E
Geen rijbewijs?
Met Yi tientje
js de politie a( tevreden
-O j'4%
w kA(lsm
M -A. Mf f~ 4
v. üf 'X 4' J
i H
p weg naar Afrikaanse kunst (1)
|ZATEKDAG 25 FEBRUARI 1978
Naast het hotelzwembad liggen
enkele jonge blanken te zon
nen. Rond het terras bloeit de
bougainville. Met afkeuring
kijk ik naar Chinese lam
pions, die in de enige palm
boom zijn opgehangen. Maar
de zoete geur van frangipani-
bloesems maakt aangenaam
loom. Het contrast met giste
ren is amusant. Nu zou ik een
toerist kunnen zijn, die een
exotische wereld bekijkt door
het isolerende glas van een
airconditioned touringcar.
Toen we gisteravond bij het
hotel aankwamen, viel het
blijkbaar op dat we niet
geïsoleerd waren geweest.
We hadden de kleur van Suma-
tra-zandblad, helemaal. Haar,
gezicht, kleding, bagage, alles
was bepoederd met Afri
kaanse aarde.
„Komen jullie zo uit de Sa
hara"? vroegen een paar
Fransen. En zwarten, op het
terras, bulderden van het la
chen, toen ik een okerkleu-
rige wolk uit mijn slaapzak
klopte.
Men is hier gauw vrolijk - en dat
is maar goed ook.
In enkele dagen heb ik nu een
machtige hap Afrika binnen
gekregen, die ik naast het
zwembad tevreden zit op-
te kuchen.
Cynisch
Het begon niet bemoedigend.
In de voormalige Franse
Soedan wonen volken met
namen, die voor liefhebbers
van Afrikaanse kunst een
gouden klank hebben: Se-
nufo, Dogon en zo meer. De
landen - waaronder Opper
Volta en Mali - behoren tot de
armste van de wereld. Ze lig
gen ten dele in het noodge-
bied van de Sahel. In een.
boek van Albert Stol („Schijn
en werkelijkheid") kan men
lezen, hoe hier witte paters en
jonge vrijwilligers zwaar
monnikenwerk doen op het
platteland, met zelfstrijkende
levensmoed. Ik kwam er voor
de kunst - en voelde al gauw,
dat dit in het noodgebied
bijna cynisch is.
Bovendien had ik me in het
adres vergist. De kunst van de
Lobi, de Bobo of de Dogon
prijkt met fraaie exemplaren
in Parijs, in Amerikaanse mu
sea en zelfs bij particulieren
in Nederland. Ivoorkunst en
Niger hebben goede verza
melingen van het eigen cul
tuurbezit, maar Opper Volta
heeft wel andere zorgen.
In de hoofdstad, Ouagadougou,
zijn twee zalen van een hotel
als museum ingericht. De
conservator, die bovendien
onderwijzer is en ambtenaar
van de burgerlijke stand, be
heert een boedeltje dat zielig
afsteekt tegen wat we in
Europa uit zijn gebied te zien
krijgen. Hier in Bobo-
Dioulasso, de tweede stad van
het land, trok een handelaar
me zijn donkere loods tegen
over het hotel binnen. Wat er
aan echte maskers en beeld
jes in het stof ligt, is artistiek
niet meer dan brandhout. De
andere koopwaar' is van de
snel vervaardigde koekpïan-
ken-kwaliteit.
Sowago
Ik wilde naar het platteland,
naar dorpen waar de maskers
en beelden nog „leven". De
Europese manier om zo'n reis
te maken is: zorgen dat er een
perfecte Landrover voor be
schikbaar is. De Afrikaanse
manier is: op de markt een
plaats zoeken in de laadbak
van een kleine vrachtauto
voor passagiersvervoer. In
dat geval zijn vertrektijd en
reisduur onvoorspelbaar.
Robert van Dijk deed me een
andere manier aan de hand.
Die ook erg Afrikaans bleek.
Van Dijk werkt voor het Afrika
Instituut, dat de arbeid van de
Witte Paters onder meer fi
nanciert door de handel in het
Afrikaanse kunst en kunst
nijverheid. Hij improviseerde
een tocht naar het Lobi-volk.
Ons gezelschap omvatte ver
der een Nederlandse arts en
een jonge zakenman, Paul.
Het vervoermiddel was een
uitgeleefde Peugeot, het
trotse bezit van Sowago, een
zwarte zakenrelatie van Rob.
