Weinig van het oude idealisme terug te vinden Controle op opsporings -remsIratie Aasvisje uitgooien om een snoekbaar; te vangen. i vis I sport Bescherming tegen oneigenlijk gebruik een goede zaak FRED VELTMAN Zeerecht-conferentie in slop Leraren ZATERDAG 20 AUGUSTUS 1977 DEN HAAG - Het is hoogst twijfe lachtig of veel mensen gebruik zullen maken van het recht dat ze sinds een paar dagen hebben om inzage te krijgen in hun eigen persoonsgegevens, die liggen op geslagen in het registratiesysteem van de centrale recherche infor matiedienst. Door Godfried Heiwig Begin deze week publiceerde minis ter Van Agt (justitie) een regeling die dit geautomatiseerde opspo ringsregister moet beschermen tegen mensen, die niets te maken hebben met persoonsgegevens van anderen. Op zichzelf niets nieuws, want het kabinet besloot in 1975 dat de overheid zelf zou beginnen haar geautomatiseerde systemen waarin persoonlijke gegevens ~van haar onderdanen liggen op geslagen, wettelijk te beschermen. Daarmee loopt de overheid dan vooruit op een toekomstige wet op de privacy die ook tal van parti culiere instellingen, zoals banken en verzekeringsmaatschappijen gebiedt voorzichtig om te sprin gen met gegeveiis van klanten. In de nieuwe regeling wordt - voor het eerst openbaar - nauwkeurig omschreven wie in het systeem mag worden „opgeborgen". Dat zijn bijvoorbeeld mensen die worden gezocht door de politie omdat ze van een overtreding of misdrijf worden verdach t of om dat ze voor een onderzoek erg be langrijk zijn, bijvoorbeeld als ge tuige. Ook weggelopen minderjarigen, vermisten, vaders die niet aan hun alimentatie-verplichtingen voldoen, deserteurs, automobilis ten wier rijbewijs is afgenomen, vreemdelingen die zijn uitgewe zen of hier maar beperkte tijd mogen blijven, zij kunnen er ze ker van zijn dat ze in het geheu- 'Van de gezochten mogen trouwens alleen gegevens worden opgesla gen die rechtstreeks verband houden met de opsporing. Een voorbeeld: iemand wordt gezocht wegens moord. In de computer mogen dan alleen de volgende fei ten worden gestopt: dat het gaat om Jan Pietersen, geboren in Eindhoven op die en die datum, wonende in die straat, dat hij door de politie in Eindhoven wordt gezocht in verband met de moord op Nelleke Arendsen, op- die en die dag in die straat. Er mag dus niet worden vermeld dat Jan Pietersen lid is van de Communistische Partij Neder land of vijf jaar geleden ook al eens is veroordeeld wegens in braak. Wie mogen nu in de computergege vens grasduinen? Dat zijn na tuurlijk in de eerste plaats politie en andere opsporingsambtena ren, maar ook bijvoorbeeld Jan Pietersen die weet of vermoedt dat hij in het register voorkomt. En daar zit hem nu net de kneep. Stel dat Jan Pietersen zijn gegevens op waarheid wil controleren en wil kijken of „ze" toch niet stie- kum hebben geschreven dat hij lid is van de CPN, dan moet hij een schriftelijk verzoek indienen bij het hoofd van de centrale recher che informatiedienst. Als die ak koord gaat, krijgt Jan op vertoon van zijn legitimatiebewijs alles te horen van een ambtena&r die zijn dossier heeft opgezocht. Merkt Jan dat bepaalde dingen over hem niet kloppen, kan hij aandringen op verandering of vernietiging Maar of het zover komt is nog maar helemaal de vraagImmershet is nauwelijks voor te stellen dat Jan komt informeren of zijn gegevens wel kloppen. Die maakt zich wel ergens anders druk over, name lijk over de vraag hoe hij uit han den van de politie blijft. Wie geeft hem de garantie dat hij niet alsnog in zijn kraag wordt Goede zaak De „regeling bescherming persoon lijke levenssfeer registratiesys teem gesignaleerde