Conflict tussen
■HnHH
Schepping of evolutie?
ZATERDAG 1 OKTOBER 1977
EXTRA
PAGINA 31
WETENSCHAP
en
TECHNOLOGIE
door
P. Bok
C. E. KOPPESCHAAR, evolu
tionist, studeerde astronomie
'i de Gemeente-universiteit
i Amsterdam en is thans
wetenschapsjournalist en
auteur van het jaarlijkse
handboek "Planeten- en ster
ren-gids".
H. S. SLUSHER, verdediger
van de creatie-theorie, die
geofysica en astrofysica stu
deerde aan de universiteiten
van Oklahoma en New Mexico
State. Hij was o.m. docent ac
de universiteit van Texas
aan het Christian Heritage
College.
Zes wijze mannen waren
vandaag in het Jaar
beurscentrum in Utrecht
tijdens urenlange lezingen
naarstig bezig hun gelijk te
krijgen over de vraag of de
wereld waarin wij leven het
produkt is van een eenma
lige boven-natuurlijke
schepping of van een ge
leidelijke evolutie vanuit
een niet geheel begrepen
oorsprong. Die zes zijn er -
overeenkomstig de ver
wachtingen - niet uitgeko
men.
Ondanks dit vrij negatieve resul
taat van het door de Evangeli
sche Omroep georganiseerde
congres onder de titel
„Schepping of Evolutie" waren
er voor de zeer vele belangstel
lenden uitmuntende lezingen te
beluisteren, die alle getuigden
van een zeer weloverwogen han
tering van wetenschappelijke
argumenten.
Waarom ze er niet uitkwamen?
Omdat zij zich baseerden op ver
uiteenliggende uitgangspunten,
geen van alle bewezen en waar
schijnlijk ook onbewijsbaar,
maar toch fundamenteel voor de
instelling tegenover het pro
bleem. Wie zo in discussie treedt
staat sterk, wanneer hij zijn stof
beheerst. En dat laatste deden
de astronomen, biologen en
geologen, die in Utrecht het
woord voerden.
De twee volkomen verschillende
uitgangspunten zijn voor de
creationisten het strikte en rots
vaste geloof aan de letterlijke
juistheid van de bijbelgegevens
over een wereldschepping in zes
dagen en voor de evolutionisten
enkele fundamentele maar nooit
volstrekt waterdicht als juist be
wezen „wetten" omtrent lichts
nelheid, voortplanting van licht
golven en tempo van radioactief
verval. Een en ander komt uit
eindelijk tot twee geheel ver
schillende wereldbeelden vanuit
verschillende standpunten.
Gegevens omtrent de wereld van
vandaag, die wij observeren en in
feitelijkheden vastleggen, wor
den onvermijdelijk in dat proces
gekleurd door de omstreden uit
gangspunten en leiden als gevolg
daarvan tot volkomen ver
schillende wereldmodellen. In
het scheppingsmodel is de aarde
enkele duizenden jaren oud, in
één week geschapen, in het evo
lutionaire model is de aarde mil
jarden jaren oud en zijn de le
venssoorten in die miljarden ja
ren uit elkaar ontstaan door toe
val, dat in een enorme be
schikbare tijd geholpen werd
door natuurwetten.
Roodverschuiving
Een van de meest omstreden kwes
ties is die van de roodverschui
ving van het licht van ver verwij
derde objecten. Men kan die
roodverschuiving beschouwen
als een soort Doppler-effect van
het licht, hetgeen de evolutionis
ten doen.
Wie langs een treinbaan staat en
een fluitende trein hoort passe
ren hoort het geluid plotseling
van hoog naar laag dalen bij pas
sage van de trein. Dit is een ge
volg van het feit, dat de ge
luidsbron eerst naderde en zich
na passage verwijdert van de
waarnemer. Daardoor komen
voor de waarnemer de toppen (en
ook de dalen) van de geluidsgol
ven (die een bepaalde meetbare
snelheid hebben) na het passeren
verder uit elkaar te liggen dan
voor het passeren. De golflengte
van het geluid (bepalend voor de
hoogte van de toon) verandert bij
de passage van de geluidsbron.
