiddellijk naar
Bob Janse, die toen bij Her
mes zat, en zeg: „Bob, beste
jongen, maak die Eijkenb
roek in de rust wijs dat hij ge
blesseerd is en houdt hem in
de kleedkamer achter, want
ik wil meteen zaken met hem
doen". „Bob, een good guy,
doet het. Wel, toen die andere
trainers zich er in de tweede
helft nog over verbaasden dat
Eijkenbroek er niet meer bij
was, had ik hem in de kleed
kamer al gecontracteerd."
„Een ander voorbeeld: Theo
Laseroms. Die voetbalde in
Roosendaal bij RBC. NAC en
Sparta wilden hem hebben.
Zelf zag Theo het helemaal in
Rotterdam zitten, maar z'n
ouders niet. Integendeel. Ik
avond aan avond praten met
die ouwe lui. Maar ze bleven
mekkeren van „Rotterdam is
voor onze Theo een veel te ge
vaarlijke stad. Al die vreemde
vrouwen enzo. En als hij in
Breda gaat spelen, kan hij
tenminste elke avond veilig
thuis in Roosendaal slapen".
„Hoe ik ook kletste, ik kreeg ze
niet omgepraat. Theo dus
naar NAC. Maar een paar jaar
later hebben we hem toch
naar Sparta kunnen halen."
Gevangenis
Het licht dat in de lounge door
de neergelaten jaloezieen fil
tert, werpt een patroon van
dunne tralies op de vloer.
Denis kijkt er naar en zegt: „We
zijn in 1956 ook eens naar
Axel in Zeeland geweest.
Naar een soort Hongaars
vluchtelingenkamp, dat als
twee druppels water op een
gevangenis leek. We hebben
er al die mannen die tijdens
de Hongaarse opstand de be
nen hadden genomen, op een
grasveldje een partijtje laten
spelen. Om te kijken of er wat
voor Sparta bijzat natuurlijk.
Eentje bleek er verdorie meer
met een bal te kunnen dan ik
met mes en vork. Wij hem
meegenomen naar Rot
terdam. Daar hebben we de
arme jongen wat geld in z'n
handen gestopt. Een dag later
was hij foetsie. Later hoorden
we dat hij van cns geld een
mooie ring en een gouden
horloge had gekocht en
daarna naar Belgie was ver
trokken om er in Charleroi te
gaan voetballen".
Na deze woorden zit Denis Ne
ville even diep in gedachten,
met gefronste wenkbrauwen,
en kijkt afwezig naar het glas
bier dat hij in zijn hand rond
draait.
Het interview moet worden on
derbroken. Denis Neville
wordt verwacht in zijn eigen
pub. De bierwinkel moet
open. Op weg naai zijn auto
trekken we over het oude
marktplein van Nort
hampton, waar vele moderne
warenhuizen onderstrepen
dat ook hier de vooruitgang
de traditie onder de voet heeft
gelopen. Bij zijn auto aange
komen bromt geboren Lon-
denaar Neville: „Nort
hampton is een dooie stad.
Niks te beleven. Net Enschede".
Op weg naar Neville's The Sun
Inn. Het horecatempeltje is
gevestigd in Kislingburv, een
gehucht dat gemoedelijk te
gen Northampton aan ligt te
dommelen. In de auto mop
pert Neville nog wat op het
kennelijk doodvervelende
Northampton.
„Helemaal geen stad voor men
sen die peper in hun donder
hebben. Ik wil er dan ook
weg. Of ergens anders in En
geland een pub beginnen, of
weer helemaal terug in de
voetballerij. Goed, op het
ogenblik scharrel ik wat rond
voor Bolton Wanderers. Ko
mende tegenstanders be
kijken, scouting enzo. Maar ik
wil meer. Ik zou bij voorbeeld
best in het Amerikaanse
voetbal aan de slag willen. Of
weer iets in Nederland doen.
Ik ben immers mesjokke van
Holland. Maar dan wil ik na
tuurlijk wel een job waarin ik
meer mijn routine dan mijn-
lichaam hoef te gebruiken".