personen", zoals het stuk officieel heet, in ie der geval niet. Dat de overheid haar burgers wil beschermen te gen oneigenlijk gebruik door an deren van hun persoonlijke gege vens en die burgers het recht geeft om dit te controleren is een goede zaak. Dat die controle in dit geval weinig voorstelt, doet daar overi gens weer in niet geringe mate afbreuk aan, maar dat lijkt met deze materie onvermijdelijk. Lage Rijndijk 36-40 Lelden, tel. 122293 HET AANGEWEZEN ADRES VOOR AL UW HENGELSPORT Wie de al wat oudere hengelsport- boeken erop naslaat kan vaak le zen, dat de snoekbaars alleen te vinden is in helder water, dat bo vendien een forse diepte heeft. In middels heeft de snoekbaars het werkterrein flink uitgebreid. Met name door de steeds verdere achte ruitgang van de snoekstand heeft de snoekbaars die opengevallen plaatsen ingenomen. En dat zijn plaatsen waar hij een jaar of tien geleden nog niet te bekennen was. Ik doel daarbij op ondiepe polder sloten en weteringen. Snoekbaars kan nu gevangen worden in sloo tjes waar nauwelijks één meter wa ter staat. Dat ook grote consequen ties gehad voor de wijze waarop de snoekbaars bevist wordt. De mee ste hengelaars waren gewoon om snoekbaars te bevissen met een schuifdobber, of zonder dobber maar met behulp van een schui- flood. Nu kan het allemaal veel sub tieler. De toch altijd nog wat fors uit de kluiten gewassen schuifpen kan vervangen worden door een ge woon pennetje, dat bovendien na uwkeurig kan worden uitgelood. Vooral dat uitloden kan van belang zijn wanneer de snoekbaars traag aast (en dat wil nog wel eens voor komen). Bij de minste geringste weerstand die hij in dat geval voelt wordt het aas losgelaten. Natuurlijk is het vissen met vaste pen alleen mogelijk wanneer de diepte niet al te groot is. Voor het vissen in putten of afgravingen' kunnen de beproefde viswijzen worden uitgeoefend. Een manier waarmee over het algemeen de beste resultaten worden bereikt is met behulp van een minuscuul loodje onderop de lijn en een klein visje. Het aas wordt uitgegooid en wanneer het de bodem heeft be reikt weer met kleine rukjes terug- gevist. Dit vissen „op het handje" heeft het voordeel, dat een aanbeet van de snoekbaars direct kan wor den gevoeld. Dan bestaan er twee methoden, die elk vurige aanhan gers hebben. Er zijn er die dan on middellijk vast slaan, in de hoop dat de snoekbaars het visje nog in de bek heeft. Anderen geven direct lijn toe en wachten af tot het aas visje door de snoekbaars wordt meegenomen. De eerste manier heeft het risico dat wordt misgesla gen, bij de tweede wijze kan het ge beuren dat de snoekbaars het aas toch weer loslaat, omdat hij weers tand voelt. Persoonlijk ben ik voor het vissen op grote diepte nog altijd een lief hebber van het gebruik van een schuifdobber. Toegegeven: het ri sico dat de snoekbaars het aas los laat omdat hij weerstand voelt is groter, maar daar staat tegenover dat de bewegingen van de pen een stukje visueel genot verschaffen, dat ik niet graag zou missen. Overbodig Vissen met erg dikke lijnen op snoekbaars is een overbodige zaak. Tenminste als de slip van de molen goed staat afgesteld en er gebruik wordt gemaakt van een soepele hengel Want de eerste ontsnap pingspogingen na het vastslaan zijn van de snoekbaars ongemeen fel. Hij bonkt als het ware tegen de bo dem en houdt dat meestal een tijdje vol. Eenmaal moegestreden blijft de vis vaak roerloos aan de opper vlakte liggen en kan gemakkelijk worden geschept. Als de moeizame onderhandelingen in New York tenslotte toch een nieuw zeerecht opleveren, is daarin ongetwijfeld weinig terug te vinden van idea listische denkbeelden. Toch