Haïti
zelf
moord
in de
zon
ZATERDAG 30 JULI 1977
EXTRA
PAGINA 19
Dantes Bellegarde, die Haiti als
gezant vertegenwoordigd heeftin
Frankrijk, Vaticaanstad en de
Verenigde Staten, legde veertig jaar
geleden in een boek uit wat er
volgens hem mis was. Westerlingen
denken toch altijd maar meteen het
slechtste van Haïti, klaagde hij. Uit
een paar voorvallen leiden
buitenlandse schrijvers bijvoorbeeld
zo maar of dat de Haïtianen
kannibalen zijn. Dat is volstrekt
onbillijk, zegt Bellegarde, want er
heeft zich in de jaren twintig in
Tsjechoslowakije ook een beruchte
zaak van menseneterij voorgedaan
en de vermaarde Franse schrijver
André Gide en anderen die erover
geschreven hebben, leiden daar toch
ook niet uit af dat alle Tsjechen
kannibalen zijn?
Belangstelling
Het westen heeft altijd nogal wat
belangstelling getoond voor de
lotgevalleA van Haïti, dat al in 1804
een onafhankelijke negerstaat werd.
Ruim anderhalve eeuw later, in de
jaren zestig van onze eeuw, had
Haïti zich in een wereld die toch
waarachtig wel wat onderdrukking
en willekeur gewend was, weten „op
te werken" tot een symbool van
dictatuur, armoede en
achterlijkheid. Het was, in al zijn
triestheid, een kleurige geschiedenis
op een tropisch eiland en dat trok
grote aandacht.
Mensen die nauwelijks wisten waar
Haiti lag, hadden tien jaar geleden
heel dikwijls wel gehoord van v
Francois Duvalier, bijgenaamd Papa
Doe, de beruchte heerser over Haïti.
De
veiligheidspolitie, de „Tontons
Macoutes", droegen donkere pakken
en donkere zonnebrillen, in
navolging van Baron Samedi, de
Haitiaanse godheid van de dood. Als
zij het niet te druk hadden met
moorden namens de regering, waren
zij ook te huur voor particuliere
moorden. Voeg daar dan nóg de
„voedoe" bij (als bijgeloof en
tovenarij natuurlijk, en niet als de
primitieve godsdienst die het ook is)
en een wereldvermaarde roman
„The Comedians" van Graham
Greene, en Haiti's slechte faam was
compleet.
Triest
Zes jaar na de dood van Papa Doe
zullen heel wat mensen Haiti nog
steeds een trieste zaak vinden.
Vorige maand reed de nieuwe
„president voor het leven",
Jean-Claude Duvalier, die pas
negentien was toen hij zijn vader
opvolgde, naar de hoofdstad terug
in zijn Range Rover, na een
inspectiebezoek aan het platteland.
De snelrijdende stoet reed een boer
tegen de grond. Tot afgrijzen van
enkele westerse journalisten die de
jonge Duvalier op zijn reisje
mochten vergezellen, stopte de
presidentiële stoet niet eens.
Graag Volvo
De hoofdstad Port-au-Prince
symboliseert het bange bewind van
een rijk topgroepje over een
volslagen verarmde meerderheid.
Het witte presidentspaleis wordt aan
de ene kant gedekt door een
kazerne van het leger en aan de
andere kant door het hoofdbureau
van politie. De rijken rijden na hun
werkdag per auto naar hun goed
beschermde huizen in de koelere
heuvels in de buurt. Vooral de Volvo
is in hoog aanzien, want het is de
auto die de president cadeau doet
aan zijn gunstelingen De armen
leven in het laagland aan zee, in
een vervuilde, vervallen stad zonder
veel voorzieningen. De Verenigde
Naties zijn te hulp geroepen om
plannen voor een vuilnisdienst op te
stellen.
