PROFIJT VAN DE OVERHEID?
Boot van parlementaire
enquete niet afhouden
mhüih
weekbladen
uu
ELSEVEERS
deTijd
DONDERDAG 19 JANUARI 1978
Het nieuwste rapport van het
Sociaal en Cultureel Plan
bureau, "Profijt van de over
heid" is als een bom ingesla
gen. De conclusies liegen er
niet om. Ongeveer een kwart
van de overheidsuitgaven en
inkomsten voor onderwijs en
volkshuisvesting komen ten
goede aan de tien procent
hoogste inkomenstrekkers.
Slechts twee procent van die
uitgaven en inkomsten ko
men ten goede aan de tien
procent laagste inkomen
strekkers.
Dat zou betekenen dat de PvdA
met haar accent op de col
lectieve bestedingen, juist
voor de hogere inkomens
groepen het bedje heeft ge
spreid terwijl de WD, die
steeds de nadruk legt op be
zuinigingen juist voor de la
gere inkomensgroepen is op
gekomen. Geen wonder dat
de ex-bewindslieden Van
Kemenade en Van Dam in de
NOS-rubriek "Den Haag
vandaag" fel tegen het rap
port van leer trokken,waarbij
vooral de wetenschappelijke
kwaliteit van het rapport het
moest ontgelden. .De aan
vallen op de wetenschappe
lijke kwaliteit van het rapport
zijn naar mijn mening geheel
ongemotiveerd. De opstellers
Ritzen, Pommer, Roelse en
Ruitenberg hebben prima
werk gedaan. Zy hebben ge
zocht naar wat genoemd
wordt de tertiaire inkomens
verdeling. Wat "primair in
komen" is, is algemeen be
kend. Dat is het bedrag dat
iemand verdient.
"Secundair inkomen" is al iets
minder bekend. Dat is het be
drag dat iemand krijgt na af
trek van belastingen, premies
enzovoort. Het tertiar inko
men is echter meer. Het bevat
mede het voordeel dat
iemand van collectieve
goederen heeft. Dit voordeel
kan bestaan uit het directe
profijt (het gebruik van een
weg, een school) maar ook uit
het belastingvoordeel dat
men van het collectieve goed
heeft (belastingaftrek rente
hypotheken, extra kinderaf
trek voor studerenden).
Het is duidelijk dat het tertiaire
inkomen moeilijk te meten is.
Maar wat moeilijk is, is nog
niet onmogelijk. Pionier op
dit terrein is Ir. H. Vos, in le
ven directeur van de Wiardi
Beckmanstichting, die in
1946 een beroemd boekje pu
bliceerde over de betrekkin
gen tussen overheidsfinan
ciën en volkshuisvesting. Het
Sociaal en Cultureel Plan
bureau heeft het pioniers
werk van Vos nu voortgezet.
Op het gebied van de volks
huisvesting zijn de con
clusies verrassend. Zoals te
verwachten viel, komt
driekwart van de individuele
huursubsidies aan de laagste
inkomensgroepen ten goede.
Deze individuele huursub
sidie is tot stand gekomen op
basis van een initiatiefin 1967
van de tweede Kamerleden H.
Wiegel en H. van der Doel,
dwars tegen het toenmalige
roomse en rode gevoel in.
Achteraf is het onbegrijpelijk,
maar toch heb ik in mijn eigen
partij toen jaren moeten vech
ten alvorens het idee was
geaccepteerd.
De andere volkshuisvestings
activiteiten van de overheid
komen voor het overgrote
deel aan de hogere inkomens
ten goede. Dat geldt nota
bene voor de subsidie die de
overheid geeft aan de' ex
ploitatie van woningwetwo
ningen en natuurlijk ook voor
de subsidies op eigen wonin
gen. Het leeuwendeel van de
voordelen, die de hoge inko
menstrekkers genieten,
wordt veroorzaakt door het
zogenaamde "huurwaarde-
voordeel".
Dat is de belastingaftrek van
hypotheekrente (verminderd
met de belasting die bezitters
van eigen woningen betalen
over het z.g. huurwaardefor
fait). De tien procent hoogste,
inkomenstrekkers ontvangen
jaarlijks liefst 861 miljoen
Door Hans v.d. Doel
hoogleraar in
de welvaartstheorie
Lid PvdA
aan netto fiscale voordelen op
dit gebied. Daar vallen de
woningsubsidies met 143
miljoen bij in het niet.