vierde het idealisme hoogtij toen de zeerecht conferentie van de Verenigde Naties enkele jaren geleden begon. Het resul taat kan echter niets anders zijn dan een aarzelend compromis over nieuwe spelregels voor het gebruik van de zee. Iets is echter beter dan niets, want het alternatief is een vrije jacht op het „gemeenschappelijk erfdeel van de mensheid", zoals de zee en de daarin verborgen rijkdommen wel poëtisch worden genoemd. Die jacht is eigenlijk al in volle gang: talloze landen hebben niet afge wacht, maar namen zelf al hun maatregelen in de vorm van eco nomische zones. "Ingepast" Al deze eenzijdig genomen beslis singen zullen dus ook nog eens „in gepast" moeten worden, wat niet zonder problemen zal gaan. Onder handelaars bij de zeerechtconfe rentie - waarvan onlangs een nieuwe ronde werd beëindigd - verwachten daarom dat een ver drag nog minstens anderhalf jaar zal vergen. En, als het er eenmaal is, zal het nog jaren duren voor het door voldoende landen is bekrach tigd om geldig te zijn. Het overleg inzake dat zeerecht heeft van begin af aan gekampt met het probleem dat er geen ontwerp regeling was. Het resultaat was, dat tot nu toe nog niet meer kon wor den bereikt dan de zoveelste, steeds weer aangepaste, informele tekst die niemand aan iets bindt. En de teksten waarover men het wel eens is geworden blinken niet uit door eenduidigheid.. Vandaar dat ook Nederland groot belang hecht aan het vastleggen van de wijze waarop geschillen moeten worden beslecht. De vaagheden van de teksten zullen ongetwijfeld tot verschillen in interpretatie lei den en daarmee tot geschillen. De Nederlandse onderhandelaars bij de VN in New York juichen niet over wat er tot nu toe is bereikt. Ze hadden bijvoorbeeld de economi sche zone van 20 mijl, die vele landen alvast hebben ingevoerd, graag kleiner en minder exclusief aan de kuststaten toebe deeld gezien. Daarbij komt dat de kuststaten over hun zone in het nieuwe recht uitgebreide bevoegdheden zullen krijgen, zonder dat die scherp zijn geformuleerd. Een rijke bron voor geschillen. De discussie over regels voor het internationale zeegebied buiten de zones en de daaronderliggende diepzeebodem liep zo hoog op, dat de Amerikaanse delegatie dreigde op te stappen, al werd* dat in de wandelgangen wel met een korrel tje zout genuttigd. Wie moet de diepzeebodem gaan exploiteren, dat is het probleem. Bij tijd en wijle komen er verhalen los dat de rijkdommen daar voor het opscheppen liggen. Anderen kenschetsen dat als Indianenverha len, maar een grote economische belangstelling is zeker op zijn plaats. En de belangen die daarmee gemoeid zijn rechtvaardigen een goede reglementering. Als de zeeën inderdaad het gemee nschappelijke erfdeel zijn van de mensheid, ligt supra-nationale ex ploitatie voor de hand. Maar alleen de hoogontwikkelde landen heb ben de technische kennis en mid delen om die rijkdommen boven water te brengen. Men is er nog niet uit, maar de gedachten gaan uit naar verdeling van de diepzeebo dem tussen een internationaal or gaan en particuliere- of staatsbe drijven. Wat bij de ontwikkelingslanden de vrees opriep, dat de grote Westerse bedrijven met de aantrekkelijkste stukken zeebodem zouden gaan strijken, en dat de „diepzeeautori teit" met de rest zou blijven zitten. Van Amerikaanse kant kwam daarop het voorstel dat bedrijven twee stukken zeebodem zouden mogen kiezen, echter zonder te we ten welk van de twee ze toegewezen zouden krijgen. Met hun technolo gie en gedreven door commercieel belang zouden ze echt wel twee goede stukken aanwijzen, waarvan er dan een naar het bedrijf en een naar het internationaal orgaan- zou