„En ik zit natuurlijk boordevol
ervaring. Wat wil je? Ik heb
immers altijd tot mijn wenkb
rauwen in de voetballerij ge
zeten. Eerst prof bij Fulham
en vanaf m'n 34ste trainer. En
waar ik als trainer niet alle
maal heb gewerkt? Overal. In
Denemarken het nationale
elftal en de ploeg van Odense,
Atalanta in Italië en in Ant
werpen heb ik Berchem
Sport gehad. Verder ben ik in
'53 negen maanden in India
bondscoach geweest. Alles
trainde ik er. Clubs, het mili
taire elftal, de marine, de na
tionale ploeg. Ik was er King
Neville. Of ze me zo in India
noemden? Welnee. Zo
noemde ik mezelf er. Ja, ja,
kapsones heb ik altijd ge
had".
„En dan vanaf 1954 Sparta, he.
Dat is mijn mooiste tijd ge
weest. Maar dat heb ik geloof
ik al eens eerder gezegd."
The Sun Inn. Een kleine,
vriendelijke pub. Aan de
muur wordt een wandbord
met de tekst „This house may
be small, but the welcome is
big" ingesloten dooreen tegel
van de Euromast en een
handdoek met „Gezelligheid
kent geen tijd" er op. Op een
in het oog springende plaats
hangt ook een Spartaanse
foto: de uitgelaten kleedka
mer na de triomf op de Ran
gers in Glasgow.
Een blik op de foto is genoeg om
bij de vader van de achtjarige
Candina een nieuwe Spar
taanse waterval te ontlokken.
Met onverholen trots in de
stem: „We waren toendertijd
bij Sparta ontzettend voort
varend. We waren bij voor
beeld de eerste club die meer
dan een ton voor een speler
neerlegde. Voor dat lange
joekel van een Janny Schilder
uit Volendam. De kranten
meenden toen dat we bij
Sparta op ons achterhoofd
waren gevallen. Een ton voor
een voetballer, krankzinnig.
Toen ik beweerde „er komt
nog eens een tijd dat er voor
een topvoetballer meer dan
een miljoen moet worden ge
dokt". verklaarden ze me he
lemaal voor gek. Maar
hoeveel kost ene Johan
Cruyff op het ogenblik? Ik
bedoel maar
Manager
Sparta was in Nederland ook de
eerste club die een manager
aanstelde. Ik dus. Ja, dat liep
uitstekend. Ik als gemoede
lijke, wat oudere man, met
een jonge enthousiaste
ClOS-trainer onder me. Piet
de Visser was dat. Fijn ge
werkt samen. Veel gelachen
ook. Zat ik na de training in
bad, kwam hij er op een stoel
naast zitten en dan bespraken
we het elftal. Ja, Piet is ook
een good guy. Met Kerstmis
krijg ik trouwens nog altij-
d een kaart van hem".
In 1963 zwaait ex-sergeant-ma-
joor D. Neville op het Kasteel
af. Hij maakt een sprongetje
van een kilometer of 25 en
komt op de loonlijst van Hol
land Sport terecht. Over de
periode bij die turbulente
werkgever wil Denis Neville
weinig kwijt.
Moppert alleen een paar keer
van „Watergate, Watergate"
en zegt dan: „Met de boys,
met de spelers kon ik goed
opschieten. Maar het bestuur,
he. De een wilde zich nog gro
ter voordoen dan de ander".
In zijn laatste Nederlandse ja
ren schopt Denis Neville het
warempel nog tot bonds
coach. Hij gooit al zijn flair in
de strijd om Oranje in 1966 in
Engeland te krijgen. Bij de
eindronde van het wereld
kampioenschap.
„In de beslissende partij, in
Bern tegen Zwitserland, had
ik al mijn hoop op Moulijn
gevestigd. Maar Coentje was
in die wedstrijd zo zenuwach
tig als een vrouw in haar
eerste huwelijksnacht. Verlo
ren. Bad luck. In september
'67 heb ik toen Holland verla
ten."
„Georg Kessler volgde me in
Zeist op. Maar mijn man was
dat niet. Mij teveel iemand
van het boek, als je begrijpt
wat ik bedoel. Maar in geen
een boek staat te lezen hoe je
als trainer met een jongen als
Van Hanegem moet om
gaan."
Het interview met good old De
nis zit er op. Hij rijdt ons terug
naar Northampton. Een ge
staag vallende regen spoelt er
het vuil van de daken en ver
pakt het woelige stadsverkeer
op het aloude marktplein i-
n een grauwe sluier.