Ook op het gebied van het on
derwijs verschaft het rapport
opzienbarende gegevens.
Slechts 206 miljoen van de
exploitatie-uitgaven voor
onderwijs komen ten goede
aan de tien procent laagste
inkomenstrekkers. terwijl
liefst 2.221 mifioen daarvan,
dus meer dan tien maal zo
veel, aan de tien procent
hoogste inkomenstrekkers
ten goede komt.
Daarnaast tikt ook de kin
derbijslag juist in de hoge in
komensgroepen gevoelig aan.
Het belastingvoordeel van de
kinderaftrek is, anders dan
mocht worden verwacht,
voor de hoge inkomensgroe
pen verhoudingsgewijs van
geringe betekenis. De grote
overwinnaar is nu de heer
Drees junior, die al jarenlang
van de daken heeft ge
schreeuwd dat de uitgaven
voor onderwijs een denivel
lerende werking hadden op
de inkomensverdeling. Maar
niemand heeft naar hem wil
len luisteren.
Valt er dan niets op het onder
zoek aan te merken? Naar
mijn mening hebben de on
derzoekers één principieel
punt geheel over het hoofd
gezien. In het NRC-Han-
delsblad van 16 december j.l.
heeft prof. dr. A. van der
Zwan er aan geroken. Hij zegt
dat het rapport er ten on
rechte van is uitgegaan dat de
tertiaire inkomens gelijk over
alle mensen moeten zijn ver
deeld.
Dat vindt hij onzin. Onderwijs
is gericht op kinderen van
4-26 jaar en die komen ver
houdingsgewijs meer in de
hogere inkomensgroepen
voor. Logisch, dat de hogere
inkomensgroepen dan ook
meer subsidies ontvangen
voor onderwijs. Hij heeft, uit
gaande van het idee dat elk
kind van 4-26 jaar recht heeft
op een zelfde subsidiebedrag,
een norm uitgerekend die er
op neer komt dat de hoogste
inkomensgroep 15 pïocent
van de subsidies zou mo
gen ontvangen en de laagste
slechts 3 procent. Maar ook
vanuit die norm is de verde-
ling te ongelijk.
Naar mijn mening is het echter
volkomen fout om er van uit
te gaan dat iedere burger of
ieder kind recht heeft op een
zelfde bedrag. Als dat zo was,
zou de gehele overheidsbe
moeienis niet nodig zijn.
De overheid zou simpel kunnen
zorgen voor een meer gelijke
primaire en secundaire in
komensverdeling, en de
volkshuisvesting plus het
onderwijs aan het. markt
mechanisme kunnen overla
ten. De overheid bemoeit zich
echter met de volkshuis- N
vesting en het onderwijs, op
grond van het feit dat van
goed wonen en goed onder
wijs niet alleen de direct be
trokkenen voordeel onder
vinden, maar dat daarvan ook
op andere positieve effecten
"externe effecten") uitgaan.
Iemand die goed woont heeft
daarom recht op een hoger
subsidiebedrag dan iemand
die niet goed wil wonen.
Iemand die goed onderwys
volgt heeft eveneens recht op
een hoger subsidiebedrag
dan iemand die geen onder
wijs wil volgen. Van hun goed
wonen en van hun goed on
derwijs profiteert de gehele
samenleving.
Het was juist mede de taak ge
weest van het Sociaal en Cul
tureel Planbureau, om de
preciese omvang van deze
„externe effecten" te meten.
Voor volkshuisvesting is de
Amerikaan Burns daarin
voorgegaan. Maar inplaats
van ze te meten, worden ze
door het Sociaal en Cultureel
Planbureau impliciet op nul
gesteld. De conclusie dat op
de overheidsuitgaven moeten
worden bezuinigd ligt voor de
hand. Als het "externe effec-
ten"-argument wegvalt,
is er voor verdere
overheidsbemoeienis nauw
elijks enige grond. De poli
tieke conclusie ligt echter be
sloten in de probleemstelling
van het onderzoek. Wordt
deze probleemstelling met
een onderzoek naar de ex
terne effecten uitgebreid dan
zullen de resultaten zeker an
ders zijn.