In tegenstelling tot de algemene
opvattingen is het Doppler-effect
niet voor het eerst geconstateerd
bij het geluid, maar juist door de
astronoom Christian Johann
Doppler (1803-1853). Deze Oos
tenrijker stelde in 1842 een rood
verschuiving van het licht vast bij
om elkaar heen wentelende dub
belsterren. Wanneer een van de
twee sterren de aarde naderde
was het licht „blauwer" dan bij
het verwijderen van de aarde. Pas
in 1945 paste Buys Ballot de gol
flengte-verandering ook toe op
het geluid om het daarbij exact te
verklaren.
Lichtspectrum
Voor de bepaling van de rood- of
blauw-verschuiving van het licht
(dwz. vergroting of verkleining
van de golflengte) is het lich-
spectrum van groot belang. In het
licht van de meeste bronnen
(zoals sterren) worden in het
spectrum bepaalde absorptie-
lijnen waargenomen, dwz. don
kere lijnen die kenmerkend zijn
voor de aard van de lichtbron.
Verschuiven die lijnen in een
waargenomen spectrum zich
naar rood, dwz. het gebied van de
lange golven, dan duiden zij aan
dat de lichtbron zich van ons af
beweegt. De mate van verplaat
sing is bepalend door de snelheid
van verwijdering.
In de theorieën omtrent het uit
dijende heelal verwijderen ster
renstelsels zich met een grotere
snelheid van ons af naarmate de
afstand groter is. Astronomen
hebben vastgesteld, dat zéér
verre sterrenstelsels zich (gezien
de roodverschuiving van hun
lichtsignalen zo snel van ons af
bewegen, dat hun afstand tot de
aarde vele miljarden lichtjaar be
draagt.
Een lichtjaar is de afstand die het
licht (met een snelheid van om
streeks 300.000 km per seconde)
in één jaar aflegt. Dat is ongeveer
10.000.000.000.000 km. Aangezien
het licht evenwel een eindige
snelheid heeft, werd het miljar
den jaren geleden uitgezonden
om ons nu te kunnen bereiken.
Exacte cijfers doen er in dit geval
weinig toe: wanneer het licht
miljarden jaren onderweg is ge
weest moet het heelal miljarden
jaren oud zijn, aldus het stand
punt van de astronoom-evolutio
nisten.
„Nonsens" zeggen <le creativisten,
die de ouderdom van het heelal
op enkele duizenden jaren stel
len. Niemand heeft ooit bewezen
dat de roodverschuiving,van het
licht van sterrenstelsels een ge
volg is van hun snelheid van ons
af. Vooral bij de langere afstan
den waarmee we in het heelal te
maken hebben, kan die roodver
schuiving even goed het gevolg
,zijn van „vermoeidheid" of van
de invloeden van tussenliggende
media zoals stofwolken, of van
gravitatie invloeden onderweg.
Tegen al die bedenkingen zijn
van evolutionische zijde evenzo-
vele weerleggingen op te bouwen
maar die kunnen met evenzovele
tegenargumenten weer in het te
gendeel worden omgezet.
De roodverschuiving bij snelheid
van de waarnemer af is wel dege
lijk ondubbelzinnig aangetoond,
de tegen-argumenten zoals
licht-vermoeidheid nog nooit.
Niet hoopgevend
Daarbij moet niet worden vergeten
dat de creationisten de ouderdom
van het heelal sinds de schepping
stellen op enkele duizenden ja
ren, de evolutionisten op enkele
miljarden; Dat scheelt een factor
miljoen, zo niet miljard. Het lijkt
uitermate onwaarschijnlijk, dat
zo'n verschil zou kunnen worden
verklaard door eigenschappen
van het licht, die nog nooit zelfs in
de geringste mate zijn aange
toond.
Hoopgevend ziet het er in dit op
zicht voor de creationisten niet
uit. Maar zij hebben meer pijlen
op hun boog.