De armen in de stad lijden dikwijls
honger, want er is een
verschrikkelijke werkloosheid. -Maar
de ongeletterde boeren, die tachtig
procent van de bevolking uitmaken,
hebben nog meer honger. De dorpen
in de beste gebieden, zoals het dal
van de rivier de Artibonite ten
noorden van Port-au-Prince, waar
rijst verbouwd wordt, zijn
achterbuurten vergeleken bij dorpen
in de rijstgebieden van bijvoorbeeld
Thailand of Vietnam. En op een
paar uur rijden van de hoofdstad,
lijden in het noordwesten van het
land meer dan 300.000 mensen onder
een hongersnood die de regering
had moeten zien aankomen - maar
niet heeft zien aankomen.
Toch zou het niet veel nut hebben
om over Haïti te schrijven als het
zo maar een kleurrijk voorbeeld was
van een land dat politiek,
maatschappelijk en economisch in
volstrekte misère blijft steken. Haïti
levert een schoolvoorbeeld op van
het dilemma waarin vele
ontwikkelingslanden verkeren. Kan
een kleine heersende klasse de
levensomstandigheden van de
meerderheid verbeteren zonder zijn
eigen voorrechten eraan te wagen?
Of zal zo'n heersende groep alleen
voor de schijn aan ontwikkeling
werken en de handhaving van eigen
voorrechten en macht vooropstellen?
En kunnen de rijke landen en de
internationale
ontwikkelingsorganisaties zoals de
Wereldbank de omstandigheden van
de armen op Haïti of elders
verbeteren als de regering van het
land niet van zins of niet bij
machte is om er aan mee te
De kern van Haiti's probleem is een
armoede en achterlijkheid, zoals
zelfs de meeste lancfen van de Derde
Wereld niet kennen. Haïti is
verreweg het armste land van het
westelijk halfrond en zelfs een van
de allerarmste ter wereld. Een paar
jaar geleden heeft het Amerikaanse
Congres eens een overzicht gemaakt
van de armoede op het platteland in
de wereld, als leidraad bij zijn
hulpverlening. Op elk punt -
inkomen, hoeveelheid en
samenstelling van voeding,
verwachte levensduur,
zuigelingensterfte, enzovoorts -
blijft Haïti nog ver onder het peil
van deze trieste catalogus van
armoede. En wat er aan inkomen is,
is zo ongelijk verdeeld dat ruim
negentig procent van de Haïtianen
maar honderd gulden per hoofd per
jaar te verteren heeft.
In de armste gebieden wordt zelfs
dat nog niet gehaald. In het
noordwesten heb ik kustdorpjes
bezocht waar men leefde op een
beetje vis dat met zeer primitieve
middelen gevangen wordt, mango's
waarvan de tijd bijna voorbij was
en hulpgoederen uit het buitenland
zoals meel en olie.
Ondervoed
Droogte had de eigen oogst van de
dorpelingen, mais en gierst, weer
geheel verloren doen gaan, net als
in 1975, net als een paar jaar
daarvoor, enzovoorts. Hier was maar
al te gemakkelijk te geloven wat een
buitenlandse deskundige mij in
Port-au-Prince had gezegd: een van
de belangrijkste redenen van de
ongeletterdheid onder de boeren is,
dat ze dikwijls wel aan een school
beginnen maar er na een jaartje
weer van wegblijven omdat de
inspanning te groot is voor hun
ondervoede lijven en hersenen.
Alle kinderen in die dorpen hebben
de dikke hangbuik van
ondervoeding. De volwassenen zijn
er zo slecht aan toe dat zij zich niet
eens meer boos kunnen maken.
Hoeveel er aan ondervoeding
sterven, weten zij niet, want zij
verwachten nu eehmaal niet dat
mensen ouder worden dan hooguit
vijftig of dat er best minder dan
twintig procent van de kinderen bij
de geboorte kan sterven.
