Energie halen waar zij is:
in de ruimte of in de aarde
,Eén-ogige chauffeur geen gevaar op weg'
ZATERDAG 2; AUGUSTUS 10".
Slagvaardigheid is wel het allerlaatste wat door
de geïndustrialiseerde wereld getoond wordt bij
het zoeken naar en vinden van een antwoord op
de energiecrisis. Dit blijkt ook weer zonneklaar
uit de twee rapporten, die op 10 augustus aan
minister Trip zijn aangeboden door de Landelijke
Stuurgroep Energie Onderzoek (LSEO) over de
vooruitzichten van de toepassing van zonne-
energie en aardwarmte. In die rapporten staat
NIETS ANDERS dan wat allang bekend was:
zonne-energie ter plaatse opvangen en omzetten
in bruikbare warmte-energie op een enigszins
aanvaardbaar niveau in een ononderbroken toe
vloed is een illusie en de benutting van aard
warmte zonder de toepassing van ingrijpend
nieuwe technieken een regelrechte fantasie. Het
is allemaal niet meer dan geklungel in de marge,
waarmee zelfs niet aan de groei van de energiebe
hoefte wordt voldaan.
PAGINA 25
Vastgesteld moet worden, dat de
energiebehoefte zal stijgen. De ge
ïndustrialiseerde wereld gaat niet
terug naar het stenen tijdperk,
waarin per hoofd van de bevolking
veel minder "vreemde" energie
werd verbruikt dan wat de mens
zelf aan energie kon leveren. In de
eerste plaats zou dit een terugval in
technische consumptie betekenen
maar tevens een terugval bijvoor
beeld in levenstijd tot een gemid
delde van ruim twintig of dertig
jaar. Men vergete niet, dat met een
sterk verlaagde technologische
achtergrond alle wetenschappen
en technologieën hollend achteruit
zouden gaan, zoals de medische
kennis en verzorging, de hygiëne
enzovoorts.
In de tweede plaats is de wereldbe
volking voor zo'n teruggang te veel
uitgegroeid. Op een huidig niveau
van 3 a 4 miljard zielen kan de mens
zich niet meer handhaven op een
verzorgingspeil van het stenen
tijdperk tenzij hij gebruik maakt
van andere energiebronnen dan
zijn eigen spierkracht. Dat bete
kent onherroepelijk gebruik van
"vreemde" energie. En dat is op
aarde noodgedwongen opge
spaarde zonne-energie, in de vorm
van verbranding van het houtbe
stand, het opstoken van steenkool
of het verbruik van (ook in eeuwen
door zonne-energie tot stand ge
komen) olievoorraden. Aangezien
de mens nooit "tevreden" is met
wat hij heeft, heeft hij ook van die
opgespaarde energie steeds meer
nodig, en de mensheid bovendien
nog veel meer omdat die mensheid
in omvang groeit en vooralsnog
blijft groeien.
Lapwerk
gaat om enkele pro
centen energiewinst is dat niet an
ders dan lapwerk, dat maar ten dele
de behoeftegroei dekt en niets we
zenlijks bijdraagt tot het aanboren
van nieuwe energiebronnen. Het
gaat er niet om, dat we nieuwe be
hoeften kunnen dekken, maar om
andere bronnen te vinden voor de
bestaande behoeften. Die bronnen
drogen op, over tien, vijftig of hon
derd jaar. Aangezien hoogstwaar
schijnlijk de eerstgenoemde schat
ting van tien jaar of wellicht ruim
twintig waarschijnlijk juister is dan
WETENSCHAP
TECHNOLOGIE
.f 'r
door
P. Bok
die van honderd is het langzamer
hand wel tijd om volledig nieuwe
energiebronnen aan te boren.
Er zijn enkele zeer gunstige pers
pectieven voor wie de durf heeft om
de zaak fundamenteel aan te pak
ken.
In de eerste plaats is er de moge
lijkheid, om kernenergie toe te pas
sen. Dat is de meest fundamentele
oplossing. Uiteindelijk is dit de
energiebron van het heelal samen
met gravitatie-energie en kineti
sche energie. Uit deze kernenergie
zijn ook de bronnen opgebouwd
waaruit wij thans putten, zoals aar
dolie, aardgas en steenkool. Dat
zijn namelijk koolwaterstofverbin
dingen die door honderden eeuwen
zonnestraling ontstaan zijn door
planten- en dierenresten, en zonne
straling berust op kernenergie, die
de zon "brandende" houdt. Op het
ogenblik teren wij schandalig in op
deze minerale brandstoffen: in een
eeuw gebruiken wij duizenden ma
len meer dan in het verleden per
eeuw werd gevormd.