De Amerikaanse astronoom Slus-
her, overtuigd creationist, stelde
in Utrecht centraal in zijn betpog
de tweede hoofdwet van ther
modynamica die de vergroting
van de entropie als onbetwist
axioma hanteerde. De hoofdwet
stelt, dat de gehele ontwikkeling
in de natuur gaat van orde naar
wanorde, dat uiteindelijk een
geordend systeem noodgedwon
gen verandert in een wanordelijk
systeem, d.w.z. zonder specialisa
tie. Om een eenvoudig voorbeeld
te noemen het volgende: Vult
men de helft van een afgesloten
ruimte met het ene gas, de andere
helft met het andere, dan zuilen
die gassen zich na verloop van
tijd volledig vermengd hebben.
Dat is een vergroting van de en
tropie, laat ons in gangbare ter
men zeggen een volledige nivel
lering. Het zou strikt genomen
theoretisch mogelijk zijn, dat uit
dat mengsel weer de toestand
ontstaat van twee volkomen ge
scheiden gashelften, maar in de
praktijk van ons heelal zal dat
niet gebeuren. De entropie zou
daarmee verkleind worden, en-
dat is volgens de tweede hoofd
wet van de dynamica (ook in
principe aangehangen door de
evolutionisten) een onmogelijk
heid.
Strijdig
Slusher stelt, dat de gehele evolu
tionaire theorie in strijd is met
deze hoofdwet. Men veronder
stelt als oorsprong van het heelal
de oer-explosie of "big bang" van
een massa zeer dicht bijeenge
bracht materie en energie tot een
heelal waarin geordende ster
renstelsels, sterren en andere
vormen van massa en energie de
dienst uitmaken. Dat kan niet,
dat is een proces van wanorde
naar ode, tegengesteld aan de
tweede hoofdwet. Slusher meent
dat ook de opvattingen omtrent
het leven van de evolutionisten
aan dit euvel mank gaan.
Het is niet mogelijk, dat uit een
"oersoep", die aanvankelijk de
aardse zeeën en atmosfeer ge
vormd zouden hebben, door na
tuurkrachten en toeval gecom
pliceerde levensmoleculen als
aminozuren zouden ontstaan,
ook niet in de miljarden jaren, die
de evolutionairen zichzelf toe
kennen voor een proces waarin
het toeval een grote rol zou moe
ten spelen. Dat toeval zou dan
nog een exogene kracht kunnen
zijn, een kracht van buiten af op
een gesloten systeem, terwijl de
tweede hoofdwet het alleen heeft
over gesloten systemen waarop
alleen endogene krachten wer
ken.
De kosmos moet echter, wanneer
men de evolutie-theorie aan
vaardt, worden beschouwd als
een gesloten systeem zonder
boven-natuurlijke exogene
krachten die daarop inwerken.
Ook het gehele vervolg van deze
levens-evolutie zou in strijd zijn
met de tweede hoofdwet: veron
dersteld zou namelijk worden dat
van zeer eenvoudige levensvor
men een ontwikkeling naar de
meest complexe, de mens, een
logische gang'van zaken is ge
weest. Maar die gang van zaken
strijdt met de entropie-gedachte,
die alleen een overgang van com
plex naar simpel mogelijk maakt.
Het zou volgens de evolutionis
ten dan weer gaan om een ont
wikkeling van chaos tot orde
ning, van eenvoudig tot ingewik
keld, en dit alles zou spontaan
moeten optreden.
Fysiek onmogelijk, deze evolutio
nistische opvattingen, aldus de
creationisten, die hiermee een
zeer sterke stelling innemen.
Dierenrijk
Niettemin is de evolutie in het
dierenrijk een werkzame kracht.
Er zijn talloze voorbeelden van
aanpassing van diersoorten aan
(door de menselijke ingreep) wij
zigende milieu-omstandigheden.
Om een voorbeeld te noemen:
een helder wit motvlindertje in
Engeland bleek in het laatste deel
van de vorige eeuw plotseling in
bepaalde (geïndustrialiseerde)
streken plotseling vrijwel te zijn
verdwenen.
