Terugblik op een groot kil
SCHILDERKUNST I
Vijfenzeventig
jaar geleden
overleed
ZATERDAG 7 JANUARI 1978
EXTRA
PAGINA 31
"Quis non fleret?" ("Wie zou
niet wenen?") seinde minis
ter-president dr. A. Kuyper
(Abraham de Geweldige) 21
januari 1903 naar Rome. Dit
veelzeggende en in de ge
schiedenis bekend geworden
condoléance-telegram gold
de die dag in Rome om tien
minuten vóór vier overleden
katholieke staatsman mgr. dr.
H. J. A. M. Schaepman, "de
grootste man, die in twee
eeuwen geboren werd", aldus
de bekende politicus Samuel
van Houten. In hem verloor
politiek Nederland en in het
bijzonder het katholieke
volksdeel een man, die vol
gens de historicus prof. dr.
L.J. Rogier als kamerlid met
Kuyper de grootste na Thor-
becke was en "onsterfelijk in
het oog van het nageslacht".
Vandaar, drie kwart eeuw later,
deze terugblik op de katho
lieke politicus, die de katho
lieken tot een politieke macht
in Nederland maakte, de
grondslag legde voor de
Rooms Katholieke Staats-
parij, de latere KVP, en in
feite, als voorstander en be
pleiter van nauw samengaan
van alle christelijke partijen,
als grondlegger mag worden
aangemerkt voor het huidige
CDA.
De tweede februari 1844 werd
Th.Schaepman benoemd tot
burgemeester van Tubber-
gen. Precies een maand later
werd zijn eerste zoon Herman
geboren op de hofstede "Ees-
hof'. De moeder van Herman
J.F. la Chapelle zou daarna
nog het leven schenken aan
vijf jongens en een meisje, dat
echter kort na haar geboorte
overleed.
Eind 1857 ging Herman naar het
gymnasium in Oldenzaal.
Zijn eerste wens was om ma
rine-officier te worden ging
niet in vervulling. En niet al
leen om zijn bijziendheid.
Reeds jaren sluimerde een
priesterroeping. In oktober
1858 Ging hij dan ook naar het
klein-seménarie Kuilenburg.
Vijfjaren zouden hier met zijn
vorming - en er viel wat te
schaven aan die ongemak
kelijke, onbehouwen en le
lijke jongen - gemoeid zijn;
vier jaar voor de zg."huma-
niora", de gymnasiale studies
en een jaar filosofie. Aanvan
kelijk bleek hij een slecht
student; later werd hij met
veel wilskracht en doorzet
tingsvermogen de eerste van
de klas.
Dichter
Rond die tijd begon zijn dich
terschap zich reeds opvallend
te ontplooien. Door bemid
deling van de bekende ka
tholieke auteur Alberdingk
Thijm werd zijn gedicht "De
Paus" gepubliceerd: hij
mocht als priesterstudent nl.
niet publiceren. Met één slag
werd hij beroemd.
Hij publiceerde daarna, overi
gens met toestemming, nog
vele gedichten waarvan het
„Aan U, O Koning der eeu
wen" als een van de weinige
nog bekendheid geniet. Ook
al werd hij als dichter niet zo
groot als van Lennep dacht,
die hem vergeleek met Von
del; hij was groter dan de
Tachtigers meenden, die hem
'verzensmid' noemden.
In 1863 begon hij zijn theologi
sche studies te Rijsenburg,
"dat gezegende oord", zoals
hij dat later pleegde uit te
drukken, met als sluitstuk
zijn priesterwijding op -15
augustus 1867. Hij werd
hierna vanwege zijn publica
ties lid van de maatschappij
der Nederlandse Letterkunde
en medewerker van het Ka
tholieke dagblad "De Tijd".
Vanwege zijn verbluffend
helder verstand werd hij naar
Rome gestuurd om zijn
theologische studie met een
doctoraat te voltooien. Na zijn
promotie in 1869- het ging
allemaal wel Kfeel erg vlug-
ging hij voortaan als "de doc
tor door het leven.
In 1870 werd hij benoemd tot
professor in de kerkelijke ge
schiedenis en het Oude Tes
tament aan het groot-semena-
rie Rijsenburg. Dat gebeurde
niet dh-idat zijn heeroom de
aartsbisschop van Utrecht
zou zijn gezwicht voor zijn
verzoek om hem astublieft
niet tot kapelaan te benoe
men. "omdat ik geen vijf mi
nuten met eenvoudige men
sen kan praten!" Deze be
noeming was in zijn car
rière-planning opgenomen.