Aan de bar van de Saxon Inn
neemt Denis nog een Deens
biertje. We praten nog even
over het huidige Nederlandse
elftal. Als hij hoort dat Pierre
van den Acker er nog steeds
verzorger bij is, werpt hij het
hoofd in de nek, lacht daver
end waarbij hij elke tand en
kies laat zien die hij bezit en
schatert „Lieve help, die man
heeft dan meer bondscoaches
versleten dan koningin Ju
liana regeringen".
Het visseizoen is weer gesloten
en de zoetwatervissen kunnen
zich, voor zover de na
tuurlijke vijanden dat toe
staan in alle rust toeleggen op
de voortplanting. Met ontel-
baren zijn ook de driedoor-
nige stekelbaarsjes, vissen die
de hengelaars overigens koud
laten, teruggekeerd om in
onze sloten hun heftig en
kleurrijk bruidsspel te spelen.
Teruggekeerd nadat zij de
winter in zee hebben doorge
bracht, dicht bij de kust en in
ondiepten als de Waddenzee.
Er zijn weinig vissen die zich
zowel in zoet, zout als brak
water thuisvoelen. Onder deze
zijn deze zalm en de paling,
wier driften hen opstuwen tot
toppen van heldendom bij het
overwinnen van hijidemissen
op de weg naar de paaiplaats.
Het grootse einddoel, dat voor
de zalm ligt bij de ijzige oor
sprong van de wateren, hoog
in de bergen, en voor de pa
ling in de lauwe rust van de
wierige Sargassozee.
De stekelbaars is groot in zijn
veelheid, in de miljoenen
schittering van zijn zilveren
trek, die het water doet koken
bij de waterbeheer sing swer-
ken, belemmeringen die de
voortgang naar zijn paai
plaats, de heldere, plan
tenrijke poldersloot, even
kunnen stuiten.
De zeven centimeter lange ste
kelbaars (het hele verhaal
gaat over de driedoornige) is
van oorsprong een zeebewo
ner. Er zijn dan ook popula
ties die hun hele leven in zee
blijven, tussen rotsen en wier.
Maar stekelbaa rsbevolkingen
die niet meer weten wat zout
water is, zijn er ook. De meeste
verdelen hun leven echter in
halfjaarlijkse perioden tus
sen sloot en zee. Dat is althans
het geval met de stekelbaars
van het Noordwesten
van Europa.
De stekelbaarzen die de hun ge
geven drie tot vier jaar in zoet
water uit levenmissen het
zilverglanzende van de zees
oort. Hun flanken zijn don
kergemarmerd en minder
zwaar met beenplaten be-
pantserd dan die der zeeb
ewoners.
De flankbeplating van de trek
kers ligt tussen beide in, doch
glimt onberispelijk. De Stekel
baarzen houden hun drie ste
kels gewoonlijk neergeklapt.
Bij aanvallen zetten zij ze, in
dien nodig, onwrikbaar in
opgerichte stand vast. Weinig
liefhebbers dus voor de hard-
geharnaste en moeilijk weg te
slokken bestekelde lijven. Zelf
eet de stekelbaars alles wat
dierlijk is en in zijn bek past.
Zijn buikvinnen zijn even
eens verstekeld, wapens in de
strijd tegen rivalen. Vervuild
water is evenwel zijn grootste
bedreiger.
Bij alle stekelbaarzen, hoe en
waar ze verkiezen te bestaan
is dit hetzelfde: van hun
liefdeleven spatten de vonken
af. Hun gedrag in de paartijd
behoort in de dierkunde tot
het meest bestudeerde. De ste
kelbaars is een uitstekende
aquariumvis, wat voor
weinig inheemse vissen geldt.
De bioloog prof. dr. Niko Tin
bergen, die zich bezig houdt
met de ethologie (gedrag
studie),heeft de stekelbaars in
diens paartijd diepgaand ge
volgd.