Het zou betekenen, dat wij onszelf
een brevet van onvermogen uitrei
ken, wanneer wij thans kernener
gie voor onze behoeften zouden af
wijzen, terwijl wij er een schaamte
loos misbruik van maken via langs
natuurlijke weg verkregen tussen
vormen als olie, aardgas en steen
kool, alleen maar omdat we te bang
zijn voor misbruik van afvalpro-
dukten en voor het radioactieve af
val. Maar goed: tegen die kernener
gie schijnen - getuige de gestes van
allerlei zich democratisch noe
mende actiegroepen - grondige be
zwaren te bestaan, zelfs tegen even
tueel te ontwikkelen centrales die
werken met kernfusie, het proces
dat zich in de zon en in alle andere
sterren afspeelt. Laten we het daar
even op houden, en de kernenergie
als vooralsnog belangrijkste bron
voor energie maar vergeten.
Ontelbaar
De aarde bevat energie voor ontel
bare eeuwen in de vorm van warm
te. De ervaring bij mijnbouw en de
theorie omtrent de samenstelling
van de aarde leren, dat de geother
mische gradiënt van de aarde on
geveer 3 graden celsius per hon
derd meter diepte bedraagt. Die
gradiënt is niet voor alle plaatsen
gelijk, maar gemiddeld komt het
wel op dit getal neer. Dat betekent
dat de temperatuur per 100 meter
diepte drie graden stijgt.
Het moet mogelijk zijn, deze
warmte af te tappen en in bruikbare
energie om te zetten. Zo bestaat -
wanneer nieuwe technieken ont
wikkeld zijn of bestaande verbe
terd - de mogelijkheid om die
aardwarmte om te zetten in stoom
waarmee generatoren voor opwek
king van elektriciteit worden aan
gedreven. Een belangrijk punt is
namelijk, dat de energie gedistri
bueerd moet worden en niet alleen
beschikbaar is op de plaats van
winning. Elektriciteit is voor die
distributie een uitstekend voertuig,
al gaat er bij de distributie via hoog
spanningsleidingen vrij veel verlo
ren. Zo'n distributienet is echter
zeer flexibel en betrekkelijk een
voudig te verwezenlijken voorzo
ver het niet reeds verwezenlijkt is.
Men vergete niet, dat elektriciteit
geen energiebron is behalve voor
de verbruiker, maar een distribu
tiemiddel van de in centrales toe
gepaste energiebronnen zoals
aardgas, olie, steenkool of kern
splitsing.
Warmteaftapping
Wil men echter op grote schaal de
aardwarmte als energiebron aan
boren, dan moet dit wel wat dege
lijker en gedurfder worden aange
pakt dan wordt gesuggereerd in het
rapport van de LSEO dat onlangs
aan minister Trip werd aangeboden
en waarin wordt uitgegaan van
warmteaftapping op bv 2 km diep
te. Men zal daartoe nieuwe technie
ken moeten ontwikkelen om veel
dieper in de mantel van de aarde
door te dringen teneinde tempera
turen van meer dan 100 graden te
bereiken. Met dergelijke tempera
turen is het mogelijk, grote centra
les te laten werken, bv enkele voor
een land als Nederland. Dat vereist
miljarden aan investering in fun
damenteel mijnbouwkundig on
derzoek en centralebouw, maar die
miljarden worden nu ook besteed
aan energieproduktie die op zijn
eind loopt.
Naast die aardwarmte zijn er nog
mogelijkheden "de andere kant
op", namelijk in de wereldruimte.
Zonne-energie is op aarde zelf na
uwelijks aftapbaar door de ver
strooiing van de zonnewarmte in de
atmosfeer. Veel doeltreffender is
het, zonne-energie af te tappen in
de luchtledige ruimte, via kunst
manen, die de verzamelde energie
met kortegolfzenders naar de aarde
stralen.
Het meest doeltreffende systeem
daartoe is vooralsnog de bouw van
een enorm ruimtestation, waarvan
de permanente bewoners tot taak
krijgen, enkele van dergelijke
energiecentrales te bouwen en te
onderhouden.
