Auteurs kunnen met roebels smijten ZATERDAG 1 OKTOBER 1977 EXTRA PAGINA 25 Met roebels smijten in Moskou Nederlandse auteurs in de SowietUnie: onbetaald vertaald Rusland maakt zich op voor de viering van het zestig jaar aan de macht zijn van de Sowjets en, enorm land als het is, illustreert de diverse verworvenheden met imposant cijfermateriaal. Zo kwam het bulletin van de Sowjetambassade te onzent met een serie bijkans onuitsprekelijk grote getallen omtrent in het Russisch vertaalde wereldliteratur, waarbij vanzelfsprekend speciale aandacht werd geschonken aan de Nederlandse deelname daaraan. Die valt, gezien ons beperkte taalgebied en onze nietigheid op de globe, niet tegen. Op het ogenblik zijn er in de Sowjet-Unie 73.000 in het Russisch vertaalde buitenlandse titels uit 136 landen voorhanden met een totaal aan exemplaren van 2.064.500.000, zijde twee miljard vierenzestig miljoen vijfhonderdduizend, als ik tenminste goed geteld heb. Van die 73.000 titels staan er tachtig op de naam van Nederlandse schrijvers: ruim een promille dus. Een kleine rekensom leert ons, dat we, willen we met andere in het Russisch vertaalde auteurs gelijke tred houden, met ruim een promille, met andere woorden met meer dan twee miljoen 64 duizend vijfhonderd exemplaren, op de Sowjet vertaalde boeken-markt zouden moeten figureren. Het ambassade-bulletin noemt een aantal van 3.415.000 exemplaren: ruim anderhalf keer zoveel als we hadden mogen verwachten, we mogen dus trots zijn op onze vaderlands literatoren die zich zo keurig handhaven. Het collectief compliment aan het Nederlandse schrijversgilde dat in deze cijfers ligt besloten wordt enigszins ontkracht door de aanvullende informatie uit het genoemde bulletin, dat zegt dat er alleen van Multatuli al 22 boeken zijn vertaald met een gezamenlijke oplage van 1.742.000. Blijft dus over 1.673.000 exemplaren, te verdelen over 58 boeken van Nederlandse auteurs. Gemiddeld bijna 30.000 oplage per titel, nog steeds een onvervulbare wensdroom voor de meeste schrijvers in ons land. Een - niet volledig - rijtje namen dat - aldan niet met weinig representatieve verhalen in bloemlezingen opgenomen - bij de Russen in de smaak blijkt te vallen: Erasmus, Heijermans, Last, Van Schendel, Theun de Vries, Blokker, Anne Frank, Elsschot, Gijsen, Raes, Den Uyl, Vestdijk, Wolkers, Carmiggelt, Kossmann, Huyzinga, Hermans, Van der Veen. Over het waarom van deze selectie valt slechts te gissen. Theun de Vries is als bekend communistisch auteur een schot voor open doel evenals Last, Heijermans met zijn sociaal engagement en Anne Frank met haar ervaringen uit de oorlog liggen ook voor de hand. Maar Wolkers of Hermans of Blokker? Wie nu denkt dat genoemde auteurs (of hun erfgenamen) van een onbezorgde toekomst verzekerd zijn wegens hun Sowjet-royalties vergist zich deerlijk. Rusland heeft namelijk de internationale auteursrechtenconventie van Geneve pas in 1973 ondertekend: wat voor die tijd werd geschreven was - en is nog steeds - vogelvrij en kon, zelfs zonder voorkennis van de auteur, in het Russisch vertaald worden. Zo verging het jaren geleden bijvoorbeeld Blokker, die toevallig van een vriend die net in Moskou was geweest moest horen dat zijn kinderboek „Op zoek naar een oom'' daar in een cyrillische uitvoering verkrijgbaar was. Royalties heeft Blokker nooit ontvangen; andere auteurs is dat wel gelukt, maar niet dan na stevig onderhandelen. Maar ook zij werden niet rijk, want de Russische bepaling luidde dat royalties alleen in roebels uitgekeerd mochten worden. En omdat roebels niet over te brengen zijn naar