Het angstwekkendst is echter het
landschap. De hutten van
vlechtwerk en modder staan
merendeels op kale zoutvlaktes
tussen de zee en de bergen. Op een
paar plekken kan de bodem een
lelijk en bijna nutteloos bos van
cactussen voeden en een enkele keer
een miezerig maisveldje dat in de
felle zon in leven probeert te
blijven. De berghellingen, die
vroeger met bos bedekt waren, zijn
dikwijls tot op de onderliggende
rotsen „versleten" door jaren van
willekeurige, wanhopige en
ondeskundige landbouw, waarbij
niets gedaan wordt om de grond
vast te houden.
'Slagveld
Het is meer een slagveld dan een
landschap en de mensen die er nog
het leven hebben kunnen houden,
zullen er tenslotte met hun
omgeving samen het onderspit
delven als er geen hulp van
buitenaf komt. Eerv westerse
econoom die ik in Port-au-Prince
gesproken heb, gaf mij als zijn
mening dat niet alleen het
noord-westen, maar heel Haïti
geleidelijk „zelfmoord pleegt".
Een bevolking van vijf en een half
miljoen, misschien wat meer zelfs, is
te groot geworden voor de gebieden
met redelijke grond, heeft zich over
de berghellingen verbreid, de bomen
gekapt en een proces van
bodem-erosie op gang gebracht dat
alleen met een grootscheeps
programma van herbebossing nog te
keren is - een onderneming die de
middelen en capaciteiten van de
regering verre te boven gaat.
Het noordwesten heeft altijd minder
water gehad en weinig goede grond
en pleegt zijn zelfmoord daardoor
eenvoudig in een sneller tempo dan
de meeste andere delen van hét
land. De toestand is vrijwel even
wanhopig als in de uitgedroogde
Sahel-streken van Afrika. De jonge
Jean-Claude Duvalier boft in een
opzicht: zijn land is dicht genoeg
bij Amerika en klein genoeg om met
buitenlandse hulp hongersnoden op
de schaal van de Sahel te voorkomen.
Meisjes en jazz
„Baby Doe" (zoals hij achter de
schermen, maar nooit in het
openbaar, nog wel genoemd wordt)
heeft nu niet bepaald het
voorkomen van een gedreven bouwei
van het welzijn des volks. Het is een
dikke vette man met lange
bakkebaarden en het vlezige geziqht
dat je bij welge
stelde Haïtianen veel
tegenkomt. Geen buitenlandse
school of universiteit heeft tot zijn
ontwikkeling mogen bijdragen. Op
zijn Europese reizen als groeiende
jongen schijnt hij weinig andere
belangstelling gedemonstreerd te
hebben dan voor meisjes en jazz.
Voor zover bekend, zijn daar
inmiddels twee hartstochten
bijgekomen: karate en
modelvliegtuigjes, waar hij zich mee
amuseert op zijn buitenverblijf „The
Ranch" op de Plaine du Cul-de-Sac
buiten de hoofdstad. Hij zou graag
zelf vliegen, maar zijn
veiligheidsadviseurs vinden het niet
hun Frans-hooghartige scholing,
met minachting neerzien op
Jean-Claude. Maar dan verneem je
toch weer dat hij hier en daar
opmerkelijke tekenen van
schranderheid gegeven heeft. Men
zegt dat hij heel goed snapt dat
economische ontwikkeling
noodzakelijk is. Mijn vader heeft
Door Mark Frankland
voor de politieke omwenteling
moeten zorgen, heeft hij gezegd.
Nu is „politieke omwenteling" een
manier waarop Francois Duvalier
zijn zwarte bewind heeft gevestigd
na jaren van overheersing door
mulatten, Haïtianen van gemengd
bloed. Hoe hard zijn bewind ook
geweest is, die verdrijving van de
halfbloeden heeft hem toch een
zekere populariteit bezorgd, want de
grote meerderheid van de Haïtianer
is zwart. Men mag trouwens ook
niet uit. het oog verliezen dat Papa
Doe een natuurlijke dood gestorven
is, en in het zadel - een zeldzame
prestatie voor een Haitiaanse
president.