gaan. De tekst zoals die nu ter discussie ligt, gaf echter volgens de Ameri kaanse onderhandelaars te weinig garanties voor het „particulier in itiatief' en zij dreigden met op stappen. Ook moet nog worden opgelost hoe het internationaal orgaan, tenslotte een administratief lichaam, aan de financiën en de technische kennis moet komen om zeebodemschat ten te exploiteren. Waarschijnlijk zal het eén kwestie van machtigin gen aan ondernemingen en zoge naamde .joint ventures" worden, maar voorlopig noemden de Ame rikanen het huidige ontwerp „geen basis voor verder onderhandelen" Twee gedeelten De regeling inzake wetenschappe lijk onderzoek in economische zo nes is ook een typisch voorbeeld van hinken op twee gedachten. Ne derland had een scheiding willen aanbrengen tussen zuiver wetens chappelijk en economisch gericht onderzoek, alleen met toestem-, ming van de kuststaat. De Neder landse delegatie heeft dat er niet doorgekregen. Nu denkt de confe rentie aan een tussenformule: voor elk onderzoek is toestemming no dig, maar als een kuststaat daar niet binnen een bepaalde tijd tegen pro testeert, wordt die geacht toe stemming te verlenen. In maart volgend jaar komt de zee rechtconferentie weer bijeen. De bedoeling is dat een uiteindelijk verdrag in Caracas getekend zal worden, de plaats van de allereerste zitting in 1974. Maar staatssecreta ris Kooymans van buitenlandse zaken zegt: „Voor volgend jaar hoeven we in Caracas nog geen ho tel af te huren". Deze 87 cm lange en 13 pond zware snoekbaars werd in de Vinkeveens plassen gevanger Het spreekwoord „een spiering uitgooien om een kabel jauw te vangen" is dacht ik een genoegzaam bekende zaak. Met een kleine variant is dat spreekwoord ook voor de binnenvisserij bruikbaar te maken: een aasvisje uit gooien om een snoekbaars te vangen. Het klinkt simpel; er hoeft maar iets uitgegooid te worden en er wordt een groot exemplaar mee ge vangen. Dat de praktijk vaak an ders is hebben al vele sportvissers kunnen ondervinden. Want vissen met levend aas lijkt eenvoudig, maar is dat beslist niet. Tenminste wanneer u niet vist op een uiterst passieve wijze. Zo in de trant van: daar ligt mijn aasvisje in het water en nou wacht ik maar rus tig af tot er een knappe snoek of snoekbaars langs komt zwemmen. Dan geef ik hem nog rustig even de tijd om het aas in te slikken en ver volgens heb ik de lijn alleen maar binnen te draaien. Het is een manier van vissen, maar niet één die mij bijzonder aan spreekt. In de eerste plaats beleef je aan de vangst - als dat al lukt - erg weinig plezier, en in de tweede plaats is het risico niet denkbeel dig, dat de haak diep in de bek van de vis zit, zodat er enkele operatieve ingrepen moeten worden verricht, om de haak te verwijderen. Nee, dan zijn er andere methoden die de hengelaar veel meer plezier kunnen schenken. Actief vissen op snoekbaars. En als ik actief schrijf, dan bedoel ik aar- mee, dat niet lijdzaam wordt afge wacht of het een roofvis behaagt om het aas te nemen, maar dan is het de bedoeling dat de visser het lot in eigen hand neemt. Hij pro beert door een aantrekkelijke pre sentatie van het aas de vis tot bijten te verleiden. En als die vis heeft toegehapt wordt gelijk geslagen en gedrild om te voorkomen, dat de vis onnodig wordt beschadigd. Snoekbaars is bij uitstek een vis óm actief op te jagen. Als het aasvisje doodstil op de bodem ligt, is hij vaak niet bereid zich enige inspan ning te getroosten om dat hapje te bemachtigen. Wordt het aasvisje geactiveerd door met de hengeltop kleine rukbeweginkjes te maken,, dan voelt de roofvis zich geprik keld, uitgedaagd. Vadertje „glasoog", een zeer toe