westerse banken, ontstond gaandeweg de situatie (vooral sinds Rusland de conventie van Geneve heeft ondertekend, waardoor het land o.a. gehouden is zijn royalties-verplichtingen na te komen) dat een handvol Nederlandse auteurs een bankrekening in Moskou bij de Gosbank had lopen. De enige manier om dat geld te benutten was zelf naar Rusland te reizen en daar met roebels te gaan smijten tot het op was. Een heilloze onderneming, waar de meeste uitverkoren schrijvers dan ook van afzagen. Een enkeling liet nog wel eens een vriendje dat toch in Moskou moest zijn per volmacht met zijn roebels goede sier maken om dan later de tegenwaarde in harde valuta terug te ontvangen, maar het merendeel vergat die rare rekening op die rare bank maar. liever. Deze situatie doet zich in nog sterkere mate voor bij Nederlandse auteurs die in het Fools vertaald zijn (en dat zijn er behoorlijk wat): de Handlowy Bank in Warschau heeft rekeningen uitstaan die aardig in de papieren zijn gaan lopen naar Poolse begrippen, de betrokken auteurs zouden in Polen een tijdlang als vorsten vakantie kunnen houden, alleen doet bijna niemand het. Dit hele gedonder met deviezen is typisch oost-Europees: een dollar of een mark die de aen binnenkomt behoort er niet meer uit te gaan tenzij voor werkelijk belangrijke transacties, en daar hoort de regeling van een royaltie voor een vertaalde auteur duidelijk niet onder. Kwade trouw, zo verzekeren diverse Nederlandse uitgevers, zit er niet achter. Rusland had nu eenmaal tot 1973 vrij spel en heeft daar gebruik van gemaakt. Met een burgerlijk kapitalistisch land als Japan, dat de conventie van Geneve wel allang heeft ondertekend, ligt dat bijvoorbeeld heel anders. Speculerend op de communicatieproblemen die mede door het afwijkend Japanse taaleigen bestaan (wie weet nou precies wat er in Japan alzo wordt uitgegeven?) zijn in het land van de rijzende zon enkele trendgevoelige uitgevers al jaren bezig met het verspreiden van de boeken van Hesse, een van de meest gelezen schrijvers ter wereld met een miljoenenoplage. Maar de eerste Japanse royalties moten nog bij Suhrkamp, Hesse's uitgever, binnenkomen. In die hele ongelukkige situatie rond Nederlandse auteurs die in Rusland of Polen onbruikbaar geld hebben uitstaan lijkt overigens een spectaculaire verandering te komen. Dit dankzij de grimmige vasthoudendheid van Joost de Wit, de directeur van de Stichting voor Vertalingen te Amsterdam. Hij vertelt over zijn recente bezoek aan de internationale boekenbeurs in Moskou, de eerste beurs van die omvang die ooit in Sowjet-Rusland werd gehouden. „Er lag daar uit Nederland eigenlijk alleen maar Door Alexander Münninghoff technisch-wetenschappelijke literatuur, de belletrie liet het geheel afweten. De Russen waren daar nogal teleurgesteld over, maar ze begrepen wel dat het door al die jaren van moeizame contacten niet anders kon." „Ik heb toen met ze onderhandeld over onder meer een bloemlezing eigentijdse Nederlandse poezie. De meeste gedichten die daarin komen dateren van voor 1973, dus daar valt niets meer aan te verdienen. Maar van een dichter, Gerrit Kouwenaar, wordt heel recent werk opgenomen. „Toen de Russen daar gewoontegetrouw een honorering in roebels vo'ór voorstelden, heb ik gezegd: „Heren, als we het nou helemaal goed willen doen betaalt u de royalties uit in guldens." En dat hebben ze uiteindelijk goed gevonden. Ik ga ervan uit dat dit een soort standaard-contract kan worden voor toekomstige vertalingen. Als ze Kouwenaar in guldens betalen, waarom dan andere schrijvers en dichters niet?" Voor veel auteurs en uitgevers