Onlangs is in Amerika een studie
verschenen van T. A. Heppenhei-
mer over zo'n "ruimtekolonie", die
hij zich denkt in een baan om de
aarde halverwege de baan van de
maan. Anderen die zich met soort
gelijke projecten bezig houden,
denken eerder aan één van de
Lagrange-punten, d.w.z. een punt
in de maanbaan op gelijke afstand
van aarde en maan of een twee- of
drievoud van die laatste. Op de
specifieke verdiensten van die be
paalde punten kunnen wij in dit be
stek niet ingaan. Zij zijn bovendien
irrelevant voor het probleem
i het gaat.
Maanmateriaal
Zo'n permanent bewoond ruimtes
tation voor pakweg 10.000 man zou
geheel "selfsupporting" kunnen
zijn, misschien met uitzondering
van de voorziening met water en
zuurstof, dat in vloeibare vorm
aangevoerd zou kunnen worden
vanaf de aarde. Alle materialen
voor het levensonderhoud van de
bewoners kunnen verder vanaf de
maan worden aangevoerd. Die
aanvoer van de maan is betrekke
lijk eenvoudig en goedkoop. Daar
kunnen ook weer met behulp van
ruimschoots beschikbare zonne-
energie alle materialen worden
vervaardigd uit maanmateriaal zelf
in permanent bevolkte
derzettingen. Het transport r
ruimtekolonie geschiedt
dig door het vervaardigde mate
riaal of de ertsen daarvoor weg te
schieten in de richting van het
ruimtestation, hetgeen dankzij de
geringe aantrekkingskracht van de
maan door middel van in de juiste
richting gebouwde lanceerbanen
(bv in krater-hellingen) een een
voudige zaak is.
Opvangen van die zendingen bij
het ruimtestation is al even een
voudig vanwege de betrekkelijk
geringe restsnelheid by aankomst.
Met dit materiaal kunnen als
kunstmaan ook de collectoren voor
zonne-energie worden gebouwd en
Tekening van een betrekkelijk
klein ruimtestation voor het op
vangen en naar de aarde zenden
van zonne-energie. De omvang
blijkt uit de uiterst rechts aan een
van de poten van het station gekop
pelde space-shuttle, in werkelijk
heid zo groot als een in het luchtver
keer gebruikelijke DC-9. Deze
shuttle kan helpen het oorspronke
lijke ruimtestation te bouwen. De
bouw van de zonne-antennes kan
door de bewoners van het ruimtes
tation met behulp van maanmate
riaal worden verzorgd. Deze
zonne-antennes moeten dan wel
panelen met zonnecellen hebben ter
grootte van enkele vierkante kilo
meters, wat bij die Boeing-
ontwerpen nog lang niet het geval
worden onderhouden, welke col
lectoren de opgevangen energie
naar de aarde stralen. Heppenhei-
mer verrichtte zijn studie in op
dracht van en samenwerking met
de NASA, het Amerikaanse bureau
voor de ruimtevaart. Mocht hij zijn
zin krijgen, dan zou Amerika daar
mee een machtspositie krijgen op
wereldenergiegebied, vergelijk
baar met die van de Arabische
oliewereld thans. Zo'n monopolie
positie is gevaarlijk, maar onnodig.
De bevolking van het ruimtestation
kan van een zeer internationaal ge
tinte samenstelling zijn en boven
dien zijn de initiële kosten van dit
project hoog, enige malen de kos
ten van het (voor de energiecrisis)
alleen door Amerika bekostigde
Apollo-maanproject, dat in wezen
de basis legde voor maannederzet-
tingen.
Die initiële kosten zijn te hoog, te
hoog zelfs voor Amerika. Wat let de
Arabische landen met hun olierijk
dommen van vandaag, mee te par
ticiperen in de ontwikkelingskos
ten?
Die kosten worden door Heppen-
heimer geschat op ongeveer 250
miljard gulden, een fractie van het
geen de elektriciteitsmaatschappi
jen in de komende kwart eeuw
moeten investeren om de energie
voorziening van de wereld gaande
te houden.
Al met al een zeer aantrekkelijke
suggestie om onze energievoorzie
ning bij wijze van spreken voor de
eeuwigheid zeker te stellen.
Durf
Durf is er wel voor nodig, in ieder
geval een betere visie dan tentoon
wordt gespreid in allerhande "ge
klungel in de marge" ^oals de
zonne- en aardwarmte-energie,
waarover onlangs rapporten aan
minister Trip werden aangeboden.
Laten we het houden op wat Hep-
penheimer in zijn boek stelt: "Ik ge
loof dat de huidige generatie zich
als doel zou moeten stellen voor het
einde van deze eeuw een ruimteko
lonie in het leven te roepen, die on
afhankelijk van de aarde kan be
staan". Het zou een oproep zijn in
de geest van wat Kennedy als Ame
rikaanse president lanceerde over
een "man naai: en terug van de
maan" nog voor het einde van het
(toen) lopende decennium, hetgeen
gelukt is.
