Carmiqqelt:mooi,
knorrig werk...
Schilderij
van het
oude Japan
Magistraal na-
sr i slagwerk voor
de technici
Misvattingen en sterke dolfijn-verhalen ontzenuwd
'De Zeeheks':
erg 'vette'
avonturen...
Boek van Innes: aan
klacht tegen stropers
Robert Loesbergeen
verspild talent...
lONDhRDAG 27 UKTOBKR l;i77
Een paar jaar geleden heb ik me,
uitgaande van de theorie dat als
je eenmaal het ergste onder ogen
hebt gehad al het andere een
voudigweg meevaltgezet aan
een grondige bestudering van de
complete(') oeuvre's van J. F. Vo
gelaar, L. van Marissing en W.
Roggeman, zodat ik er mij nu met
de hand op mijn hart op kan be
roemen te beschikken over een ui
termate hoge graad van onge
voeligheid en immuniteit voor de
meest onwaarschijnlijke en uit
eenlopende vormen van wartaal
en zinledigheid
kunt zich dus voorstellen dat ik
7ia zo'n keiharde, niets ontziende
leerschool zelfs niet meer met mijn
ogen knipperde toen ik in de ver
antwoording van F. G. Wood's
boek "Dolfijnen bij de marine" de
volgende zin mocht aantreffen:
"Wanneer er passages in het boek
voorkomen die niet helder zijn,
niet logisch in elkaar zitten of niet
goed lopendan komt dat doordat
hij (d.i. Robert D. Fraser, een re
dacteur die verbonden is aan het
Naval Undersea Center) niet de
gelegenheid heeft gehad ze te be
werken".
Terwijl ik vroeger nog gedwongen
was een door dit soort uitspraken
opkomend paroxisme in de kiem
te smoren door met mijn voeten
langdurig in een teil met ijskoud
water te gaan zitten, tegenwoor
dig kan ik er, terugdenkend aan
de ervaringen die ik heb opge
daan met de geschriften van bo
vengenoemde drie "aüteurs",
zelfs meewarig om glimlachen.
Treurig
Toch blijft het natuurlijk een treu
rige zaak dat Wood als weten
schapper ("een van de belang
rijkste wetenschapsmensen en
adviseurs van het "Undersea
surveillance and Ocean Sciences
Department of the Naval Un
dersea Center" met een derge
lijke onbenullige opmerking voor
het voetlicht durft te treden.
Iemand die "graden heeft be
haald aan het Earlham College en
Yale University", en die met alle
geweld een boek wil publiceren, is
moreel verplicht er in zijn ge
schriften blijk van te geven de
elementaire regels der logica te
beheer sen, en tevens mag de lezer
van zo iemand toch wel verwach
ten dat hij in staat is om op eigen
kracht goed lopende passages in
elkaar te knutselen.
Na lezing van dit 352 blz. dikke boek
blijkt het gelukkig allemaal nog
best mee te vallen Het boek is in
begrijpelijke taal geschreven en
bevat slechts één passage (blz.
227) die niet goed loopt (en dit is
dan niet eens de schuld van Wood
maar van de drukker, die twee
zinnen door elkaar heeft ge
gooid).
Hoewel de dolfijn in Wood's boek
ongetwijfeld de hoofdrol speelt en
de schrijver aan de hand van di
verse experimenten en proeven
uitgebreid ingaat op de dolfijn
zelf en op de opmerkelijke resulta
ten die de "Marine Bioscience Fa
cility" (Point Mugu, Californië)
met deze dieren heeft weten te be
reiken. blijkt wel uit de Engelse
titel (Marine Mammals and Man)
van dit in 1973 in Amerika uitge
geven boek dat er ook ruime aan
dacht wordt besteed aan andere
zoogdieren.
Zo gaat Wood diverse malen in op
interessante onderzoekingen die
de marine-geleerden hebben uit
gevoerd met zeehonden, zeeleeu
wen (door hun vraatzucht uitste
kend te temmen en af te richten),
zwaardwalvissen, grienden en
bruinvissen van Dall.