Hij was nog maar pas professor
toen de binnenlandse politiek
in zijn leven een grote plaats
in begon te nemen. Dit bleek
niet alleen uit zijn talrijke ge
dachten wisselingen, zijn ar
tikelen in "De Tijd" en het
door hem en zijn vriend
Nuyens in 1871 opgerichte
tijdschrift "De Wachter",
maar nog meer uit zijn veel
vuldige bezoek aan de
Tweede Kamer der Staten-
Generaal.
Politiek
"Ik wil ook in de Kamer" moet
hij al in de laatste maanden
van 1877 aan de liberale
voorman Goeman Borgesius
hebben toevertrouwd. En
toen deze hem eraan herin
nerde, dat hem dit als geeste
lijke bijzondere moeite zou
kosten - voor velen was het
een onverteerbare zaak dat
een priester in de politiek een
rol zou gaan spelen - was het
verzekerd antwoord: "Dat
komt wel terecht; in elk geval
wens ik het beste van mijn le
ven te wijden aan de poli
tiek".
Die hartekreet is in vervulling
gegaan. Op dinsdag 6 juli 1880
werd hij na een bewogen dis
cussie in de Kamer over de
vraag of een katholiek pries
ter wel volgens de grondwet
Kamerlid kon worden met 55
tegen 14 stemmen tot lid toe
gelaten en daarmede de
eerste priester in de politieke
geschiedenis van Nederland.
In verband met zijn benoeming
verhuisde hij van Rijsenburg,
waar hij overigens zijn kamer
aanhield i.v.m. het feit dat hij
nog lessen bleef geven, naar
de Haagse Papenstraat. "Een
Paap kan toch moeilijk an
ders dan in de Papestraat
gaan wonen" schreef hij aan
zijn nicht.
Hij was nog maar net tot Ka
merlid benoemd toen hij al de
Nederlandse politiek begon
te beheersen. Zijn briljante
speeches in de Kamer dwon
gen een ieder respect af. Als
journalist op politiek gebied
behoorde hij tot de meest ge
zaghebbende van het land.
Zijn welsprekendheid was
van dien aard, dat hij 100,-
per lezing ontving in een tijd,
waarin bv. een onderwijzer
300,- per jaar verdiende!
Aanvankelijk behoorde hij
duidelijk tot de rech-
tervleugel. Na het uitkomen
van de pauselijke encycliek
"Rerum Novarum" over het
arbeidersvraagstuk in 1892
helde hij over de lin
kervleugel.
In 1883 verscheen van zijn hand
„Eene katholieke partij.
Zakelijk
(OJCQ
Theo Kroon
Proeve van een program
waarin hij politieke inzichten
uiteen zette. In nauwelijks
100 pagina's ontvouwde hij
hierin zijn sinds jaren voorge
stane opvattingen en strevin
gen omtrent de politieke aan
eensluiting van de katholie
ken in Nederland.
Hij bepleitte ze opnieuw om ze
met een zakelijk omschreven
voorstel te bekrachtigen.
Meer dan 10 jaar had hij aan
zijn ideëen gewerkt. Een
naast de dagelijkse actuali
teit, die hij in "De Tijd" be
commentarieerde had hij in
"De Wachter" de achtergron
den van deze gebeurtenissen
historisch en wijsgerig nage
speurd.
Talloze west- europese schrij
vers en geleerden had hij erop
na gelezen, staatslieden op
hun politieke denkwijzen na
geslagen en politici en di
plomaten om raad gevraagd.
Vrijheid van onderwijs,
handhaving van de zon
dagsrust, rechtsgelijkheid bij
benoemingen, uitbreiding
van het kiesrecht en de vrije
ontplooiing van de chris
telijke caritas. Dat was in
hoofdlijnen zijn program,
aanvaardbaar voor de meeste
katholieken.
Desondanks kwam er uit ka
tholiek Nederland veel kri
tiek. De oppositie richtte zich
vpornamelijk tegen zijn on
vermoeibaar pleiten voor so
ciale voorzieningen, zyn wil
om samen te gaan met "ket
ters", zijn voorkeur voor per
soonlijke dienstplicht en
leerplicht en zijn streven naar
uitbreiding van het kiesrecht.
Dit laatste met name klonk
sommigen wat verdacht als
het principieel aanvaarden
van de democratie in de oren.
Toen schamper werd geroepen,
dat het kiesrecht toch niet aan
krotbewoners kon worden
gegeven, gaf Schaepman het
markante antwoord: "Als ge
geen krotbewoners onder de
kiezers wilt, moet ge de krot
ten opruimen".
Op deze groep werd ook ge
doeld, toen in de Kamer werd
betoogd, dat twee borrels nog
teveel zijn voor het volk.