In de plaats daarvan kwam veel
meer dan voorheen een
grauwkleurig motvlindertje van
nauwkeurig gelijke bouw en
eigenschappen voor. Men heeft
o.a. door terugkweken onder ver
anderde milieu-omstandigheden
de kleur van dit vlindertje terug
weten te draaien van grauw naar
wit. Kennelijk was de grauwe va
riant ontstaan onder invloed van
het vergrijzende milieu in de in
dustriegebieden, die na de indu
striële revolutie als paddestoelen
uit de grond schoten. Het ging
hier alleen maar om de ontwik
keling van een schutskleur in
plaats van om de ontwikkeling
van een nieuwe soort, maar het
evolutionaire beginsel bleek toch
duidelijk te werken.
Vast staat evenzeer, dat onder in
vloed van menselijk ingrijpen
onnoemelijk veel plantensoorten
zijn ontwikkeld zoals diverse
soorten granen, die er op gericht
waren een voor de mens zo goed
mogelijke voedselopbrengst te
leveren en voorts in de veeteelt
speciale soorten melk- en
vleesproducenten. In zekere zin
kan hier ook gesproken worden
van een door de mens afgedwon
gen evolutie.
Die veranderingen alleen in varian
ten van bestaande planten en die
ren hebben zich in betrekkelijk
korte tijd voltrokken. Het veran
deren der soorten zelf kost veel
meer tijd. De moderne mens
heeft de tijd daarvoor nog niet
gehad. Het komt in de theorie van
de evolutionisten derhalve prima
uit, dat zij de ouderdom van de
kosmos en ook de aarde derhalve
zo hoog stellen.
Het is echter niet een causaal ver
band tussen beide vanuit de
theorie van de evolutionisten,
hoogstens een bijkomstigheid
die de juistheid van hun theorie
bevestigt, dat de ouderdom van
de aarde geschat kan worden op
4,5 miljard jaren in plaats van de
circa zesduizend die de creatio
nisten daaraan toekennen.
Radio-actief
Die ouderdom van de aarde is door
de evolutionisten o.m. vast
gesteld door het radio-actief ver
val van verschillende elementen,
die geschikt zijn om geologische
formaties te dateren. Bekend is
volgens natuurkundigen, dat het
verval van radioactieve elemen
ten bijzonder regelmatig ver
loopt. Zo zou men uit de verhou
ding tussen hoeveelheden ura
nium en lood van een bepaalde
isotoop kunnen vaststellen, hoe
oud een bepaalde formatie is.
Bepaalde organische stoffen
kunnen gedateerd worden aan de
hand van de hoeveelheden C-14
die er in worden gevonden etc.
Neen, zeggen de creationisten,
want daarvoor zou eerst moeten
worden aangetoond, hoe de ver
houdingen van de stoffen lagen
bij het ontstaan. Toen konden
reeds "verval-verschijnselen"
zijn ingebouwd als gevolg van het
ontstaansproces of op andere
wijze. Pas wanneer men met ze
kerheid kan vaststellen, dat de
.afvalstoffen, die nu mede de
ouderdom zouden bepalen, in het
geheel niet aanwezig waren bij
het ontstaan, heeft deze date
ringsmethode enige waarde. En
deze afwezigheid is nooit bewe
zen, evenmin als het feit, dat het
radioactief verval ten eeuwigen
dage in het gelijke tempo van
thans zou plaats vinden. Voor
sommige stoffen, zoals de mee
tlat voor de korte tijdsdateringen,
C-14, is de volkomen gelijk
matigheid van ontstaan en verval
al in discrediet geraakt, ook bij de
evolutionaire geologen.
Geheel zonder direct praktisch nut
zijn de discussies over de ouder
dom van de aarde bepaald niet.
"Men" gaat er thans van uit, dat
wij in honderd jaan minerale
brandstoffen als olie, steenkool
en aardgas hebben opge
soupeerd, die de natuur in een
tijd van miljoenen jaren vervaar
digde. Niet waar zeggen de
creationisten ook in Utrecht, die
delfstoffen kunnen in veel kor
tere tijd zijn ontstaan, zodat van
opsouperen geen sprake is, uit
sluitend van oogsten op redelijke
termijn.