Hij, Sowago, zou ons wel even
rijden, mits we eerst zijn ver
zekering en wegenbelasting
voor dit jaar betaalden. Bin
nen de stad reed hij zon
der die papieren.
Voor het vertrek nodigde hij
ons uit voor een maaltijd in
zijn huis. Direct buiten het
kleine centrum verliest
Bobo-Dioulasso voor de
nieuweling uit Europa schie
lijk het aanzien van een
stadje. Op een dorre, stoffige
vlakte liggen achter 2 tot 2V2
meter hoge, vlakke muren
van olifantgrijze leem de
woonerven met doosachtige
woon- en berghokken. Deu
ren en vensters zijn gaten in
de leemwanden. Op de onge
lijke, aarden vloer staat maar
heel weinig huisraad.
Terwijl Sowago ons, hoopvol
tegen beter weten in, zijn du
bieuze kunstkoopwaar
toonde, brachten zijn beide
vrouwen in kalebassen de
maaltijd binnen: vleessaus
met beendenge brokjes over
Foto links: hettvoorlopig museum
in het hotelgebouw te Ouaga
dougou. Foto rechts: een Dogo-jon
gen voor het schoolbord.
Door Dolf Welling
een brei van millet (een
graansoort) en zurig bier, dat
ook uit millet wordt bereid.
"Geen probleem"
Met doodsverachting ram
melde de Peugeot, over de
weg naar Gaoua die uit kuilen
bestaat en een okerig stof, dat
onze longen vulde. Opeens
werd de motor onrustbarend
lawaaierig. De uitlaatpijp was
afgebroken. „Pas de pro-
bleme" zei Sowago en hij ver
hielp het mankement
met stroken boombast.
We waren juist bij het plaatsje
Diebougou, toen de uitlaat
weer op de grond lag. Op een
terreintje tussen lemen lood
sen was een smeerkuil uitge
graven. De Peugeot mocht er
meteen op. Twee militairen
kwamen ons uithoren. Ze wa
ren verwonderd toen we ont
kenden, dat de in Afrika zo
geliefde Helmondse katoen
tjes („wax" heten die daar)
onze nationale klederdracht
waren.
Op het eerste gezicht lijkt het
platteland van West Afrika
door de mensen maar zeer
voorlopig ingericht, alsof de
vestiging nog moet beginnen.
Het is alsof de voorziening in
dagelijkse behoeften even
geimproviseerd is: het wo
nen, het slapen, het eten,
maar de toestand is per
manent. Voor licht zijn er
zwakke ^olielampjes. Water
moet van soms heel ver wor
den aangedragen. Een toilet is
een gat onder in de zijmuur
van zo'n donker kamertje.
Ook Diebougou is warmgrijs en
stoffig. Tussen de blokkige
huisjes staat een lemen mos
keetje met bestekelde kegel
torentjes, als een groepje cac
tussen.
We werden onmiddellijk om
ringd door kleuters die
"Cava" zeiden en allemaal
een handje moesten hebben.
Hier en daar kwam uit de
dorre grond een gekoesterd
manga-boompje, tegen geiten
beschermd door een lemen
muurtje of een leeg benzine-
vat.
Wousai
De Peugeot was provisorisch
gerepareerd. Het was al don
ker, toen we Gaoua bereikten.
Sowago zette de motor af en
we luisterden naar de stilte.
Dan hoorden we het geroes
van mensen, die we niet
duidelijk zagen. Hier en daar
gloeiden lichtjes. Men had het
kennelijk gezellig samen.
Onder de fluweelzwarte hemel,
met ongeloofiijk heldere ster
ren, leken de lage straat wan
den op coulissen van karton.
Sowago sprak met een paar
mannen. We stonden naast de
auto en zagen, dat onze tan
den in het maanlicht blonken
in het stofdonker van on
ze gezichten.
Even later kwam op zijn brom
fiets Wousai, een relatie van
Sowago die voor ons uitreed
naar een open plek tussen
lage gebouwen. Aan twee ta
fels zaten mensen bij de rest
van een maaltijd. Uit een van
de huizen werden voor ons
een tafel en stoelen aangedra
gen. Ergens opzij werd, op
een houtskoolvuurtje, het
eten bereid. Wousai stond er
op, een rondje bier te geven.
