Edelhert, bronstige ridder op de Veluwe Schooi blijven ZATERDAG 7 JANUARI 1978 EXTRA PAGINA 23 Eind juli is het zo ver. Het gewei mag de wereld worden getoond. Het mannelijk pronkstuk, dat het edelhert tot de indrukwekkend ste verschijning van onze bossen en heiden maakt. De basthuid kan er af. Dat kost een dag van schuren tegen stammen en tak ken. Het hert loopt er dan wat slordig bij met al die fluwelige lellen en vellen om zijn kop han gend. Vegen en vegen tot het ge wei geheel schoon is en met al die blanke punten pralend dreigt. Het hert heeft de huidslierten op gegeten, vleeseter één dag per jaar. Maar nog is het vermogen niet daar om het prachtige hoornwapen naar behoren te hanteren. Eerst nog zes weken de bossen in om al vretend kracht op te doen voor de hoogtijdagen van het jaar de bronst, een maand van vechten en paren. In die weken vormt de edelhert- ridder een grote vetvoorraad. Zijn nekspieren worden eens zo dik en sterk om straks in staat te zijn het tien tot vijftien kilo zware gewei met de benodigde behen digheid te gebruiken. Ook de be kleding van nek en hals ontwik kelt zich krachtig, opdat het in tijden van woede opvalt als hij zijn haren opzet. De keel onder gaat eveneens de nodige veran dering want er moet in de paartijd veel en luid worden gebruld. En hoe harder dat "brullen klinkt des te meer aarzeling brengt het in de harten der tegenstanders. Van half september tot half oktober staan de Europese bossen bronstgeuren uit te wasemen. Het hertenvolk plant zich voort. En steeds weer delft meester schap op het wapen het onderspit tegen slimheid en geduld. Het spreekwoord „twee honden vechten om een been, de derde loopt er snel mee heen" gaat ook bij de edelherten op. Argwaan Stel, een tienjarig mannetje, op het hoogtepunt van zijn macht, trekt er op uit om zich een roedel met liefst veel willige hinden te ver overen. Of de hinden betrekken vrijwillig zijn gebied, van wiens bestaan hij brullend en piesend gewaagt. Het gaat allemaal zon der strubbelingen aangezien hij de eerste is. Dagen vol argwaan breken aan. De „spitsers", eenja rige mannetjes met slechts twee hoornpunten op de kop, veijaagt hij. Niets wat gehoornd is en dus mannelijk is verdraagt hij in zijn nabijheid, zelfs al is het nog niet manbaar. Geen kans laat hij schieten om te verrichten waar voor hij al die moeite doet, de hinde beklimmend die er het, de geuren geroken, het meest voor in aanmerking komt. Plaatshert heet de bezitter van een roedel kaalwild, hinden, kalveren en hoornloze jonge dieren. Het plaatshert begint luid te burlen zodra een ander hert zijn roedel te dicht nadert naar zijn zin. Mis schien doet de vreemdeling of hij helemaal niet van plan was zich aan de hinde van een ander te vergrijpen, en drentelt zijns weegs. Het kan echter ook zijn dat hij terug brult en pas wijkt als de heerser over al dat heerlijks aan komt stormen met wel erg veel overtuiging. Maar ook onder de andere dan plaatsherten bevinden zich standvastige karakters, die het hunne van de geurige hindeno- vervloed wensen. De krakende inslag der geweien weerklinkt en het duwen, trekken, wringen, scheuren en rukken begint. Het doel is de ander op de knieen te krijgen bij deze worsteling van twee vijfhonderdponders. Goede ogenblik Dat is voor de minder vechtlustige herten, die toevallig op een af stand wat rondlummelen, het ogenblik om hun slag te slaan. Het kaalwild, onverschillig voor het gevecht, vervolgt namelijk kalm zijn weg. Zo kan het hert dat hij het zijne acht wegdrijven van de roedel. Niet teveel nog. Het vele dient immers te worden be waakt met een krachtiger bewa pening en een onverschrokkener geest. Het plaatshert gaat inmid dels volslagen op in de strijd. Het rode waas voor zijn ogen belet hem iets anders te zien dan zijn rivaal. Van de vrouwenroof merkt hij niets. Van iets meer lef getuigt het weg pikken van een lekkere hete hinde wanneer het plaatshert be zig is enkele al te ver afgedwaalde wijfjes terug te halen. 