Daarop sprak Schaepman de
legendarische - overigens
niet altijd juist geciteerde - la
ter door hem betreurd en uit
drukkelijk herroepen woor
den: "Ik zou tegenover de
Nederlandschen werkman
vrijgevig genoeg zijn om hem
die te gunnen".
Bij vele katholieken wekte de
"proeve" verbijstering en
verontwaardiging. "De Tijd",
eens "zijn" blad, zweeg het
programma gewoon dood. De
wrevel jegens hem groeide
met de dag. Roddel bracht de^
bisschop van Haarlem, nu
niet precies de meest prog
ressieve, er zelfs toe hem een
jaar lang het spreken in zijn
bisdom te verbieden. Het
ging zelfs zover dat wanneer
de Arnhemmer W. Cremers
zijn zetel voor Almelo niet aan
hem had afgestaan, hij niet
meer in de Kamer, waarvoor
hij zelfs een professoraat in de
Letteren aan de rijksuniversi
teit van Leiden had afgesla
gen, zou zijn teruggekeerd.
Levenswandel
De kritiek gold niet alleen zijn
meningen en opstellingen in
de politiek, maar ook zijn per
soon en levenswandel. En
niet geheel ten onrechte.
Schaepman wist altijd alles
beter dan een ander en
duldde geen tegenspraak. Hij
was niet altijd even tactisch.
Hij had vaak - zij het achteraf
- gelijk, maar de manier
waarop hij het bracht tot op
het brutale, onhebbelijke en
zelfs grove af werkte mate
loos irriterend.
Volgens zijn uiterst milde
biograaf Witlox was hy wel
iswaar "schitterend begaafd",
maar ook "uiterst zelfbewust
en zich zeer vrijmoedig en
ook wel laatdunkend uitend".
Uit zijn brieven blijkt een
grote mate van onverdraag
zaamheid, eigengereidheid
en ijdelheid. Allemaal eigen
schappen, die iemand nu niet
direct populair maken.
Hij had dan ook vele vijanden
met name onder zijn ge
loofsgenoten. En dat was echt
niet nodig geweest, want zijn
onbehouwen optreden kwam
voor een groot gedeelte voort
uit een stuk verlegenheid.
Maar een zich op zijn studeer
kamer terugtrekkend pries
ter, die vanwege zijn politieke
bedrijvigheid vrijstelling had
gekregen om dagelijks bre
vier te lezen kon bij de katho
lieken toentertijd niet geliefd
zyn. Een priester, die opval
lend gehecht was aan de
aardse genietingen des levens
kon aan kritiek niet ontko-
Het verhaal, dat hij eens in een
restaurant zat te dineren, op
stond en even later weer te
rugkwam en precies het
zelfde bestelde werd niet al
leen uitgelegd als profes
sorale verstrooidheid. Men
vroeg zich zelfs af of hij de di
ners met overvloedige wyn
wel zelf had betaald; het was
toch immers een publiek ge
heim, dat hij zijn talrijke boe
ken kocht op kosten van de
katholieke gemeenschap!
Gevoelig
Hij mocht dan erg zelfverzekerd
zijn en door zijn postuur en
het meesterschap over het
woord domineren; hij was
ook erg gevoelig, hartelijk,
eenvoudig en opgewekt. Zijn
goede eigenschappen bleven
voor de buitenstaander ech
ter verborgen achter zijn
minder goede eigenschap
pen.
In hart en nieren gehoorzaam
stond hij met een kinderlijk
geloof en vertrouwen pal ach
ter de Kerk en Paus. Toch
was hij in die tijd een van
de weinigen die de oecu
mene voorstond. En. dat niet
alleen in de politiek. Wezen
loos van de Paus - het
was altijd Rome en nog
eens Rome wat de klok sloeg
- dacht hij toch aan zijn
protestantse medegelovigen.
Toen paus Leo de XlIIe hem
zijn zegen gaf voor alle katho
lieken van Nederland vroeg
Schaepman ook een zegen
voor de protestantendie de
waarheid zo ernstig lief heb
ben".
Maar voor alles was hij de grote
voorvechter voor de politieke
eenheid van de katholieken in
Nederland. Bondiger dan aan
zijn vriend Nuyens heeft hij
zijn politiek niet omschreven:
"Ik wil de katholieken tot een
politieke macht in Nederland
maken".
Dat is hem tenslotte gelukt ten
koste overigens van veel ge
luk en zijn gezondheid. Ja
renlang was hij een eenling in
zijn fractie. Enkele jaren voor
zijn dood werd zijn leider
schap eindelijk erkend.
Daar had hij zijn aandeel als
persoon toe bijgedragen. Hij
was soepeler geworden. Hij
was na jaren van miskenning
en verguizing hard toe aan er
kenning.