Forser dan de meeste, zwarten
die we ontmoet hadden, is
Wousai blijkbaar een man van
enig gewicht in Gaoua. Er
kwam een emmer water, waar
we onze handen in konden
wassen. Ik droogde ze aan
mijn broek, maar dat was een
vergissing: ze werden vuiler
dan ze geweest waren. Het
,Een weduwe" zei Kansi over
de vrouw, die passeerde. Ze
had haar bovenlijf inge
smeerd met aarde. "Ze moet
zo drie maanden rouwen"
Een jonge vrouw met een
mand op het hoofd bleef zwij
gend stilstaan, haar bovenlijf
in volle glorie tonend. Haar
ogen gingen naar links, naar
rechts. Toen stapte ze verder,
rank en perfect. „Allemach
tig", verzuchtte een van ons.
Toen konden ook wij weer
verder.
Nabij het Lobi-dorp Doudouf
zijn bergen. In de regentijd
voert het water van de hellin
gen wat stof- en korrelgoud
mee, dat door de dorpelingen
wordt gewonnen. Achter een
groepje bomen zagen we en
kele ommuurde erven, omge
ven door percelen die in de
regentijd wel akkertjes zullen
zijn. Enkele mannen en veel
vrolijke kinderen kwamen
ons tegemoet. Kansi wees de
man aan, die voor ons bezoek
1000 Cefa 10) moest ont
vangen.
Omdat we ongenood kwamen
en zonder geschenken, leek
ons dat niet meer dan billijk.
De vreemdeling staat hier
meteen midden in het prive-
leve
1 de
r Potten op het erf van huisje in het Lobi-dorp
voedsel leek me hetzelfde als
dat van die middag. Het
slachten van geiten of scha
pen bestaat blijkbaar uit het
willekeurig in brokjes hak
ken, zonder uitbenen.
Welterusten
Weer gingen we in de ver
moeide Peugeot. Wousai reed
ons voor naar een heuvel bo
ven Gaoua, waar verspreid
enkele huizen van Europees
type staan. Een daarvan was
het logeergebouw, het kam
pement. dat was op slot
en iemand wist, dat buiten
landse huurders met de
sleutel weg waren. Die zou
den morgen wel terug komen.
Sowago en Wousai gingen te
rug naar het plaatsje om raad
te schaffen. Wij zaten naast de
wagen en luisterden naar-
de cycaden.
Het duurde lang voordat ze te
rug kwamen, maar toen tor
sten beiden op bromfietsen
dan ook platen schuim
rubber, een emmer water, een
butagasbrander en een
olielamp. Die spullen brach
ten ze naar een vervallen,
kleine villa waar ze de deur
van open braken. De resten
van het slot werden op een
houten tafel in het huis gelegd
en daar werden staafjes
wierook in gestoken,
die de muggen moesten ver
drijven.
In het licht van de olielamp
doorzochten we de kale ka
mer op ongedierte. Het was
smoorheet binnen, de nacht
was niet verkwikkend, maar
's ochtends hadden we een
luisterrijk uitzicht over
Gaoua. Enkele gocdgeklede
zwarten stapten met een ac-
tetas, als doelbewuste kan
toormensen, over smalle
voetspoorpaadjes op de dorre
heuvel. Tussen strogeel gras
ontdekten mijn nog wat
branderige ogen een curieus
voorwerpje: een fraai met
wollen draden omwikkeld en
met kaurischelpen versierd
dierenschedeltje met twee
horentjes.
Een amulet
Een blanke met professionele
filmapparatuur kwam bij het
logeergebouwtje aan: hij had
de sleutel. We wasten onze
handen en gezicht een beetje
en zaten geschoren aan de
maaltijd: een stuk stokbrood
en thee van zelf meegebracht
water, dat naar het plastic van
onze jerrycan smaakte. Toen
kwam Sowago met de
Peugeot en de mededeling,
dat hij dringend benzine no
dig had.
In Gaoua betaalden we aan een
militair, die naast de gevan
genis woont, de officiële lo
giesprijs. De handpompen in
de stad stonden droog. Bij een
Duits hospitaal buiten de
stad, wisten we met een
schuldig gevoel wat benzine
los te praten die voor am
bulances bestemd was. Het
Lobidorp was 15 km verder.
Kansi, een jonge millethan-
delaar, ging ons erheen gid-
Glorie
De Peugeot danste en schokte
over een karrespoor als op de
Veluwe. Alleen Sowego, die
zijn wagen kent, merkte dat
een van de banden leegliep.
De wielmoeren bleken on
wrikbaar vastgeroest te zijn.