passelijke naam die de snoekbaars werd toebedeeld door hengelpro- fessor Jan Schreiner, moet subtiel worden bevist. De vis is schuw van aard. Het beste laat hij zich over het algemeen verschalken met kleine aasvisjes. Visjes van slechts enkele centimeters groot. Uit ervaring is gebleken dat het weinig uitmaakt of die visjes levend dan wel dood zijn. Het vissen op snoekbaars heeft in de loop der jaren een heel duide lijke ontwikkeling doorgemaakt. Onder 'de titel „Genoeg weerklank voor lerarenprotest?" verscheen in de krant van 12 augustus een artikel van Uw medewerker Co Caljouw. De heer Caljouw is blijkbaar niet zo goed geinformeerd: vandaar de volgende rechtzettingen en aanvul lingen. De heer Caljouw hekelt de mili tante uitspraken van NGL- voorzitter Roefs (NGL is Ned. Ge nootschap van Leraren). Hij denkt1 dat Roefs het had over de verlaging van de aanvangssalarissen van academici. De directe aanleiding tot de boosheid van Roefs was ech ter iets heel anders: minister Van Kemenade had zojuist een verla ging van leraarssalarissen in het al gemeen aangekondigd (dus ook die van de „zittende" leraren en de „la gere graders"); daarmee zou dan de dreigende werkloosheid bestreden moeten worden. Deze zelfde minis ter werkt op dezelfde tijd aan een miljarden verslindende onderwijs hervorming die ongetwijfeld de le- raarstaak zal verzwaren zonder dat Nu die maatregel waar de heer Caljouw het over had, de verlaging van de beginsalarissen van de aca demici in overheidsdienst, waartoe ook de eerstegraadsleraren beho ren. Het NGL verzet zich daar zeer uitdrukkelijk niet tegen; wél tegen de dubbele verlaging bij de aanko mende eerstegraadsleraren. Mis schien was een extra-verlaging voor leraren-academici redelijk en nodig; dan had daarover met de or ganisaties overlegd moeten wor den. Maar er is helemaal niet over legd: midden in de vakantie is de maatregel er in een paar dagen doorgejaagd, en overleg werd ver vangen door overrompeling in ijl tempo; Dat maakte de heer Roefs,boos; zou één andere vakbondsleider zoiets nemen? De verschuiving van 1 au gustus naar 1 oktober was dan ook geen concessie in onderhandelin gen, maar het herstellen van een ju ridische fout: de benoemings overeenkomsten per 1 augustus (op het oude salaris) waren al gesloten en de naleving daarvan kon ge woon via de rechter worden afge dwongen. De heer Caljouw geeft een op somming van de inderdaad goede aanvangssalarissen. Hij had er toch wel bij moeten zeggen dat slechts 15% van de betrokkenen werkelijk dat salaris geniet. Het is gebleken dat 85% de eerste jaren een deelbe trekking neemt; een volledige weektaak is dan nog gewoon te zwaar. Om die reden was tot dusver het beginsalaris van de academicus in het onderwijs iets hoger; nu raakt de leraar in het nadeel bij zijn collega-ambtenaar, of hij zal het toch met een volledige weektaak moeten proberen en dat schaadt de werkgelegenheid. De schets die de heer Caljouw van de leraarscarrière geeft is gro tendeels niet terzake, maar ik heb er wel begrip voor: zoiets ontbreekt nooit in een artikel dat stemming wil maken tegen de leraren en hun organisatie. Het doet het ook altijd goed, het beeld van de leraar die geniet van zijn lange vakantie. Als hij die onderbreekt voor een pe riode van werken, geeft hij weke lijks 26 lessen van 45 a 50 minuten, waar een gewoon mens minstens 40 uur moet zwoegen. Daarbij geniet hij een goed salaris, dat hij nog eens flink vehoogt door lessen aan een avondschool; bovendien leveren overuren hem nog eens een aan zienlijk extra inkomen op. En na dit goede toeven in onderwijsland kan hij zich verheugen in een vorstelijk welvaartsvast