De afgelopen zomer toen de WD-
fractie in de Tweede Kamer bij de
kabinetsformatie als een
muürbloempje in de schaduw
stond, heb ik mij tot een oude.
liefde gewend: de parlementaire
geschiedenis. Dat gebeurde niet
zonder reden. In een onbewaakt
ogenblik had ik eerder toegezegd,
een pre-advies te schrijyen over
het parlementaire-enquèterecht.
Ik reserveerde er een maand voor
en meer dan drie maanden was ik
met dat oude, stoffige, zelden ge
bruikte doch zeer wezenlijke
parlementaire recht bezig. Om-
d^t het tegenwoordig niet meer
gebruikt wordt, is men wel ge
dwongen in de historie van het
parlement te duiken.
Twee wegen
Om beslissingen te kunnen nemen
op het gebied van wetgeving of
ter controle van het beleid moet
de Tweede Kamer beschikken
over gegevens, informaties, in
zichten, meningen. Daartoe staan
haar twee wegen open: zich wen
den tot de regering of het publiek
vragen stellen. Dat laatste ge
beurt in toenemende mate door
dat'in de Staatscourant oproepen
worden gedaan om reacties op
wetsontwerpen of nota's te geven
of doordat er, al dan niet
openbaar, hoorzittingen worden
gehouden. Soms gaat een Ka
mercommissie ter plaatse
schouwen, bijvoorbeeld bij
wetsontwerpen tot wijziging van
gemeentegrenzen. Al dit inza
melen geschiedt op basis van
vrijwilligheid, wie komen wil,
wordt aangehoord. Het par
lementaire recht van enquête
gaat verder en geeft de Kamer de
bevoegdheid mensen onder
dwang te laten verschijnen en ge
tuigenis te laten afleggen.
Helemaal waterdicht is die dwang
natuurlijk niet. Er zijn naast de'
officiële verschoningsgronden
(redenen waarom men van getui
gen mag afzien) altijd wel manie-
Door Annelien Kappeyne
Tweede Kamerlid VVD
te bedenken waarop men
i verklaringen kan on-
zeilen, bijvoorbeeld door te zeg
gen dat men iets niet weet, dat
men zich iets niet meer herinnert
of dat men geen mening heeft.
Het feit dat getuigen- of deskun
digenverklaringen meestal onder'
ede werden afgelegd, boezemde
in het verleden wel respect voor
de enquete in bij degenen die
werden gehoord.
In 1848 werd het recht van enquete
tezamen met andere parlemen
taire rechten in de Grondwet op
genomen. Enige jaren later
volgde de uitwerking in een
aparte wet en in het Reglement
van Orde. Sindsdien zijn 9 enque-
tes gehouden en 9 voorstellen tot
het houden van één enquete af
gestemd. Dat is erg weinig over
zo n 125 jaar. Bovendien vonden
de meeste enquetes plaats in de
19e eeuw.
In onze eeuw haalden 4 enquête-
voorstellen de eindstreep niet en
werd slechts één enquête gehou
den, n.l. die naar het regerings
beleid in de oorlogsjaren te Lon
den. Die enquête duurde negen
jaar en leverde een rij dikke delen
op met verslag van de verhoren.
Pogingen tot enquêtes uit de
laatste tijd zijn tot nog toe ge
strand. Wat zijn daarvan de rede
nen? Men wil nogal eens de
schuld schuiven op die laatste
grote enquete: door haar gewich
tigheid en lange duur zou zij het
perspectief op kleinere, kortere
enquetes hebben afgesneden,
met andere woorden: je mag al
leen een enquête houden als het
om een buitengewoon ernstige
grote zaak gaat. Ik meen dat men
dergelijke overwegingen best
kan laten varen, maatstaven van
30 jaar geleden gelden niet bij
voorbaat onwrikbaar voor par
lementaire behoeften nu.