Oorsprong
Met dit alles blijven de evolutionis
ten zitten met het probleem van
de werkelijke oorsprong van het
heelal. Tegenwoordig gaan zij uit
van de "big bang", de oer-ex-
plosie van een onvoorstelbaar
dicht opeen gedrongen bal van
geheel in elementaire deeltjes en
energie van betrekkelijk geringe
omvang die zo'n tien tot twintig
miljard jaar geleden uiteen
barstte. Die tijdsduur kan men
bepalen door bv in een computer
de uitdijing van het huidige
heelal terug te draaien naar de
oorsprong van deze beweging.
Maar waar is deze oer-bal dan
vandaan gekomen? "O, die is er
altijd geweest of is ontstaan door
samentrekking van een vroeger
universum", aldus de betrekke
lijk luchtige verklaring van de
evolutionisten, die daarbij niet
een definitie geven van "altijd of
beter gezegd van "tijd", maar ook
van "ruimte".
de creationisten zitten in we
zen met hetzelfde probleem
wanneer de evolutionisten hen
vragen: „Waar kwam de
Schepper dan vandaan?"
Zo blijkt uit alles, dat er onopge
loste en wellicht onoplosbare
vragen blijven bestaan over het
allereerste begin van het heelal,
en daarmee ook over de oor
sprong en ontwikkeling van het
leven.
De zes wijze mannen van Utrecht
zijn uit die antwoorden op fun
damentele vragen niet gekomen.
Zij hebben bijzonder interes
sante voordrachten gehouden
over vrijwel alles wat er tussen
dat allereerste begin en de wereld
van vandaag gebeurd is, maar zij
hebben in geen enkel opzicht
verheldering gebracht in de
vraag, of onze wereld er een is van
evolutie of van schepping.
M. SLUIJSER, de evolutionis
tische inleider-bioloog, stu
deerde biochemie aan de Ge
meente-universiteit van Am
sterdam en promoveerde op
dit gebied. Hij is nu werkzaam
als lid van de staf van het An-
tonie van Leeuwenhoek-huis
(Ned. Kankerinstituut) in
Amsterdam.
Een negentiende eeuw se spotprent op Charles Darwin, de grondlegger van de
evolutietheorie, die hij lanceerde op 24 november 1859 naar aanleiding van een
reis met de Beagle, waarbij speciaal zijn observaties in de Galapagos-eilanden
hem brachten tot bepaalde denkbeelden omtrent ontstaan van leven en het ont
staan van de soorten. De eerste druk van zijn "Over de oorsprong der soorten
was in één dag volledig uitverkocht.
'Stammen mensen af van apenLieve hemel, laten we hopen dat het niet waar is.
En als het waar is, laten we dan hopen dat het niet algemeen bekend wordt". Dit
riep een eeuw geleden de echtgenote van de bisschop van Worchester, toen ze
hoorde van Darwins theorie, dat de mens een produkt is van de evolutie en
afstamt van de apen via een soort aapmens.
Kenmerkend overigens voor het standpunt van zeer vele gelovigen, die eventueel
nog wel vrede kunnen hebben met de evolutionaire ontwikkeling van de soorten
maar die de eenmalige schepping van de mens volgens bijbelse gegevens als
vaststaand aannemen
PROF. DR. D. E. CHITTICK,
studeerde en promoveerde in
de fysische chemie aan de uni
versiteitvan Oregon State.Hij
is nu hoogleraar aan het
George Fox College.
C. LABAN, de evolutionisti
sche geoloog van de sprekers in
Utrecht, studeerde geologie
aan de Vrije Universiteit in
Amsterdam 'qn is nu weten
schapsjournalist en verbon
den aan de Rijks Geologische
Dienst in Haarlem.
D. T. GISH, creationistisch
bioloog, promoveerde in de
biochemie aan de universiteit
van Californië, was lange tijd
werkzaam in de research op
biochemisch gebied en is thans
associated director van het In
stitute for Creation Research
in San Diego.