'Gevechten tussen gelijkwaardige edelhertmannetjes kunnen een half uur duren. Meestal is het met een paar minuten afgelopen. De verliezer trekt zich met een snelle ruk los en verdwijnt schielijk. Rapheid is geboden want de overwinnaar kan in' volle vecht- roes de struikelaars en de tragen dodelijke wonden toebrengen. Een gevorkeld hert is een aan het' gewei geregen hert en dus een dood hert. In de loop van de bronstmaand worden de roedels al met al in alle redelijkheid van de natuur - de sterke wat meer dan de zwakkere - opgedeeld. Zo langzamerhand zijn de meeste wijfjes „beslagen" en keert de rust weer. Toch kun nen zich juist tegen het eind de gevechten met dodelijke afloop voordoen. Ze gaan om de enkele hinden die later bronstig worden. het edelhert. Te zien slechts in de Tukken schemeringen ter weerszijden van de dag en dan vaak alleen tij dens zorgvuldig begeleide be zoeken aan de voederplaatsen. -I t Vijfhonderd, kilo gehoornd geweld Deze lokken een overmaat van minnaars aan. Het tweegevecht maakt plaats voor hele toer nooien van op elkaar in stuivende dieren, die stomen en steunen als locomotieven en welker adem- wolken oplichten onder de koude maan van oktober. In de vroege ochtenduren woedt de strijd het felst. Bloed vloeit, tot de dood soms als zoveel welbewapende mannelijke vurigheid botst bij het verwerven van hindengunst en lust. In het gedrag van het kaalwild uit zich overigens een kant van het eeuwig-vrouwelijke. Het lijkt of de mannetjes, in de bronstperiode althans, heer en meester zijn. Het zijn evenwel de oude, ervaren hinden die altijd, ook door al dat paringsgedoe heen, het gaan en staan van de roedel bepalen. Wanneer en hoe te vluchten, waar te eten, te her kauwen en te slapen. De beslis sing is aan de leidster. Och, en zo'n mannetje mag er best hij gerig omheen blijven hollen om de meisjes ter wille te zijn. Ook na verovering van een roedeldeel door een medestrever neemt Vet op De hinde komt terecht aanzienlijk minder geschonden uit de bronststrijd dan het hert. Haar krachten moeten werken op lan gere termijn, waarin zij ze heeft te delen met het nieuwe leven in haar buik. De mannetjes hebben zich in de uitputtingsslag van de bronst alles gegeven wat des mans is, zonder een maaltijd tus sendoor. Hun vet is op en in stilte likken zij hun wonden en spij keren hun uitgemergelde lijven bij. De beukenoten, eikels, an dere boomvruchten en.grassen zijn daartoe mooi op tijd gevallen en gegroeid. En dan zoeken de oude maten el kaar op, worden de mannelijke roedels hersteld. De doodsvijanden zijn alles vergeten voor een rustige winter, lente en zomer. Tegen de herfst zet de hormonale tijdklok de onder linge wrevel weer in werking. Wederzijdse weerzin verdeelt de roedel in stuurse eenlingen. Nog worden geschillen beslecht met de voorlopers. Maar bijna is het gewei hard en volgroeid, klaar om geveegd te worden. Opnieuw breekt dan de tijd aan van man nelijk wapengekletter onder de heerschappij van de vrouw. Verdreven Wij mensen hebben het edelhert verdreven van zijn groene gron den bij de rivier. Van de sappige parken van bomen en gras nam hij de wijk naar de schraalheid van het zand. Hij bleef er het doel der jagers en kreeg er het bekijks bij. AI die opdringerigheid van de mens maakte een nachtdier van In verborgenheid, zelfs voor soortgenoten, wordt een edelhert geboren. De hinde zondert zich met haar eenjarige kalf af van de roedel in mei, de maand waarin de zware, donkere wintervacht uitvalt om plaats te maken voor het roodbruine zomerkleed. Ook het jong mag de bevalling niet bijwonen. Het moet even wegwe zen. Al kan de mooi-gevlekte pasgeborene reeds spoedig op zijn .poten staan, moet hij de eerste dagen stilletjes in het leger blijven, levend op moedermelk. Na enkele dagen voegt het drietal, moeder, eenjarige en jong, zich weer bij de roedel met haar vele ogen en oren en de ver- trouwde leiding. Vluchtafstand Vooral hun reuk en gehoor waar schuwen de herten. Bange dieren zetten hun achterwerk uit en ma ken zodoende de witte vlek er op groter. Het hoog opwerpen van de kop is eveneens een teken van angst. In een blaf en een snelle sprong uiten zich de toppen van hertenangst. Het edelhert heeft een vluchtafstand van 125 meter. Hij laat de vijand nooit dichter naderen dan tot een cirkel met de straal van die maat. Kleinere die ren hebben gewoonlijk een kleinere vluchtafstand. Met moed heeft dit niets te maken. Wie laag bij de grond leeft ont waart zijn belager nu eenmaal minder gauw dan hij wiens zin tuigen op grotere hoogte hun werk doen. Een mannelijk jong heet hertekalf, een vrouwelijke jonggeborene wildkalf. Een hert wordt na een jaar