Een andere belemmering zou ge
vonden kunnen worden in een
zekere terughoudendheid enquê
tes in te stellen, omdat het geen
geringe bevoegdheid is mensen
te dwingen antwoord te geven op
vragen die wellicht diep in hun
persoonlijke leven indringen. De
enquêtewet houdt wel rekening
met ambts- en beroepsgeheimen
en sommige „economische ge
heimen", is echter op het gebied
van de bescherming van de per
soonlijke levenssfeer onvol
doende en daardoor verouderd.
Zelden is dan ook het beginsel
van privacy mede oorzaak ge
weest dat een enquête niet door
ging.
Om tot de dieper liggende redenen
te geraken moet ik een onder
scheid in soorten enquetes ma
ken, zoals dat in Engeland ten
tijde van het ontstaan van het
Nederlandse enquêterecht werd
gehanteerd. In Engeland kende
men 1. de verkiezingsenquête, 2.
de wetgevingsenquete, 3. de poli
tieke enquête.
Een verkiezingsenquête kan wor
den gehouden als er onregelma
tigheden bij de verkiezingen
hebben plaats gehad (b.v. het
meetellen van ongeldige stem
biljetten) en de verkiezingsuit
slag daardoor is beïnvloed. Het
moment om tot een dergelijke
enquete te besluiten is gelegen na
het onderzoek van de ge
loofsbrieven van de nieuwe
Tweede Kamerleden. Er is nooit
aanleiding geweest om een ver-
kiezingsenquete te houden.
Een wetgevingsenquête is een on
derzoek gericht op wenselijk
geachte wijzigingen of vernieu
wingen in de wetgeving. De be
kende enquete op voorstel van
Goeman Borgesius in 1887 naar
de kinderarbeid en de toestand in
fabrieken en werkplaatsen was
indirect een wetgevingsenquête.
Haar arbeid werd voortgezet door
een staatscommissie met enquê
tebevoegdheden en had wetge
ving inzake arbeidsveiligheid ten
gevolge. Ook in de huidige tijd
zijn enquetes met het oog op toe
komstige wetgeving zeer wel
denkbaar.
Merkwaardig
Onder politieke enquête werd ver
staan een onderzoek naar het be
leid van de regering (of het ont
breken daarvan) of daden van
ministers.
Eigenlijk een merkwaardige term,
want heeft niet elk onderzoek van
de Kamer een politieke beteke
nis? Maar zij werd vermoedelijk
gebruikt om te benadrukken dat
het resultaat van een dergelijke
enquête politieke consequenties
zou kunnen hebben voor kabinet
of ministers. Juist om die reden
zijn er nimmer „politieke enquê
tes" in Nederland gehouden.
Zodra er politiek bloed dreigde te
vloeien sloten de rijen zich en
wees de meerderheid, die de re
gering ondersteunde, het enque-
tevoorstel af.
De debatten van zulke enquete-
worstelingen behoren tot de
boeiendste bladzijden van onze
parlementaire geschiedenis. Om
een idee te geven, noem ik drie
voorbeelden.
Thorbecke en zijn collega van fi
nanciën Betz werden er in 1866
van beschuldigd vlak voor de
verkiezingen brieven aan hun li
berale geestverwanten in Lim
burg geschreven te hebben met
beloften dat een wetsontwerp be
treffende een in Limburg niet
populaire belasting zou worden
ingetrokken. De vraag rees of er
ongeoorloofde invloed op de ver
kiezing was uitgeoefend. Toen de
brief van Betz boven water kwam
trad deze af. Van Thorbecke kon
niets bewezen worden en een en-
quetevoorstel terzake werd af
gewezen.
In 1910 wilde Troelstra een onder
zoek doen instellen naar het de-
coratiebeleid van de gewezen
minister-president Abraham
Kuyper naar aanleiding van ge
publiceerde brieven. Daarin was
de suggestie gewekt als zou
Kuyper als minister van bin
nenlandse zaken mensen voor
„lintjes" hebben voorgedragen
die eerst flinke sommen gestort
hadden in de partijkas van ARP,
waarvan Kuyper tegelijkertijd
thesaurier was.
Dan was er nog het „geval-Oss" in
1938. De marechaussee stelde een
onderzoek in naar de criminali
teit in Oss. De minister van justi
tie hief daarop de opsporingsbe
voegdheid van de marechaussee
tijdelijk op. Na een interpellatie
werd tevergeefs geprobeerd een
enquete naar de toedracht in Oss
en de maatregel van de minister
van justitie te doen houden.