Misvattingen
Wood heeft in dit boek de taak op
zich genomen de vele misvattin
gen en sterke verhalen die over
dolfijnen de ronde doen uit de
weg te ruimen. Zo ontzenuwt hij
b.v. het geloof dat dolfijnen in
staat zouden zijn met enorme
snelheden (60 a 70 mijl) het water
te doorklieven, dat ze zouden be
schikken over een zeer ingewik
keld taalsysteem dat te verge
lijken zou zijn met dat van de
mens, toont verder aan dat er tot
op de dag van vandaag niemand
in is geslaagd om aan de hand
van betrouwbare tests te bepalen
hoe intelligent dolfijnen nu
eigenlijk zijn, en relativeert het
verhaal dat dolfijnen uit mens
lievendheid en d.m.v. een doelge
richte reddingsoperatie drenke
lingen het leven zouden kunnen
redden.
Tevens poogt de auteur het straatje
van de Amerikaanse marine
schoon te vegen door aan te tonen
dat de bewering van journalisten
en dierenvrienden, dat de Ameri
kaanse marine dolfijnen zou om
toveren tot bloeddorstigezichzelf
richtende projectielen, op fan
tasie berust.
Aangezien bepaalde militaire toe
passingen echter toch geheim
blijven, Wood vanzelfsprekend
niet uit de school klapt, en de
mens nu eenmaal graag specu
leert, zal deze beschuldiging (zelfs
in onze tijd van neutronenbom,
cruise-missile, backfire-bom-
menwerperen hoe al dat andere
wapentuig ook mag heten) wel
nooit helemaal uit te roeien zijn.
Sonarsysteem
Wood besteedt in zijn boek (dat
overigens van 30 foto's is voor
zien) verder nog aandacht aan de
kwestie van benaming en ver
wantschap, het vangen, het ver
voer en de verzorging van wal-
visachtigeii dolfijnen behoren tot
de onderorde der tandwalvissen),
het gehoor van de dolfijn en zijn
sonarsysteem en de mogelijk
heden die bestaan om de dolfijn
in te schakelen bij civiel werk on
der water (het markeren van ge
zonken objecten,het helpen van in
nood geraakte duikers, het fotog
raferen van de zich in diep water
bevindende uitrusting van een
booreiland, etc.).
Ik heb op dit toch zeer lezenswaar
dige boek één punt van kritiek:
Indien Wood in hst. 5 (sprekende
dolfijnen) verwijst naar de resul
taten die het echtpaar Gardner
met hun behaviouristisch para
depaardje Washoe heeft bereikt
(Washoe is een chimpansee die
een taal van tekens heeft geleerd
en die de stelling van Skinner (het
opperhoofd der bahaviouristen)
dat het spreken een door uiter
lijke impulsen geconditioneerde
gedragsvorm is, lijJct te bevesti
gen) dan dient hij m.i. ook de na
men van geleerden te noemen die
het taalvermogen van Washoe in
twijfel hebben getrokken.
Zo is er op Washoe's vermogen om
met taal om te gaan nogal wal
kritiek geleverd door o.a. Theodo-
sius Dobzhansky, Eric hennen-
berg, Ursula Bellugi, Roger
Brown, enom nu maar eens wat
dichter bij huis te blijven, door F.
G. Droste die in zijn ook voor
niet-taalkundigen zeer leesbare
pamflet "Het Taaldier Mens"
(Amboboeken/Bilthoven) blijft
vasthouden aan de mentalisti-
sche opvatting dat de taal de
mens is aangeboren en dan ook
met instemming Lieberman en
Crelin citeert die stelden dat
"Taal ongetwijfeld de meest be
langrijke factor is die de mens
van andere dieren onderscheidt"
Ik vind het jammer dat Wood die
namen niet noemt en dat hij ook
niet ingaat op de fundamentele
tegenstellingen die liggen tussen
het behaviourisme en men
talisme: het had hst. 5 een stuk
boeiender kunnen maken.
Laat dit punt van kritiek u er
overigens niet van weerhouden
dit boek aan te schaffen. Het is uw
belangstelling ten volle waard.
FRITS VERHOEVE.
F. G. Wood. Dolfijnen bij de marine
f22,90. Manteau.