Hoewel de inhoud van uw artikelen
in de rubriek "wetenschap en
technologie" mij in de meeste ge
vallen bekend is. lees ik ze
steeds met genoegen en met aan
dacht, omdat ik van de wijze
waarop u moeilijke zaken een
voudig weet te vertellen zonder
de exactheid teveel geweld aan te
doen, steeds weer wat opsteek.
Het verwonderde mij dan ook bij
zonder toen u in "meten buiten
handbereik" (dit blad 23 juli
1977), sprekende over de chauf
feur die maar over één oog be
schikt, een vaak gehoord stand
punt huldigde waarvan echter
bekend is dat het niet juist is. Het
gevaar dat een eenogige chauf
feur op zou leveren spreekt de
mensen zo aan, dat in Duitsland
eens een wettelijke regeling is
voorgesteld om die bestuurders
hun rijbewijs te ontnemen.
Dit was reden tot een grondig on
derzoek, dat aantoonde dat een
ogige chauffeurs verhoudings
gewijs aanmerkelijk minder on
gevallen veroorzaakten dan nor
male chauffeurs. Veilig auto
rijden bleek meer een kwestie
van met aandacht rijden dan van
met twee ogen zien.
Als men de chauffeur die éénogig is
geworden een goede raad wil ge
ven, dan meet men niet uitwei
den over het "met twee ogen
diepte zien", dat speelt bij het au
torijden een zeer ondergeschikte
rol t.o.v. de dieptegewaarwor
dingen die ook met één oog vol
ledig worden beleefd.
Men moet er daarentegen op wijzen
dat een deel van zijn normaal on
geveer 180° brede gezichtsveld is
weggevallen en dat hij, door zijn
hoofd meer te bewegen, kan
voorkomen dat hij door zaken die
van opzij komen wordt verrast,
daar ligt de grootste dreiging in
zijn nieuwe situatie.
Als een chauffeur die een oog heeft
verloren hier goed op let, dan
rijdt hij beslist niet gevaarlijk qn
dan blijkt dat hij maar enkele da
gen nodig heeft om zich niet meer
onwennig te voelen in de nieuwe
situatie. Ik ben niet de enige die
dit zo heeft ervaren.
Ik verwacht dat u terecht een der
gelijke persoonlijke beleving een
betrekkelijke waarde zult toe
kennen en wel wat meer tKeore-
tisch fundament wilt zien.
Het dieptezien in het dagelijks le
ven is een zeer gecompliceerd
proces, waarbij veel meer facto
ren een rol spelen dan het verge
lijken van het linker en rechter
netvliesbeeld. Over het tweeogig
zien zijn dikke boeken geschre
ven, in dit stukje kan ik niet meer
doen dan enkele zaken opper
vlakkig aangeven. Het met twee
ogen diepte zien aan een voor
werp berust o.m. op het erva-
ringsgewijs interpreteren van de
verschillen die in de afbeeldin
gen op de beide netvliezen aan
wezig zijn.
Deze ervaring ontstond het eerst
en het best binnen reikafstand
van de armen en iets daarbuiten.
Theoretisch is de grens van
diepte zien bereikt als de afstand
zo groot is geworden dat geen
overeenkomstige netvliescellen
in linker- en rechteroog verschil
lend worden geprikkeld. Deze
grens kan berekend worden uit
het aantal cellen per vierkante
millimeter in de fovea en de opti
sche sterkte van het oog.
Door verschillende oorzaken, als
ongelijkheid van de verdeling
van de cellen, onvolledig correla
tie van de cellen, onvolmaakt
richten van de ogen op een ge
meenschappelijk punt aan het
voorwerp, verschil in de snelle
kleine schommelingen die het
oog voor de beeldvorming nodig
heeft, wordt de theoretische
grens niet gehaald.
De praktische grens is van het indi
vidu afhankelijk en ligt meestal
tussen de vijf en de vijftien meter.
De laatste maat nadert dan de
theoretische waarde van betrok
kene. Proeven hebben uitgewe
zen dat men bij uitsluiting van
andere mogelijkheden om af
standen te schatten deze "prakti
sche grens" lang niet altijd haalt.