Dood ziek
Midden in zijn werk werd hij
weggerukt. Tot herstel van
zijn geschokte gezondheid -
de kritiek van zijn geloofsge
noten op zijn persoon en werk
en de erkenning, die zijn me
defractiegenoten hem al die
jaren hadden onthouden,
omdat ze daarmede hun falen
hadden moeten toegeven,
gingen hem niet in de koude
kleren zitten - was hij naar
zijn geliefde Rome gegaan.
Vlak tevoren werd hij be
noemd tot Geheim Kamer
heer van de Paus, op basis
waarvan hij in de monseig-
neurstitel mocht voeren.
Doodziekzijn devies: "ik werk
altijd" had zich gewroken, ar
riveerde hij daar eind 1902.
Op 21 januari 1903 overleed
hij betreurd door velen.
Na zijn dood realiseerde men
zich eigenlijk pas wie er was
heengegaan. De hele Neder
landse pers in al haar geledin
gen herdacht hem met eer
bied. Daarna begon in de ka
tholieke bladen zijn eerher
stel door het scheppen van
een Schaepman-legende door
een voorstelling van zaken te
geven die niet over eenkom-
stig de feiten was en zijn per
soon af te schilderen als een
heilige, die geen fouten had.
Hij kreeg dan de erkenning,
waarom hij op het eind van
zijn leven min of meer had ge
smeekt.
Dit neemt niet weg dat de mis
kenning, die hem door zyn
katholieke tijdgenoten was
aangedaan, een bedroevende
en beschamende feitelijkheid
blijft. Zijn eerherstel mocht
dan komen, zij kwam te laat.
Boeken die een overzicht geven
van kunst door de eeuwen
heen vinden blijkbaar enorm
veel aftrek aangezien er nog
steeds nieuwe overzicht
sexemplaren van de persen
rollen. Het ene boek bezit veel
kleurenfoto's en is derhalve
bijna onbetaalbaar, het an
dere boek is zeer goedkoop
maar wil nog wel eens onvol
ledig zijn.
Zo ook het onlangs op de markt
verschenen kleine boekje van
H.W. Janson een specialist op
het gebied van kunst in vo
gelvlucht. Het door Lands-
hoff uitgegeven boek is" een
vertaling van het door Janson
geschreven "The Picture His
tory of Painting from Cave
Painting to Modern Times",
in het Nederlands een
voudigweg "De geschiedenis
van de schilderkunst" gehe
ten.
Het is een handig klein boekje
met veel plaatjes. Daarmee is
alles eigenlijk gezegd. De
tekst is op te veel punten on
volledig en legt niets uit maar
stipt alleen aan.
Om dit gebrek aan kunsthisto
rische uitleg te compenseren
staat er onder elke afbeelding
een korte tekst die dan even
moet verklaren wat die en die
schilder heeft gepresteerd,
welke invloeden hij onder
ging, tot welke stroming hij
behoort enz.
De onzin en onvolledigheden
die hierin staan zijn veel
voudig. Onder een afbeelding
van een schilderij van Henn
Rousseau (de naïef) staat het
volgende te lezen: "Hij achtte
zichzelf 'realist', gelukkig
voor ons, was zijn realiteit een
romantische droom". Wie nu,
waarom gelukkig moet zijn is
me nog steeds niet duidelijk.
Bij een ander schilderij van
Hendrik Terbrugghen wordt
naar ene Marius
van Roymerswaele die in het
hele boek niet voorkomt! Het
is trouwens al moeilijk ge
noeg om zo'n persoon op te
speuren want er is geen regis
ter in dit boekje opgenomen.
Bij de inhoudsopgaven staan
enige namen vermeld van
personen of stromingen die
men in het desbetreffende
hoofdstukje kan verwachten.
vermeld staat bij de Fantasti
sche Schilderkunst, wordt in
het hele boek niet genoemd,
net zomin als de Hagia Triada,
Oktopus vaas, de schilder
Marin enz. Er worden heel
wat ijdele beloften gemaakt.
Nog ergerlijker is het ontbreken
van enige datering. Wanneer
de kunstenaar geleefd heeft
moet maar in de encyclopedie
opgezocht worden. Je vraagt
je dan af waarvoor zo'n boekje
goed is. Het is in dit geval be
ter om de wat duurdere uit
gave van Janson, History of
Art, aan te schaffen, indien
men graag een overzicht wil
krijgen van de kunst.
Dit vertaalde boekje, geschie
denis van de schilderkunst,
bezit meer ondeugdelyk-
heden dan toelaatbaar is voor
de lage prys. Het is hard aan
een tweede herziene druk toe.
JURRIAAN VAN KRANEN
DONK