Zijn zoon heeft de wreedheid van
het bewind getemperd. Hij heeft een
deel van zijn vaders entourage
ontslagen of het land uit gestuurd.
De beruchte Tontos Macoutes zijn
weer teruggedrongen tot hun
oorspronkelijke positie van nationale
landweer en zijn niet meer zo
gevreesd. De vroegere pistoolridders
worden nu dikwijls met de nek
aangekeken.
Mama Simone
van Haïti verrukkelijke oorden zijn.
Het heeft veel weg van die kleurige,
drukke prentjes waar Haiti's
beroemde "naïeve schil
ders" zo dol op zijn.
Een vriendelijker land kun je
je niet indenken. Haïti is nog wel
een één-partijstaat. Kritiek op
de „president voor-het
leven" is ondenkbaar. Maar ook wie
onder vier ogen kritiek uiten,
erkennen het betrekkelijke gelijk
van de minister die tegen mij
volhield dat „er sinds 1804 nog nooit
zoveel vrijheid géweest is als nu". Na
een lange reeks schrikbewinden kun
je nu van een zekere liberalisering
spreken. „Maar het is wel heel
moeilijk", voegde de minister er
vaagjes aan toe.
De gfote moeilijkheid die geen
Haitiaanse overheids
dienaar zal
uitleggen aan een buitenlander, is
dat vrijwel elke verandering op zeer
machtig verzet stuit - de moeder
van de president maar liefst, plus
haar aanhangers.
Jean-Claude wordt in de kranten
verheerlijkt als „het heldere
lichtbaken" van de natie. Zijn
moeder, Simone Ovide Duvalier
wordt bezongen als „een
grootmoedige vrouw die niet alleen
het glorierijke levenslicht heeft
geschonken aan deze volmaakte
Haïtiaan (daarmee wordt
Jean-Claude bedoeld) maar ook de
verstandige en trouwe raadgeefster
van de jonge leider is".
Mama Simone, zoals de bevolking
geacht wordt haar te noemen, is
omringd door een groep oude
Duvalieristen. Hun verstandige en
trouwe raad is volgens ingewijden:
niets doen en ons voort laten gaan
met geld verdienen en winst maken.
Mevrouw Duvalier ontleent haar
macht aan kinderlijke
aanhankelijkheid van haar zoon
(men zegt dat zij beslist niet wil dat
Jean-Claude trouwt), aan haar
kennis van alle staatsgeheimen
sinds haar man in 1957 de macht
veroverde en misschien toch ook nog
aan de trouw van de Tontons
Macoutes in hun nieuwe en
betrekkelijk onschuldige gedaante.
Het familievermogen is haar grote
hobby; mensen die het kunnen
weten, schatten dat zij een half
miljard gulden bij buitenlandse
banken heeft.
De president moet niet alleen
rekening houden met zijn moeder
en haar aanhang, hij moet ook
oppassen met zijn eigen adviseurs,
meest officieren die ouder zijn dan
Een groot deel van de bevolking lijdt aan ondervoeding.
De wrede dictatuur op Haïti
door president "Papa Doe"
Duvalier is sinds zijn dood,
zes jaar geleden, tot het ver
leden gaan behoren. De duis
tere Tontons Macoutes, die
in opdracht van regering of
particulieren martelden en
doodden, zijn hun opper
macht kwijt. Maar gebrek
kige ontwikkeling, honger
en armoede en een hebzuch
tige bovenlaag gaan voort
met de vernietiging van het
armste land van het weste
lijk halfrond. Haïti "pleegt
langzaam zelfmoord",
schrijft Mark Frankland uit
Port-au-Prince.