Zo blijkt het erg moeilijk om stok
ken van ongelijke dikte die scha-
duwvrij verlicht worden en die
men door een smal venster los
van de omgeving moet waarne
men, op gelijke afstand van de
waarnemer te plaatsen (via af
standsbediening die geen infor
matie over de plaats van de stok
ken geeft).
Het hierboven beschreven diepte
zin wordt bovendien nog beïn
vloed door andere waarnemin
gen die inlichtingen over de af
stand geven. Deze waarnemin
gen kunnen zelfs volkomen
overheersen, zoals bij een goed
gefotografeerde dia die geprojec
teerd wordt (minder bij een foto
die binnen reikwijdte wordt be
keken), bij een goed schilderij, of
bij de beruchte kamer met scheve
wanden, die daarin geplaatste
normale personen door ver
keerde interpretatie van de af
standen, reuzen doet lijken.
De relatie tot de omgeving van
voorwerpen op de weg is bij het
autorijden zeer belangrijk. Bij het
rijden in de nacht als een een deel
van de relaties is weggevallen,
hoewel doordat elke auto zijn
omgeving verlicht, toch nog ta
melijk veel behouden blijft, gaat
het schatten van afstanden moei
lijker dan overdag.
Op deze relaties wil ik niet diep in
gaan, belangrijk zijn:
de plaats op de weg (schaduw
vorming kan daar problemen ge
ven, evenals verticaal gekromde
weggedeelten, die niet toestaan
te zien waar de wielen op de
grond staan).
het stuk weg dat de bestuurder
van het voorwerp scheidt (men
interpreteert dan niet het voor
werp tegen zijn omgeving, maar
het weggedeelte tot het voor
werp).
de relatieve grootte (deze leidt
wel tot te grote schatting van de
afstand van kleine auto's).
de beweging t.o.v. de achter
grond (daardoor lijkt een snelle
auto vaak dichterbij dan hij is, erg
gelukkig gezien de snelheid).
Ik hoop dat duidelijk is geworden
dat,
a. het hoofdprobleem van de eenog
ige chauffeur het kleinere ge
zichtsveld is, welk probleem hij
gemakkelijk kan oplossen.
b. het dieptezien met twee ogen bij
het autorijden van weinig bete
kenis is, tenzij men vlak naast een
boom moet parkeren. In zo'n ge
val kan men zich met één oog be
helpen door het hoofd voor- en
achteruit te bewegen en de rela
tieve beweging van de boom
t.o.v. de auto te beoordelen.
c. het dieptezien met twee ogen zijn
grootste betekenis heeft binnen
reikafstand en iets daarbuiten.
d. het met aandacht interpreteren
van de vele informatieverstrek-
kende relaties op de weg de beste
schatting geeft van afstanden en
snelheden, bovendien goed past
bij het voortdurend beoordelen
van de verkeerssituatie.
Ik ben overtuigd dat uw stukken bij
de lezers gezag hebben en dat kan
betekenen dat medepassagiers
van eenogige chauffeurs zich on
nodig zorgen maken. Deze chauf
feurs zullen er van hun eigen er
varing uit wel niet zo zwaar aan
tillen, hoewel de gewetensvollen
misschien toch de ongewenste
angst krijgen dat hun handicap
kwalijker is dan ze zich bewust
waren.
Tenslotte wil ik opmerken dat het
een interessant spel is de diepte
gewaarwordingen met één en
twee ogen eens te vergelijken
voor verschillende afstanden.
Gelukkig heb ik dit spel, vóór het
ontstaan van mijn handicap.
meermalen gespeeld. De erva
ring geeft steun als men het onge
luk heeft een oog te verliezen.
Mulinare
Zoeterwoudseweg 148
Leiden
Naschrift van de redactie
De heer Mulinare heeft in principe
geheel gelijk: de één-ogige
chauffeur behoeft in het geheel
geen gevaar te zijn in het ver
keer. Wellicht is zijn probleem
over het afstand schatten wat
hard aangekomen in het bekriti
seerde artikel. Dit moet het ge
volg zijn van de welbewust na
gestreefde simplificatie, die al
tijd onjuist is maar veelal nodig
om in kort bestek iets ook voor
de leek duidelijk te maken. Het
blijft echter een feit, dat een
plotseling van het gezichtsver
mogen in één oog beroofde niet
als chauffeur aan het verkeer
mag gaan deelnemen, omdat hij
één van de natuurlijke middelen
mist om afstand te schatten. Hij
kan weer volkomen veilig ach
ter het stuur gaan plaats nemen,
wanneerhijook in allerlei ander
opzicht aan dit euvel is gewend.