OMHHHMMmmM■■■HMMMDBHBOaHM
Het is jammer dat sukses benijders
met zich meebrengt, maar'het is
niet ander. Natuurlijk zal, na de
Revolutie, ook dit euvel zijn ver
holpen, maar voorlopig waart
Othello's groenogig monster nog
overal rond, en als het in de buurt
van Simon Carmiggelt komt,
maakt het waarschijnlijk overu-
lüvcr Carmiggelt is al eens gezegd
dat hij, behalve een Zaligverkla
ring door Z.H. de Paus, alles heeft
ontvangen aan eerbewijzen wat
men zich maar kan wensen, (tot
en met de P.C. HooftprijS toe. een
paar maanden geleden). Zijn
nieuwe boek verkoopt weer als
een gek, en toch is Vroeger kon je
lachen geen doorsnee-bundeltje
i met Kronkels.
pe ontwikkeling die Carmiggelt
J heeft doorgemaakt is heel ge
leidelijk verlopen en eigenlijk
springt het verschil .lusten
vroeger en nu nog het meest in
het oog wanneer je twee bundels
vergelijkt die minstens vijftien
jaar uit elkaar liggen. Dan blijkt
de grol verdwenen, de pointe
vrijwel geheel uitgeroeid, en dan
merkje pas dat de enigszins gra
tuite melancholie van vroeger
wordt vervangen door een tóe-
nemende bitsheid en knorrig
heid.
Opa wordt sikkeneurig.
Een beetje opgelegd - pathetisch
bovendien (in de stukjes over zijn
verblijf in Jeruzalem, die enigs
zins uitdagend van toon zijn.
Zoiets van; jazeker ga ik naar Je
ruzalem! Ik sta achter Israël!
Hoezo? Wou je d'r wat van zeg
gen?).
Maar de andere stukjes zijn .niet
somberder, maar zuurder. Een
beetje bits soms een beetje gru
welijk- de fluwelige toon van zeg
vijfjaar geleden is bijna helemaal
verdwenen. En daar ben ik blij
om. Le style, c'est l'homme,
nietwaar? En ik heb liever zo'n
enigszins sardonische kankerpit
dan een zijige toneelopa die zich
met zoveel mogelijk kleinkinde
ren tegelijk op de foto laat zetten.
Om te laten zien wat ik bedoel, een
citaatje:
Toen ik 's middags het station van
Alkmaar uitkwam stond ik
opeens tussen een aanzienlijk
aantéil door autobussen aange
voerde mensen die spandoeken
ontrolden en borden met leuzen
uitlaadden. 'Lees 'De Waarheid',
riep een van hen.
Dat was praktisch want daarmee
gaf hij meteen de grenzen van hef
hier uitgedragen idealisme
scherp aan".
Dat is tamelijk venijnig, geloof ik.
Toch doet het me plezier - Car
miggelt is nog niet bijgezet als
ere-Amsterdammer en goddank
gedraagt hij zich ook niet als Be
kende Nederlander, zoals de Vijf
tigjarige Harry Mulisch, de pro
minentste onder onze jeugdige
revolutionairen, die zich en plein
public laat toejubelen dooi
dankbare meelopers. Nee, laai
Carmiggelt maar doorgaan. Hij
kan wat mij betreft, niet chag
rijnig genoeg zijn.
PAUL MARIJNIS.
„De Zeeheks" door Alistair Maclean. In een vertaling van Willem van
Boxel verschenen bij Elsevier Nederland in Amsterdam (f 17.90).
De nu 54-jarige Schot Alistair Mac Lean debuteerde na de Tweede Wereld
oorlog als schrijver met Zr. Ms. Ulysses. Het succes van dit boek was
meteen zo groot dat hij moeilijk anders kon dan doorgaan met schrijven.
Het leverde hem kennelijk geen problemen op. Integendeel. De ene na de
andere avonturenroman rolde uit zijn schrijfmachine. Al of niet geba
seerd op oorlogservaringen (Alistair diende tijdens de oorlog in de Royal
Navy). Zijn verhalen zaten zo grondig in elkaar dat ook Hollywood een
gretige afnemer werd. Vele zijn derhalve ook in filmvorm de wereld
rondgegaan.