„Pas de probleme". Hij
maakte van wat dorre blade
ren een dot, waarmee hij re-
mol ie op de moeren deed. De
ochtend was heel stil en warm
De huisjes van Doudouf zijn
geen doosachtige bouwsels,
maar zacht welvend gemo
delleerd als zandkasteeltjes
van kinderen die aan het
strand spelen. Voorde ingang
van het huisje is de grond tot
een rond verlopende drempel
opgehoogd en men moet diep
bukken om binnen te komen.
Ik voelde me als in een donkere
schoot, maar onderscheidde
na enkele ogenblikken on
duidelijke figuren in wat
daglicht, dat door openingen
in inhammen van de wanden
kwam. De binnenruimte be
staat uit enkele geledingen,
als de kamers van een na
tuurlijke grot. De wanden
stulpen hier en daar naar bin
nen, alsof men er vensterban
ken geboetseerd heeft. Op de
gis instellend, maakte ik een
foto met blitz. Meteen ging
een angstwekkend gejoel op.
We waren allen even verblind,
maar vele handen trokken
aan me en ik begreep al gauw,
dat daar weer munten in
moesten komén.
Volendam
Buiten werden we in bezit ge
nomen door de mannen, die
ons naar hier en daar wilden
trekken, dingen tonen en
dingen verkopen. „Het lijkt
wel Volendam" zei de dokter.
Paul stond enthousiast foto's
te schieten van het dak van
een hut af. Terwijl ik instelde
op een schilderachtig plekje
met scharrelkippen tussen
ruige leemmuurtjes, vluchtte
opeens een jonge vrouw alsof
ik een wapen richtte. De lust
tot fotograferen verging me.
Rob filmde een groep dan
sende kinderen.
Doudouf is nog exact zoals zo n
dorp ook eeuwen geleden
was. Zelfs op de klippen waar
de Dogon wonen, in Mali,
worden vandaag bromfietsen
naar boven gesjouwd. De
enige import die we 111
Doudouf zagen was een hals
sieraad, dat ons werd aange
boden: een snoer van knopen
van een marine-uniform.
Ons kleine gezelschap was voor
de bevolking een kostelijke
afleiding, zoiets als een cir
cus. We werden uitgeleide
gedaan door ritmisch in de
handen klappende kinderen.
Tot het laatste moment wer
den ons, nog in de auto. on
ooglijke houtsnijwerkjes
aangeboden. „Dit is uniek'
zei Paul terecht, maar het was
ook te plotseling en te kort.
We hadden het meer onder
gaan dan waargenomen. Voor
een werkelijk bezoek zouden
vele weken nodig zijn.
Hoe was nu precies de
bouwtrant van die woningen?
Ik nam een indruk mee als
van de vermaarde kerk van
Le Corbusier te Ronchamp,
maar dan in het heel klein.
Langs kleine hofsteden, elk met
een pottenbakkersoven op
het erf, en langs het bedrijfje
van een pijlensnijder die niet
thuis was, reden we terug
naar Gaoua, naar de werk
plaats van een edelsmid. In
een kaal kamertje, als alle an
deren. zat de man bij zijn sim
pele werktuigen. Met slanke
vingers toonde hij ons een fi-.
ligrain bewerkte hanger van
30 gram goud van hoog ge
halte. De goudprijs was 3G0.
Over de verkoopprijs moest
hij nog even nadenken. We.
zouden na de lunch terugko-
Knevel der wet
Die lunch was een herhaling
van de vorige avond, maar nu,
bij daglicht, wekte het
voedsel nog minder mijn
eetlust. Enkele politieman
nen aan een tafeltje naast ons
spraken luidruchtig in het
Frans over de grootheid van
hun land. Ze riepen Kansi, die
terugkwam met de medede
ling dat we ons straks op het
bureau moesten melden. Hij
verzocht ons dringend, hem
niet in moeilijkheden te
brengen, dus wegingen maar.
Als een gezaghebber uit een
C-film wachtte de politieman
ons achter een tafel in het bu
reau op. Hij was nu. met een
sigaret en een tandenstoker
onder zijn kneveltje, moeilijk
verstaanbaar.
Zijn verwijt was, dat we ons gis
teren niet bij hem hadden
gemeld. Rob legde uit, dat we
op de gebruikelijke manier
naar het kampement waren
gegaan, dat gesloten was.
Toch hadden we de officiële
overnachtingsprijs aan de au
toriteiten afgedragen. De po
litieman leek van mening, dat
er meer achter ons bezoek
school. Hij bestudeerde lang
durig onze paspoorten en
bracht ze naar zijn chef in een
andere kamer. Toen zet
te hij de ondervraging voort.