nieuweling genoemd, onder scheiden in smaldier als het een vrouwtje is en spitser indien het een mannetje betreft. Oveijarig smaldier heet het vrouwtje na het tweede levensjaar. Het mannetje mag zich zoveel-ender noemen, waarbij zoveel staat voor het aan tal enden aan zijn gewei. Dit mannelijk sieraad ontspringt aan een verdikking bovenop de schedel, de rozenstok. Twee ge ringe stangetjes, de spitsen, is al les wat de herten in hun eerste levensjaar tevoorschijn kunnen brengen. Maar elk jaar wordt het gewei groter en zwaarder. Het groeit onder de basthuid, een zacht, weldoorbloed vel, waaraan het zijn groeistoffen, kalk in het bijzonder, onttrekt. Die huid is volkomen verdord op het tijdstip waarop het gewei volgroeid is en wordt dan afgeveegd. Aan elk van de twee geweistangen zitten takken. De oogtak is de eerste zijtak, de ijstak de tweede en op de helft van de stang onge veer zit de geduchte middentak. Na een kaal stuk eindigt de stang in verscheidene spitsen, de kroon. Het aantal enden geeft het dier wel zijn naam maar zegt niets over de leeftijd. Als hert kun je beter een twaalfender zijn (zes uiteinden per stang) met een mooi uitgegroeid gewei dan een meer dan twintigender met iele endjes. Misvormingen van het gewei tre den op bij beschadiging van de elk jaar dikker wordende rozen stok. Er zijn oude herten die ware doders zijn geworden omdat zij altijd spitsen hebben opgezet, die bij het klimmen der jaren tot echte speren uitgroeiden. Bij een goed gelukt gewei is de stang- lengte meer dan een meter. De ware krachtpatsers zijn te vin den tussen de volwassen herten van zeven tot tien jaar oud. Er zijn er op de Veluwe van meer dan 250 kilogram bij een schofthoogte van anderhalve meter en een lengte van nog een meter meer. De rijkere bossen in het oosten leveren nog grotere herten op. Al halen zij het niet bij het reuzen- hert dat in de laatste ijstijd Europa bewoonde en een gewei van drie-en-een-halve meter breedte had. "Terugzetten" Na hun twaalfde jaar zetten de edelherten nietiger geweien op. De kalkhuishouding werkt niet meer gelijk vroeger, wat ieder met beenderen uitgerust wezen bij het ouder worden moet erva ren. Het hert dat aan het „terug zetten" gaat heeft nog vijf tot tien jaar om te leren leven met minder hoornglorie op zijn kop en afne mende krijgs- en liefdesroem, al- te sterven. Pas in februari wordt het edel hertmannetje verlost van het al zo vele weken zo nutteloze ge weigewicht. Bacteriën hebben het vlak tussen rozenstok en ge weistang tot een breukvlak ge vreten. Op een gegeven dag val len de stangen af. Ze worden tot grote vreugde van de aanwezige knaagdieren, die een hap ge wei aan het eind van een weinig scheutige winter wel lusten. Kort daarop steken de nieuwe stangen alweer hun donzen kop jes uit de rozenstok van de gulle gever om boven die grote, voch tige hertenogen het overtuigend bewijs te worden dat het edelhert waard is bewaard te blijven. Tot in alle eeuwigheid. Marieke Ouwerkerk (7 jaar), Fuchsiadal 14, Leiden. Kaboutertje ptm. /Ca hauler p irn> was h&e/ ercj s\irri. k w* m £er?s en Jie hete - do die kon h ij V€ r s Icta n toeyn, S d<e wo If efejoalT) Manon Swanenburg Damastroos 6 Leiden (7 jaar) <2^ iwa.d.ne'h ££1 e tri A i-U-Ve e \dcUL"i l VrcLd-Tneti tdeoi QQ% enee% 7na>net <fe CLClIn ln^ ktlOOYv ho.r\oUthof SI cc&p c* cL rj «Ut JfiM, 44^ e-n. {JU. jfjcdh**. - 'TUcoë.Un ujd 'k Zit in de bank met een boos gezicht De meester is weg, de deur is dicht. Ik moet schrijven vijftig regels En kijk stilletjes naar de tegels Ik zit hier al een hele tijd En meester zei: „al heb je spijt, Ook al is het heus geen lol Jij schrijft deze regels vol." Bibi Linssen 10 jaar Kagertuinen 93 Sassenheim Hier is de allereerste Klepperdoos Dit is dan de allereerste "Klep perdoos". Een rubriek die voort aan elke zaterdag in deze krant komt. Alle kinderen van ongeveer 4-12 jaar kunnen meedoen aan "De Klepperdoos". Bijvoorbeeld met verhaaltjes, kritiek, tekeningen, rijmpjes, moppen enz. Eén goede raad daarbij: tekeningen liefst zoveel»mogelijk in donkere kleu ren. omdat die het beste worden afgedrukt in de krant Inzendingen voor de volgende "Klepperdoos" graag vóór a.s.donderdag opsturen. Dag. PE KAfcPPEfMhOOi Redactie: Astrid Guns en Henk de Kat

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1978 | | pagina 23