Onlogisch is dit angstvallig de en
quête boot afhouden, als men het
vergelijkt met een ander middel
van de Kamer om informatie te
vergaren, het interpellatierecht,
waarbij een minister om inlich
tingen verzocht wordt.
Ook het besluit om een interpellatie
te houden wordt door een ka
mermeerderheid genomen.
Daarbij is echter het gebruik ge
vormd om in principe elke inter
pellatie toe te staan en haar niet te
weigeren omdat het de regering
wel eens minder prettig zou uit
komen. Wat is er eigenlijk tegen
om dit gebruik in alle redelijk
heid analoog op enquête verzoe
ken toe te passen?
Het kabinet-Den Uyl heeft afgelo
pen zomer zijn contraseign ver
leend aan een initiatiefvoorstel
uit de Tweede Kamer om de En
quêtewet iets soepeler te maken.
Ik hoop dat deze wetswijziging
de drempel tot de enquête daad
werkelijk zal verlagen zodat het
oude parlementaire recht weer
gehanteerd zal worden.
Ik doe dit evenwel met twee uit
drukkelijke kanttekeningen.
De eerste is dat geen enkel par
lementair recht moet worden ge
zien als het enige redmiddel van
de democratie en dat men dus
ook het enquêterecht niet moet
gaan opblazen tot een geweldige
verwachting.
De tweede is dat elk parlementair
middel door overmatig gebruik
in betekenis wordt uitgehold (zie
bijvoorbeeld moties en schrif
telijke vragen).
Vertoning
Een van de nieuwe artikelen van de
enquêtewet schrijft voor dat de
vergaderingen van een enquête
commissie in beginsel openbaar
zijn. Dat betekent dat pers, radio
en televisie hun intrede kunnen
doen. Wie het enquêterecht uit
sluitend benut om zelf in de pu
bliciteit te komen en daarbij
Amerikaanse politici tijdens
Congreshearings tracht na te
bootsen, doet het recht verwor
den tot een vertoning die zal lei
den tot teniet eaan van dat recht.
Henk Elsink heeft het blijkens een
interview met Alice Oppenheim
(haar achternaam wordt door El
sink steeds op komische wijze
verbasterd: Opperhaas, Oppel-
moes) in Elseviers Magazine niet
erg begrepen op de publici
teitsmedia- "Het moet nou een
maal, maar ik krijg er een punt
hoofd van het ge-o-ha er ohi heen.
En dan heb ik het over die vier
boulevardbladen. Dat vind ik
eigenlijk erg vervelend. Het is
geen verzoeken om een interview
meer maar regelrechte achter
volging". En overzichzelf: "Het is
zo relatief allemaal... mijn relati
veren neigt naar zelfvernietiging.
Je hebt gelijk, ik vernietig mezelf
nog eens de wereld af'.
In Elsevier ook een interview met
bisschop Simonis van Rotterdam
naar aanleiding van het derde
Landelijk Pastoraal Overleg dat
dezer dagen in Noordwykerhout
wordt gehouden. "Als ik door het
bisdom rijd en ik zie al die paro
chies met hun pastoors van 63, 65
en 68 jaar, dan weet ik me geen
raad als er straks een ziek wordt
of dood gaat. We houden de kerk
nu nog overeind maar straks zakt
hij als een pudding in elkaar en
stort de fagade helemaal in".
Na het ontslag van de Italiaanse re
gering concludeert Elsevier dat
de huidige crisis een groot raad
sel vormt, zelfs voor de direct be
trokkenen. Bij mogelijke nieuwe
verkiezingen worden, zo ver
wacht Elsevier, de socialisten ge
plet, waarna de polarisatie on
geëvenaard groot wordt.
ooo
Hoe staat het met de mensenrech
ten in China? Daarover Ross H.
Mundo in Vrij Nederland in een
eerste artikel in een serie van vijf.
De dagelijkse controle is volgens
Mundo in China op het eerste ge
zicht niet zó groot, maar toch is
het land één van de strengst ge
controleerde landen ter wereld.