Maar de subsiliteit die aanvankelijk zijn romans kenmerkten vindt men
niet terug in zijn nieuwste boek „De Zeeheks", dat gegroepeerd is ron
dom de race naar olie op de Noordzee. Volgens Alistair MacLean is het
daar van-dik-hout-zaagt-men-planken.
Een aantal oliemagnaten wil een einde maken aan de activiteiten van een
onvoorstelbaar rijke olievrijbuiter. Het groepje geeft een keiharde avon
turier een blanco volmacht en ruime financiële middelen. Als hij die
„witte" olievoorder de voet maar voorgoed dwars zet. Die kan met zijn
eindeloze financiële middelen echter ook lekker uit de voeten. Hij kan
alle steun kopen, die hij denkt nodig te hebben. En dat is nogal wat.
Het wordt een totale oorlog rondom dat booreiland „De Zeeheks". Com
pleet met opgeblazen tankers, roof van legerwapens, dieptebommen,
artillerie, bombardementen, ja zelfs gijzelingen. En in die barbaarse
strijd telt een mensenleventje meer of minder niet.
Neen, het is weinig fijntjes wat MacLean ons voorschotelt. Het hele rauwe
werk. Natuurlijk zitten die vette avonturen goed in elkaar. Dat kan men
best aan MacLean overlaten. En ze zijn vlot op papier gezet. Heel vlotjes.
Te vlot eigenlijk. Teveel drijvend op routine.
t Simon Carmiggelt
.Shögun" door James Clavell. In
een vertaling van Co de Groot
verschenen bij uitgeverij Lui-
tingh in Laren 36,90).
Zo'n 650 bladzijden vol kleine let
tertjes over het feodale Japan van
vroeger. James Clavell zou er vier
jaar voor nodig hebben gehad om
dit kolossale werk te schrijven.
Bij het lezen ervan krijgt men
bewondering voor de auteur, dat
hij dat in zo'n korte tijd heeft
klaargespeeld.
Als het hedendaagse Japan en de
moderne Japanners al. zo moei
lijk zijn te doorgronden hoe
diepgaand moeten zijn studies
dan zijn geweest om zo intens te
kunnen prenetreren in de ge
woonten en gebruiken van het
Japan, dat eens was. Het Japan
dat er lag toen het eerste Engelse
schip er eeuwen geleden
strandde.
Clavell moet in zijn studies een in
nig respect hebben gekregen
voor de basis waarop het Japanse
levenspatroon van die dagen was
gebouwd. Want hoe meedogen
loos ook in hun streven naar
macht, hoe wreed ook in de stipte
nakoming van hun principes,
met welk een minachting ook
voor het leven, in de door Clavell
met zoveel verve beschreven
confrontatie tussen Oost en West
kiest hij duidelijk hun zijde.
Onze cultuur van toen komt er niet
zo best af. Hij beschrijft hoe een
van die Westerlingen - mede door
de sluwe manipulaties van zijn
tegenstanders - langzaam maar
zeker die Japanse levenswijze en
levenswijsheid krijgt opgedron
gen. En men ontkomt niet aan de
indruk dat Clavell dat een over
stapje naar een hogere orde vindt.
Dit ondanks die afgrijselijke
wreedheden waarmee de Japan
ners van toen hun strijd om de
macht garneerden. Met als
hoogste doel. shógun worden,
de absolute militaire heerser.
Het onttrekt zich hier aan onze
waarneming in hoeverre dit ge
schreven schilderij van het oude
Japan authentiek is. In elk geval
zijn vele zaken ook in het Japan
van nu nog terug te vinden. Maar
niet alleen deze „studie" van het
voor ons Westerlingen zo moei
lijk te vatten Oosterse levenspa
troon maakt Clavells boek bij
zonder boeiend. Hij toont zich
ook een knappe verteller van een
historie die tegen dat kleurrijke
decor barstensvol actie en ro
mantiek zit. Deze „pil" is ons
dan ook niet zwaar gevallen. In
tegendeel. KOOS POST
Dezer dagen verscheen het vierde deel van
de zesdelige Technische Encyclopedie
van Winkler Prins (Elsevier, Am
sterdam/Brussel, 97.50 per deel). Bij de
verschijning van vorige delen werd reeds
onderstreept, dat het Nederlandse taalge
bied door dit technische naslagwerk ver
rijkt is met een meesterstuk, zowel wat
inhoud als presentatie betreft.