Het was duidelijk, dat hij naar
iets hengelde, maar Rob
speelde als woordvoerder
niet in zijn kaart. Het duurde
eindeloos. Tenslotte kregen
we de papieren met een
stempel terug, maar toen
moest Sowago opdraven.
Wij stapten intussen in de
auto en Sowago voegde zich
na een minuut bij ons. Hij be
zat geen rijbewijs, maar met
een tientje had hij dat verhol
pen! „Zo waren wij ook snel
klaar geweest", zei Rob,
„maar als je daar op ingaat
moet je voortaan met tientjes
blijven strooien".
Intussen hadden we te veel tijd
verloren om nog naar de
edelsmid terug te gaan. We
namen afscheid van Wousai.
maar dat bleek de bedoeling
niet. Hij had er vast op gere
kend. met ons naai Bobo-
Dioulasso te rijden. Natuur
lijk was dat. in de volle
Peugeot, uitgesloten. Wel,
even goede vrienden, maar
dan moesten we het rondje
bier maar terugbetalen, dat
hij de avond tevoren had ge
geven!
Toen iedereen naar tevreden
heid voor duidelijke en on
duidelijke diensten was be
loond. reden we voorzichtig,
langs de benzmevaten met de
de wijk,
Wel een probleem
In Diebougou sloeg So
wago alarm. Er moest on
middellijk getankt wor
den, anders zouden we on
derweg zonder staan. Dat was
nu eens wel een probleem. Er
stonden wel handpompen
met reclames van grote ben-
zine-maatschappijen. maar
dat bleek uitsluitend stads-
verfraaiing. Ook de garage die
de Peugeot gerepareerd had,
stond droog. Wel konden we
een bon kopen om even bui
ten de stad te tanken.mits
daar de pomp nog open wós.
„35 Liter", zei Sowago. Bij de
pomp buiten de stad stond
een man die niet pompen
moei it en ons verwees naar de
pompbediende die al naar
huis was, maar op vertoon
van de bon bereidwilleg
even terugkwam.
Opgelucht keek ik naar het
pompen. Na 23 liter spoot de
kostelijke benzine over het
spatbord. „Ho!ÜÜ Sowago
had zich misrekend. Hij had
geen idee van de tankinhoud
en van het verbruik van zijn
auto. Bij ritjes in de stad, zal
hij wel - net als een
taxichauffeur die me van het
station haalde - altijd maar
een slokje in zijn tank gooien,
in de hoop dat het genoeg is.
Zoniet, dan gaat er onderweg
nog een slokje bij. En op een
helling wordt de motor even-
afgezet, dat scheelt weer.
Toen we verder reden, ving de
pompbediende glunderend
de overgebleven 12 liter op in
een jerrycan. Het zou zonde
zijn, de baas dat voordeel
tje te geven.
In de schemering zagen we en
kele mannen lopen met pijl en
boog. Als uit een platenboek
gestapt, was het korte rijtje
vrouwen met wit bestreepte
gezichten, die op maskers le
ken. Ze versterkten de in
druk, dat we op het platteland
waren. Slalom rijdend tussen
kuilen, raakten we in de wolk
die een trage vrachtauto voor
ons opjoeg. Er was geen an
dere oplossing dan stoppen
en kuchen - gelegenheid om
wat losse onderdelen van-
de auto vast te binden.
Handschoenkastje
De rest van de rit was ietwat on
behaaglijk. Dat geen van de
dashboardinstrumenten
werkte, was „pas de pro
bleme" en dat de achterlich
ten kapot waren mocht ook
niet hinderen. Maar steeds,
als we naar rechts moesten
zwenken - en Sowago reed
met gas op de plank - scho
ten we het duistere ongewisse
tegemoet, want de rechter
koplamp was ook stuk.
Het ontging Sowago nooit als er
een onderdeel van zijn wagen
viel. Dan stopte hij schielijk,
om het euvel te verhelpen met
een touwtje. Ook stapte hij
soms weer m met een stukje
auto, dat hij in het hand
schoenkastje legde. Dat we
niet. tenslotte, met alleen dat
handschoenkastje terug
kwamen, viel me best mee.
De aankomst van vier uitzon
derlijk bestofte blanken bij
het hotel, fleurde voor som
mige gasten de avond hoor
baar op. Een half uur later
trokken we een baantje in het
zwembad. Ik had voor het
eerst meegemaakt, hoe zwar
ten onder alle omstandighe
den doen wat ze kunnen en
soms zelfs klaarspelen wat
enlijk niet kan. Nu. met
en koel 1
ut ik
als
luis