In]®tf (§löIinn)§1i,@
HotnKal VOtn)
Mtotnlfs!
hijzelf, van zijn lijfwacht en andere
eenheden (waarvan hij de
Luipaarden zelfheeft opgericht en
met Israëlische machinepistolen
bewapend). Deze heren weten heel
goed hoe het met hun land staat, ze
heten over het algemeen progressief,
hebben een grote invloed op de
president, die zij in leeftijd,
ervaring en meestal in hersens
overtreffen, maar vinden wel dat de
toekomst van Haïti
via hen moet lopen.
Politieke gevangenen zijn in dit
complex van machtsstreven
onvermijdelijk. Fort Dimanche, de
verschrikkelijke gevangenis waar
Papa Doe zijn vijanden vasthield, is
gesloten wegens modernisering.
Intussen heeft de gevangenis van de
Dessalines-kazerne naast het paleis
cellen genoeg voor politieke
gevangenen en een deel van die
cellen is even erg als de oude in
Fort Dimanche. De president heeft
vorig jaar 90 politieke gevangenen
vrijgelaten, maar volgens de
Amerikaanse regering heeft hij er
nog wel over de honderd, misschien
wel tweehonderd. Dat zijn er heel
wat in een land waar zo weinig
mensen actieve belangstelling voor
politiek opbrengen.
Provisie
Zin om de macht te delen, heeft
men niet, want macht is de weg
naar geld. Een naaste medewerker
van de president eist zijn provisie,
anders houdt hij een of andere
bestelling eenvoudig tegen.
Twijfel bestormt dan ook de
buitenlandse regeringen en
organisaties die Haïti hulp bieden
(voor tegen de 200 miljoen gulden
per jaar). Zij vermoeden dat de
regering wel mooie woorden spreekt,
maar in werkelijkheid weinig met
ontwikkeling opheeft, omdat ernstig
streven naar ontwikkeling zijn
uitwerking op de voorrechten van de
heersende klasse niet kan missen, in
de eerste plaats als de boeren
verlost worden uit hun verlammende
onwetendheid en armoede. Voorlopig
besteedt de Haitiaanse regering nog
altijd meer energie aan
politietoezicht op de boeren dan aan
hulp aan de boeren. Scholen en
andere overheidsdiensten vindt je
lang niet overal, maar het kleinste,
armoedigste gehucht heeft een
posthuis van de landwacht.
Reden tot bezorgdheid heeft de
regering inderdaad wel. Er bestaat
een onvoorstelbare verwarring over
grondeigendom; misschien wel de
helft van de boeren heeft geen
behoorlijke eigendomsbewijzén van
de grond die zij bebouwen. Dat
schijnt al een te grote verleiding te
zijn voor machtige landrovers in het
Artibonite-dal, dat met buitenlandse
hulp en geld een welvarende streek
zou kunnen worden. Er hebben zich
de laatste jaren enkele gewelddadige
uitbarstingen voorgedaan.
Veiligheidstroepen hebben boeren
gearresteerd of neergeschoten.
Een probleem voor toekomstige
buitenlandse hulpverleners is dat
Haïti zo verschrikkelijk weinig
geschoolde mensen heeft dat het
zelf niet voor behoorlijke uitvoering
van ontwikkelingsprogramma's zou
kunnen zorgen al zou het dat
werkelijk willen. En een probleem is
ook dat buitenlandse hulp misschien
alleen een versterking betekent van
de regering en de heersende
belangengroep.
Optimisme is op Haïti misplaatst. Er
woont dan ook een miljoen
Haïtianen buitenlands. De jonge
president zit tussen twee vuren. Als
hij de machthebbers tegen de haren
strijkt, kan het zijn val betekenen:
als hij de machtelozen negeert, wat
blijft er dan vocj- hoop op oplossing
van Haiti's problemen? Ik heb
zelden een land bezocht waar ik zo
verrukt van was en toch zo
neerslachtig van geworden ben.