Met opzet wordt hier gezinspeeld op onze taal. Want
het gevaar van de snelle ontwikkeling van de tech
niek - waarvan een aanzienlijk deel zich immers bui
ten onze grenzen voltrekt - is mede hierin gelegen,
dat die technische materie en haar problemen niet
meer dan een aanhangsel gaan vormen van onze ei
gen cultuur
Ze worden wel gebruikt en bestudeerd, maar niet of
althans onvoldoende verwerkt. Van verwerking en
opneming in de Nederlandse cultuur kan pas ge
sproken worden als die stroom van techniek zoveel
mogelijk in onze taal tot uitdrukking komt. De uit
gave van deze encyclopedie verdient alleen reeds
hierom de hoogste lof.
Vijfhonderd
Bovendien is deze encyclopedie een volkomen nieuw
en zelfstandig werk. samengesteld door niet minder
dan vijfhonderd deskundigen uit Nederland en Bel
gië, met medewerking van collega's uit Amerika,
Engeland, Duitsland, Frankrijk en Italië.
Overigens pretendeert de redactie, bijgestaan dooreen
raad van advies onder voorzitterschap van prof. dr. J
C. Vlugter, niet dat de gebruiker van dif standaard-
,werk er zijn vak uit kan leren, maar wel dat die van
groot nut is voor zijn werk. De toenemende speciali
sering vergroot namelijk het aantal raakvlakken.
Een naslagwerk als dit ruimt communicatieproble
men met collega's uit aanverwante technische krin
gen snel op.
De delen 3 en 4 doen voor 1 en 2 niet onder in fraaie
illustratie, niet zomaar een plaatje, maar functionele
verluchting, waarvan de meeste in fraaie kleuren
druk en enkele uitklapbaar.
Overzichtsartikelen
KOOS POST
„Sporen in het zand"
Tal van belangrijke onderwerpen zijn uitvoerig be
handeld, zoals - om er enkele uit deel 3 te noemen -
energie (opgedeeld in energieanalyse, -bron, -drager,
-transformatie), ergonomie (een nieuwe wetenschap
inzake aanpassing van technische hulpmiddelen aan
menselijke handelingen, inplaats van omgekeerd),
fasenleer, fotografie (met uitzonderlijke trefwoor
den: fotografische chemie, -emulsie, -gevoeligheid,
-materiaal, -proced-e, fotogrammetrie), frezen, gal
vaniseren, gas, geluid, gieten, grond (met acht blad
zijden over grondmechanica).
In deel 4 is veel aandacht besteed aan o.m. holografie,
hoogspanning, hout, industrie (-diamant, i. archeo
logie. i. veiligheid, i. vormgeving), integraalrekening,
irrigatie, (land)kaarten, kabeltelevisie, kernenergie,
kleur, klimaat, kristal, landbouwwerktuigen, laser,
lassen, luchtband, luchthaven, enz.
,ySporen in het zand" door Ham
mond Innes. In een vertaling van
May van Sligter verschenen bij
Elsevier Nederland in Am
sterdam (f 16,90).
„Men denkt dat er niet meer 'dan
120.000 olifanten in dit deel van
Afrika over zijn en er worden er
meer dan 20.000 per jaar afge
schoten. Deze afschuwelijk hoge
tol is hoofdzakelijk te wijten aan
de snelle stijging van de
ivoorprijs en ik wil daarom mijn
lezers verzoeken eraan te denken
dat iemand, die een voorwerp
van ivoor koopt direct verant
woordelijk is voor de langzame
trage dood van een olifant. Geen
kopers, geen stropers - zo- een
voudig ligt het".
Met deze woorden beëindigt
Hammond Innes het nawoord
van zijn boek, dat - men heeft dat
inmiddels begrepen - geheel is
gewijd aan die meedogenloze
jacht. Hij schetst de verbetenheid
waarmee de aan gebied en dieren
gehechte mensen trachten te
voorkomen dat de commerciële
jagers slachtingen aanrichten
onder de steeds schaarser wor
dende kudden olifanten.
Dieren die een gemakkelijke prooi
ir de sluwe stropers.