Na zich in geweldige scholen te
hebben verenigd in de ri
viermondingen trekken de
stekelbaarzen stroomop
waarts en verdelen zich over
de sloten. Door de werking
van warmer wordend water
en langer licht, hunkeren de
vissen bij aankomst naar het
paren. De mannetjes hebben
een vurig rode keel, borst en
buik gekregen en een diep
blauwgroene rug. Hun voor
dien weinig opvallende ogen
branden in blauw tot sma
ragd van liefdesgloed. Zij
zoeken zich meteen een eigen
territorium, dat zij onder he
vig opvlammen van kleur en
blik tegen indringers verde
digen.
In ondiep water maken de
mannetjes een nestkuil in het
zand. Van plantendelen bou
wen zij in de kuil een nest,
waarbij een afscheiding uit
de nieren als waterbestendige
lijm dient. In de pluk aaneen
gelijmde stukken plant boren
zij vervolgens een gat, zodat
het nest een cylinder wordt.
Dan is het klaar en kan er tot
daden worden overgegaan.
Het mannetje stelt zich op aan
de grenzen van zijn gebied.
Nadert een dikbuikig wijfje
met die onweerstaanbare be
wegingen die alleen een
kuitzware kan hebben, dan
begint het mannetje, gloeiend
als nimmer tevoren, met zijn
wervende zigzagdans. Het
wijfje, dat in het liefdespel
slechts haar buik en haar
gang van node heeft, is snel
bekoord en betreedt het ter
rein van het mannetje. Deze
voert haar zonder dralen mee
naar het nest en wijst haar de
ingang aan doorzijn kop erin
te steken. Met de kop aan de
ene kant en de staart aan de
andere kant buiten de nest
tunnel. moet het wijfje toch
nog even worden aangepord
tot kuitschieten.Het mannetje
stoot haar daartoe ongedul
dig in de zijden, sidderend
van bevruchtingsdrang. Hij
kan niet eens wachten tot zij
al haar eieren heeft afgezet,
dat moet een volgende keer
dan maar, en verdrijft haar
om zijn zaad te kunnen uit
storten over het legsel. Dit al
les gebeurt herhaaldelijk, met
verschillende wijfjes.
Hel mannetje neemt de algehele
broedzorg op zich en verdrijft
alle wijfjes uit zijn buurt als
hij de leggerij voldoende acht.
Er liggen dan tussen driehon
derd en duizend eieren in het
nest. Met waaierende vinnen
laat hij een voortdurende
stroom van vers, zuurstofrijk
water over het kuit gaan. Wit
geworden eitjes: die niet be
vrucht of bedorven zijn, ver
wijdert hij uil het nest. Het
hangt af van de watertempe
ratuur hoelang het duurt voor
de eieren uitkomen. Dat is lus
sen vier dagen en twee weken.
De larven blijven in het nest tot
de dooierzak is opgeteerd. Zij
mogen daarna niet te ver van
het nest. Het mannetje brengt
ze onherroepelijk terug. Een
strenge, maar om reden van
in leven blijven noodzakelijke
zorg, die al met al ongeveer
een week wordt volgehouden.
In de nazomer verlaten de
ouders die het zilte nat verkie
zen met hun jongen de sloten.
Wanneer ze een halfjaar later
de sloot hunner geboorte op
zoeken zijn de kleitiljes reeds
geslachtsrijp.
Menig jongetje verdiepte zich
voor het eerst in ander dan
menselijk en huisdierlijk le
ven door in de jampot met
zelfgevangen stekelbaarsjon
gen te turen. De witkoperen
wezentjes hielden het nooit
lang. Wantje wist niet dat een
temperatuur hoger dan twin
tig graden moeilijk te harden
is voor koudwatervissen. En
hoe hoog zou de watertempe
ratuur in een jampot op zo n
zomerse vangdag oplopen?
Zeker tot dodelijke tropische
waarden.
Onderzoekers als Tinbergen
doen het anders. In bekwaam
gehouden bakken dompelen
zij plaatjes met een rode ver-
fvlek aan de onderkant en
zien het kuitrijpe sfekelbaar-
swijfje reageren als op een
echte minnaar. En merken
dat zij, in het nest geleid maar
vervolgens van paargenoot
ontdaan, niet wenst te leggen
alvorens zij met een glazen
staafje, dat als mannetjes
snoet dienst doetin de flank is
gepord. Het voortbestaan lijkt
wel aan al te eenvoudige
middelen genoeg te hebben.
MARK GLOTZBACH