pensioen. Waarachtig een paradijselijk leven. Gek eigenlijk dat zo weinigen het Lezers schrijven uithouden. Laat de heer Caljouw op een paar willekeurige scholen eens zoeken naar zestigers onder de lera ren. Hij zal er heel weinig vinden: de rest is al dood, of afgekeurd, of heeft tijdig het heerlijke leraarsbe- staan ingeruild voor een andere werkkring. Laat hij ook eens zoe ken naar leraren boven de 55; hij zal vrijwel niemand vinden die niet op doktersattest vermindering van zijn lessenaantal heeft gekregen. Dit zou er op kunnen wijzen dat het leraarsbestaan behalve para dijselijk ook slopend is. Het beeld dat de heer Caljouw oproept klopt dan ook niet. De volle weektaak van de leraar, ook de eerstegrader, omvat 29 les sen van 50 minuten (en niet 26 van 45 min.) plus de daaruit voort vloeiende werkzaamheden. De heer Caljouw verwart de „volledige weektaak" met de z.g. „volledige betrekking"; daarin zijn 3 lessen vervangen door naar eigen inzicht te besteden „taakuren". Maar in die positie verkeert slechts een min derheid van de eerstegraders Ook 29 lessen lijkt voor de buitenstaan der weinig, maar nergens in West- Europa is de leraar met zoveel les sen belast; in de meeste landen ge eft hij 20 a 24 lessen (van meestal 45 minuten). De leraarstaak omvat namelijk, be halve lesgeven (inspannend werk!), ook intensieve lesvoorbereidingen, tijdrovende correcties, vergaderin gen besprekingen in het vakteam, hulp aan individuele leerlingen, contacten met ouders, surveillan ces en vele andere zaken; boven dien moet de leraar zijn vakken is op peil houden. De totale werktijd van leraren veschilt sterk van vak tot vak. Mijn eigen werkweek over schrijdt ver de 40 uur en benadert bij pieken (schoolonderzoeken e.a.) het dubbele. Dat is niet erg, want het wordt gecompenseerd door in derdaad verrukkelijke lange va kanties. Maar ook dit is een kant van het leraarsbestaan. Van avondscholen weet ik niets; wel weet ik dat Caljouws voorstel ling van de overuren er goed naast is. Overuren mogen terecht slechts gegeven als anders in die lessen niet voorzien kan worden; men kan moeilijk een leraar voor 2 restlessen aanstellen en soms is er ook voor meer lessen geen leraar te vinden. Eén overuur wordt in veel gevallen helemaal niet betaald; een even tueel 2e en 3e overuur wel (als ge wone lessen), maar meer dan drie overuren worden niet betaald. Als ik noodgedwongen 2 wekelijkse overuren zou aanvaarden, zou mij dat maandeljjks 12 a 14 uur extra werk bezorgen en het „niet onaan zienlijke extraatje", waar de heer Caljouw het over heeft, zou dan netto ongeveer f 5 per gewerkt uur bedragen! Daarmee is niet gezegd dat het salaris niet goed is, maar de heer Caljouw moet de leraar niet voorstellen als een naar extra's graaiende schraper. Tenslotte nog dit. De' heer Cal jouw noemt met instemming de ac tie van leraren uit Venray van twee jaar geleden, die een discussie wil den beginnen over een financiële bijdrage van leraarszijde om de kwalitiet van het onderwijs in stand te houden; een klein percentage van de leraren heeft het stuk gete kend. Zelf heb ik ook getekend en ik heb zelfs de actie aan mijn school vertegenwoordigd. Nog steeds sta ik achter die handtekening, maar anders dan de heer Caljouw wel licht denkt, bedoelde ik die niet als een uitnodiging aan de heer Van Kemenade tot een overrompelende overval op de leraarssalarissen om daarmee wellicht zijn politieke plannen te financieren. Ik bedoelde een aanzet tot een gesprek; daaraan is het artikel van de heer Caljouw geen goede bijdrage. E. HORLINGS Prinses Irenelaan 4, OEGSTGEEST.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 21