zal dit groot nieuws zijn, en een reden te meer om de Stichting voor Vertalingen, die al 23 jaar bezig is de Nederlandse letterkunde buiten de grenzen aan te prijzen, een schouderklop te geven. Maar helemaal tevreden is men nog steeds niet over de literaire handelsrelatie met de Sowjet-Unie. De Koninklijke Nederlandse Uitgevers Bond (KNUB) zegt berustend dat er al bijna twee jaar onderhandeld wordt over een modelcontract voor het vertalen van Russische literatuur in het Nederlands, de import dus. „Maar door de grote afstand krijgen we niet de kans tot zinnig onderhandelen", aldus KNUB-woordvoerder Vrij. Een belemmerende factor is ook wel de gigantische bureakratie die de Sowjetliteratuur heeft overwoekerd. De VAAP, het Russische bureau voor auteursrechten en dus de directe gesprekspartner op dit gebied, heeft ruim 300 ambtenaren in een groot Moskous kantoor, plus nog eens zo'n 2000 medewerkers in de buitendienst. Competentiekwesties en beslissingsangst maken het overleg met deze staatsinstelling weinig vreugdevol, al moet worden gezegd dat de Russen de laatste tijd een wat soepeler opstelling beginnen in te nemen, getuige o.a. De Wit's succesvolle laatste missie in Moskou Maar er vallen nog steeds heel wat zaken te regelen. Zoals bijvoorbeeld de kwaliteitscontrole: wie vertaalt Carmiggelt, en komt diens subtiele humor wel over het Russische voetlicht? De Russen beschikken over een bataljon vertalers vanuit het Nederlands, maar geen van hen rs erin geslaagd een eigen „gezicht" te krijgen, zoals dat hun „tegenvoeters" in ons land vaak wel gelukt is (Timmer, Fondse enzovoorts). En mogen de Sowjets wel alle frivoliteiten van iemand als Wolkers tot zich nemen? De Wit „Er gelden nog steeds een paar vuistregels: de buitenlandse, te vertalen literatuur mag niet staatsgevaarlijk zijn, niet oorlogsbevorderend en er mag geen pornografie in staan. Of een literair produkt aan die eisen voldoet wordt in Moskou beoordeeld." „Eerlijk gezegd houd ik daar rekening mee bij mijn aanbiedingen Je weet nou eenmaal van te voren dat een boek als Turks Fruit van Wolkers het nooit zal halen. Ja, wel als je meer dan de helft zou schrappen. Maar dat zou Wolkers zelf nooit accepteren, en terecht." Uncle Sam neemt zijn hoed af voor Edisons Phonograph Door Cor Doctor In 1908 zong de dichter-zanger J. H. Speenhoff zijn Loflied op de Gramophone en tussen veel geruis en gekras doorzijn twee regels duidelijk hoor baar, die precies de waarde van die uitvinding aangeven: „Nu de gramophoon er is hoort men nog eeuwen lang: Hoe Willem Royaards' voor dracht was en Julia Culp's ge zang". Alleen al daarom kan van harte worden ingestemd met de ti tel van Leonard de Vries' nieuwste boek naar aanlei ding van honderd jaar fonog raaf en grammofoon: „Dank u, meneer Edison", ook al is men mede-slachtoffer van de terreur van de ingeblikte mu ziek, die geen bos en geen strand en geen huiskamer meer met rust laat. Op 3 februari 1977 kreeg Tho mas Alva Edison octrooi op een apparaat, dat morsesei nen kon opnemen met een snelheid van 200 woorden per minuut en die later kon weer geven. Het wonderlijke was, dat dit perfekt gecon strueerde apparaat, dat met een naald in een ronde plaat een spiraalgroef sneed, spre kend lijkt op een moderne grammofooninstallatie ....maar toch zou Edison de fonograaf met de rollen en niet de grammofoon met de- vlakke platen uitvinden. Spelend met die telegraaf-ap- paratuur viel het Edison op, dat bij zeer snel afdraaien een geluid ontstond, dat op de menselijke stem leek. Hij knutselde die zomer wat met membramen en op 18 juli 1877 noteerde hij