Maar dieren ook die een volgens
Innes absoluut onmisbaar on
derdeel vormen van de eens zo
uitgebalanceerde flora en fauna
van Afrika.
Een flora en een fauna die op gru
welijke wijze verstoord dreigt te
worden door het roekeloze,
wrede en vaak nutteloze in
grijpen van bloeddorstige han
den. Handen, die met voorbij
gaan aan schoonheid, cultuur en
natuurlijke rijkdom en pracht,
graaien in datgene wat een vetpot
lijkt, maar nu een schatkist is,
waarvan de grauwe bodem gauw
te zien zal zijn.
Innes' boek is een aanklacht. Een
aanklacht tegen de niets ont
ziende stropers. Maar eigenlijk is
het door zijn toon en zijn mede
dogen nog meer een hartekreet.
„Laten we in godsnaam beseffen,,
wat we nu aan het doen zijn".
In die emotionele uitroep blijft het
verhaal een beetje steken. De
confrontatie tussen aanvaller van
het wild en verdediger blijft wat
hangen achter het scherm van
erbarmen met dat wild. Maar het
doet nauwelijks ergens afbreuk.
Het getoonde is op zichzelf be
klemmend genoeg.
KOOS POST
Een belangwekkende toevoeging aan het slot van de
eerste drie delen wordt gevormd door de uitvoerige
overzichtsartikelen over mens, techniek en samen
leving, zoals in deel 3 de verhandelingen van resp.
prof. dr. ir. W. M. J. Schlösser over "Onderwijs, tech
niek en samenleving", ir. J. H. Makking over "Tech
nische musea en verzamelingen", prof dr. ir. H. A.
Leniger over "Fabricage van levensmiddelen", prof.
dr. JG. A. JHautvast over "Voeding" en prof. dr. ir.
C. T. de Wit over "Voedselproduktie". Elk deel be
sluit met een literatuuroverzicht, dat de weg wijst
naar verdere studie.
Samengevat: de Winkler Prins Technische Ecyclope-
die, samengesteld door zeer deskundige medewer
kers, is een prachtig naslagwerk voor iedereen, die
dagelijks met de techniek te maken heeft of daarvoor
belangstelling heeft.
De T E. brengt niet alleen, in elk trefwoord, onmisbare
kennis en wetenschap bijeeri, maar verruimt tegelij
kertijd de blik naar verwante gebieden. Kortom: de
W.P. Technische Encyclopedie is, eenmaal voltooid,
een magistrale samenvatting van een hele techni
sche bibliotheek.
C. J. ROTTEVEEL
Enkele jaren geleden debuteerde
Robert Loesberg met de aardig
geconstrueerde verhalen-cyclus
Enige Defecten, en dat was wer
kelijk een veelbelovend begin.
Zijn tweede boek, Een Eigen
Auto voegt aan dat eerste boek
helaas niets toe: het is een herha
ling.
Jammer, want Loesberg heeft veel
pijlen op zijn boog, noten op zijn
zang, ijzers in het vuur en
zovoorts enzovoorts. Hij is
geestig, belezen en een gepassio
neerd foeteraar - maar daar blijft
het bij, ook in Een Eigen Auto.
Hij raast maar door, in hoge mate
gekweld door de eigenzinnige
bewoner die zich onder zijn
schedeldak heeft genesteld en
die dan ook zeer nadrukkelijk
Loesberg wordt genoemd: een
schizofrene situatie die in allerlei
vermommingen en vervormin
gen terugkeert. De „Loesberg"
die het de schrijver zo moeilijk
maakt is een kruising tussen een
van de wiseguys uit On the Road
en Martialis, of mogelijk ontspro
ten aan een ontuchtige verbin
tenis tussen Vader Cats en een zi
geunerin: moralistische nihilist,
goddeloze zedenmeester.
Dat de schrijver kennelijk Groot
een dure school heeft gezeten
wordt ons in een onophoudelijke
stroom van citaten grappen en
ludieke intellectualismen goed
ingepompt. Al met al een teleur
stellende maar spectaculaire
show. Jammer eigenlijk.
Robert Loesberg: Een Eigen Auto.
Arbeiderspers, f 24,50.
PAUL MARIJNIS