China oefent ook controle uit op
gebieden die zelfs in autoritaire
en politiestaten zaak van vrye in
dividuele keuze zijn.
Naar aanleiding van de berichten
die over de vrouwengevangenis
in Rotterdam naar buiten zijn ge
komen praatte VN met een gede
tineerde vrouw. Zestig procent
van de vrouwen is yolgens haar
verslaafd aan de drugs. "Hoe vre
selijk die vrouwen zich voelen
blijkt wel uit het feit dat in het
najaar twee vrouwen zelfmoord
hebben gepleegd. Ze worden niet
geholpen. Er is een slechte medi
sche begeleiding en het is te gek
om los te lopen datje zulke men
sen opsluit in een gevangenis en
er verder niks mee doet".
"Heer Albedil is uitgeschakeld,
vrouwe Charitas doet opnieuw
haar intrede". Dat concludeert
Hans Smits uit de regeringsver
klaring, volgens hem het
sloomste verhaal dat er de afge
lopen jaren in de Tweede Kamer
is afgestoken.
OOO
Dezelfde kritiek valt te lezen in de
Haagse Post van deze week:
"Geheel volgens verwachting
blijkt de politieke geloofsbelij
denis van de CDA-VVD combine
een bloedarm stuk proza".
Puinruimer Wiegel en bezuiniger
Andriessen houden zich, zo
meent het blad, gedeisd.
Met de vraag "wie zei ook weer dat
er geen grote vrouwenrollen
meer waren?" wijdt de HP het
omslagverhaal deze week aan de
Amerikaanse actrice Diane
Keaton. In eigen land geldt
Keaton na "Annie Hall" en "Loo
king for mister Goodbar" al als
een nieuwe ster, zo mag uit het
uitgebreide interview worden
geconcludeerd. HP lijkt wat te
vroeg met dit verhaal want de
eerste film is nog niet zo lang in
Nederland en de tweede nog he
lemaal niet, reden waarom Diane
Keaton hier nog niet zo'n be
kendheid geniet. Niettemin een
aardig vraaggesprek waarin ook
Woody Allen, met wie Diane veel
films maakte maar ook een ver
houding had. Allen over haar. "Ik
heb altijd gevonden dat ze een
geboren filmster was. Ze heeft
iets heel erg Amerikaans over
zich".
De felle discussies in Engeland
over kunstmatige inseminatie bij
lesbische vrouwen waren voor
HP reden om te praten met twee
lesbische ouderparen. Eén waar
van een vrouw zwanger is en een
ander paar dat al een kind heeft
"Ik hoorde haar laatst tegen een
vriendinnetje die haar steeds
maar vroeg waarom ze geen
pappa had, zeggen: Ik heb twee
mevrouwen en die zijn heel lief'.
De Tijd bericht over de liefde die
momenteel wordt ontluisterd
door de wetenschap. Niet tot
ieders genoegen want de Ameri
kaanse senator Proxmire vindt
bijvoorbeeld dat de weten
schappers met hun handen van
de liefde moeten afblijven. "We
willen en we hoeven ook niet te
weten waarom iemand verliefd
wordt". Niettemin wordt ook in
Nederland de liefde uitgebreid
onderzocht. Dr. J. Frenken deed
een omvangrijke studie naar de
huwelijksbeleving onder zes
honderd echtparen. Huwelijks
geluk is volgens hem een tevre
den zijn met de aandacht die de
partner voor hem of voor haar
heeft, het erkend worden als per
soon. Opbeurend woord van Sjef
van Oekel: "Kop op, wijven zat".
Ton Crijnen signaleert een veran
dering in de oppositie in de DDR.
"Tot 1964 speelde het verzet zich
altijd af binnen de communisti
sche party (SED) en wel op top
niveau. De huidige oppositiebe
weging bestaat niet uit leidende
SED-functionarissen. Ze is een
conglomeraat van kunstenaars,
communistische middenkaders
en intellectuelen van diverse
pluimage".
"Levertje, leverfie". Die aanwyzing
klonk vorige week in Ahoy ty-
dens het boksgala. P. van der Eyk
vraagt zich af waarom hanen
gevechten zyn verboden en bok
sen mag.