in zijn werkboek hoe hij „Hallo" had geroepen en dat geluid me chanisch had teruggekregen. De eerste mens, die zijn stem vastlegde en opnieuw hoorde Als een bezetene werkte Edison aan zijn nieuwe uitvinding, die de fonograaf zou worden. Een van de honderden il lustraties in het boek van Leonard de Vries is een pa gina uit het tijdschrift Scientific American, waarin een medewerker van Edison met diens toestemming iets laat doorsijpelen van het grote geheim: 17 november 1877. Omstreeks diezelfde tijd noteerde Edison: „Ik stel het gebruik van een cylinder voor, tien groeven p.er inch, de lenete van de cylinder een voet. Ik heb was, kalk etc geprobeerd Goddelijke vonk. Op 29 november 1877 was er die goddelijke vonk van inspira tie, die tot de definitieve uit vinding van de fonograaf leidde. Edison was niet afke rig van legendevorming rond zijn persoon, en tot die pu- blic-relations-activiteit hoort de anekdote, die over de ge boorte van het eerste instru ment wordt verteld. De werkman John Kruesi zou hebben gevraagd, wat de be doeling was van het apparaat dat hij moest maken, en hij zou het hoofd hebben ge schud toen Edison hem zei: "De machine moet spreken". Er werd gewed om een handvol sigaren en Edison zelf had er weinig vertrouwen in, toen hij tegen middernacht in de ko ker het kinderliedje „Mary had a little lamb" met luide stem voordroeg. De machine gaf het geluid terug en Edison bekende later „Ik was nog nooit in mijn leven zo van mijn stuk gebracht. Ik was al tijd bang voor dingen die, als ze voor 't eerst werden gepro beerd, meteen werkten". Dat was 7 december, 1877. Twee weken later stond zijn vondst uitgebreid in het tijdschrift Scientific American. De beroemde uitvinder wist overigens nauwelijks wat hij verder moest doen met deze sensationele vinding, die een revolutie in het amusements bedrijf zou veroorzaken. Voorlopig gaf hij demonstra ties, voof bezoekers aan Menlopark zogoed als voor de mars van de verbeterde fo nograaf. Alles wat los en vast was, werd op de wasrollen vastgelegd, serieuze muziek zo goed als de stem van ont dekkingsreiziger Stanley. Toch zag Edison de toekomst van zijn apparaat vooral als dicteermachine, maar ande ren exploiteerden zijn uitvin ding in de voorlopers van de juke-box: muntapparaten, die voor een stuiver mu ziek afspeelden. Daarvoor moesten weer nieuwe opnamen worden gemaakt en methoden worden ontwik keld om de oorspronkelijke opname te vermenigvuldi gen. Dat ging in het begin nog zo primitief, dat „Home sweet home" dertigmaal moest worden gespeeld, als er een bestelling voor driehonderd wasrollen was binnengeko men.... Plaat. Terwijl de vervaardiging van fonografen en wasrollen vol muziek en gesproken woord tot een grote industrie was uitgegroeid, werkte een be scheiden man met beschei den middelen aan de uitvin ding, die het doodvonnis voor de fonograafrollen zou bete kenen: de grammofoonplaat. Heel geleideljk had een arme Joodse immigrant, Emile Be rliner, zich in New York op gewerkt tot een autoriteit op het gebied van koolmic rofoons en hij was het, die in 1887 octrooi vroeg op een ma chine met vlakke platen, die hij Gramophone noemde. Het jaar daarop demonstreerde hij zijn machine voor een ge nootschap van geleerden in Philadelphia. In tegenstelling tot Edison, die zijn appara tuur te goed vond voor mu ziek (en Caruso „nogal slecht" had genoemd) zag Berliner de grootste mogelijkheden van zijn grammofoon juist in het brengen van muziek en amu sement in de huiselijke kring. Hij voorzag al in zijn allereerste toespraak de mogelijkheden om van een moederplaat des noods een miljoen afdrukken te maken. De artiesten hoef den daar niet onder te lijden; zij zouden voor elke ver kochte plaat een bedrag ont vangen en rijker kunnen worden van een keer voor de plaat zingen dan van vele concerten. Toch werd ook Berliners gran dioze uitvinding eerst - in Duitsland - als kinderspeel goed uitgebracht, maar de ontwikkeling was niet meer tegen te houden. De platen maatschappijen schoten uit de grond en beroemd werd het hondje, dat naar de stem van zijn meester luistert. Het origineel van het schilderij, waarnaar dat wereldbekende handelsmerk werd vervaar digd, hangt in Londen en wie heel nauwkeurig kijkt kan zien, dat de schilder Barraud het hondje oorspronkelijk voor een fonograaf had gezet, waarover later een gram mofoon is geschilderd. Hoe Edison bij al deze nieuwe ontwikkelingen terugsloeg en als bijna tachtigjarige een langspeelplaat met een speelduur van veertig minu ten op de markt bracht.... het hoort nu tot de geschiedenis. Maar dat de geschiedenis nu al honderd jaar ook hoorbaar gemaakt kan worden, danken we aan Edison in de eerste plaats. Dat besef dringt pas weer goed door, als we de plaat beluisteren, die bij het boek hoort: de stemmen van Edison, Florence Nigh tingale, keizer Wilhelm II, Ca ruso, Nellie Melba, de geca streerde jongenssopraan Mo- reschi, Speenhoff, Davids, Dumas, Pisuisse, Eduard Ja cobs. En het geluid van een bombardement met gasgra- naten op Lille, 1918. Dank u, meneer Edison. (De Gooise Uitgeverij, Bussum, 29.90). Amerikaanse president. Ter wijl EdisoTi hoogstens nog dacht aan toepassing in spre kende poppen werd in Enge land de fonograaf al dadelijk ingeschakeld bij het weten schappelijk onderzoek. Nekslag. De bekendmaking van Edisons uitvinding moet de nekslag zijn geweest voor de 36-jarige Fransman Charles Cros, die de principes van de fonograaf al op 30 april van dat jaar bij de Academie van Weten schappen had gedeponeerd, maar tevergeefs een geld schieter had gezocht om zijn ideeën te verwezenlijken. Tien jaar later stierf die pio nier zonder erkenning te hebben gevónden, vrouw en kinderen in armoe achterla tend. Pas in deze tijd is Frank rijk weer gaan beseffen, hoe ver Cros zijn tijd vooruit is geweest. Voor Edison was het nieuwtje er spoedig af en hij wijdde al zijn kennis en ener gie aan de problemen rond de gloeilamp. Dat zinde een van de vijf aandeelhouders in de Edison Speaking Phonog raph Company niet erg en die ene man, Gardiner Hubberd, was toevallig ook de schoon vader van Graham Bell, de uitvinder van de telefoon. Bell en de begaafde Tainter grepen enthousiast de kans aan, die Edison liet liggen, en ze construeerden de eerste praktisch-bruikbare fonog raaf waarbij een verbetering het gebruik van bijenwas op de kartonnen cylinder is ge weest. De allervoornaamste nieuwigheid was, dat niet de hele rol meer bewoog, maar alleen het menbraam de rol aftastte. Edison was woedend. Hij weigerde elke samenwerking met de „piraten" en gaf ab solute voorrang aan de verbe tering van zijn fonograaf. In een concurrentiestrijd, die zich als een roman laat lezen, leek Edison het onderspit te moeten delven omdat hij door ingewikkelde juridische haarkloverijen zelfs geen recht meer had op zijn eigen uitvindingen. Op het nippertje wist de mil jonair Lippingcott hem uit de impasse te redden, maar het betekende wel dat Edison op geen stukken na het bedrag ontving, dat hij eigenlijk had vernacht. Maar de weg was vrij voor de nieuwe, triomfantelijke op- De Gramophone als dictafoon, met de mechaniek van de Irapnaaimachine

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 25