METEN BUITEN HANDBEREIK Waar gewone maten niet te gebruiken zijn On gelooflijk, maar toch waar ZATERDAG 23 JULI 1977 WETENSCHAP eh TECHNOLOGIE door P. Bok Lengte-eenheden in de kosmos Astronomische Eenheid (AE) Parsec Kiloparsec Megaparsec Lichtjaar 1,5 x 1013 cm 3,1 x 1018 cm 3,1 x 1021 cm 3,1 x 1024 cm 9,5 x 1017 cm De beroemde spiraalnevel in Andromeda, die in grote lijn dezelfde vorm heeft als het Melkwegstelsel, waartoe onze zon en derhalve ook de aarde behoren. Een verzameling van naar schatting honderdmiljard sterren in de vorm van een bolvormige kern met daaromheen uit zwaaiende sviraalarmen. Op deze foto van de Andromedanevél, een platte pannekoek met een verdikt centraal deel op ongeveer 22 miljoen lichtjaar van ons verwij derd, is de formatie zeer schuin op het vlak van de pannekoek te zien. De diameter van de nevel bedraagt ongeveer 200.000 lichtjaar en de massa is berekend op 32 maal tien tot de elfde macht van die van de zon. De nevel (zo beschreven omdat zij een vaag vlekje vormt tussen de punt vormige sterren van ons eigen stelsel) werd reeds door een oud-Perzische astronoom ontdekt maar later - na de uitvinding van de telescoop - herontdekt door Simon Marius in het jaar 1612. Het is een speciale spiraalnevel onder de miljarden ,die inmiddels bekend zijn: zij staat het dichtst van alle bij ons Melkwegstelsel. In deze rubriek schreven wij twee weken geleden over de met elkaar strijdige opvattingen over het heelal in de ogen van de huidige wetenschap en van de genen, die de letterlijke tekst van de bijbel als grondslag voor hun wereldbeeld nemen. In die beschouwing lieten wij astronomen en andere natuur wetenschappers ondermeer met stelligheid vertellen over de gi gantische afstanden en tijdsver- lopen in het heelal. Naar aanleiding van min of meer ongelovige vragen, hoe de wetenschap dan met zo grote stelligheid bv afstanden kon meten in de kosmos, terwijl men toch niet in staat was een meet lat je te leggen tussen zon en aarde, of tussen de sterren schreven wij bijgaande verkla rende beschouwing, waarvan wij hopen dat het ongeloof waardige wat meer aanvaard baar wordt. Ook al is deze uit eenzetting enigszins gesimplifi ceerd. Astronomen zitten met een extra moeilijkheid vergeleken met wetenschappers op vele andere gebieden: zij kunnen niet bij het materiaal dat zij bestuderen. Pas de laatste tijd heeft de ruimtevaart daarin een enorme verbetering ge bracht, maar alleen in de relatief naaste omgeving van de aarde. Verder moeten zij al hun materiaal "op afstand" bestuderen. In vele opzichten is "meten" de basis van die studies. Meten waar je niet bij kunt. Hoe kan dat eigenlijk? Laten we eens nagaan hoe het met afstandsmeting in het heelal gesteld is, waarin wij niet met een normale meetlat kunnen werken. Van nature is de mens al uitge rust met waarnemingsappara- tuur, die het schatten of globaal meten van afstanden mogelijk maakt: de twee ogen waarover hij beschikt. Hij ziet een bepaald voorwerp op afstand tegen een vaste achtergrond met het ene oog uit een iets andere richting dan met het andere en het ene oog totaalbeeld dan 't andere. Naar mate de afstand lot het voor- armate de afstand tot het voor werp verder weg is zal de plaats van het voorwerp tegen de vaste achtergrond minder verschillen tussen beide beelden. De vrijwel als een perfecte com puter werkende mensplijke her senen "vertalen" dat beeldver- schil in de afstand tot het waarge nomen voorwerp. De hersenen passen daarmee een soort ver edelde driehoeksmeting toe, ge heel op experimentele basis. Met één oog Het is een bekend verschijnsel, dat mensen met slechts één func tionerend oog veel moeilijker af stand kunnen schatten. Dat heeft ondermeer consequenties voor het autorijden. Het is levensge vaarlijk voor automobilisten om te blijven rijden wanneer zij on gelukkigerwijs door een ongeval of ziekte plotseling van het ge zichtsvermogen in één oog be-1 roofd worden, waardoor zij af standen tot tegenliggers of voor rijders en andere obstakels (bv bochten) in.de rechte weg niet meer langs natuurlijke weg kun nen beoordelen. Het kost een geruime tijd van aanpassing om over te schakelen op andere natuurlijke meetmet hoden, bv de waarneming van de ogenschijnlijke grootte van een voorwerp (een tegenligger of voorrijder) met vergelijking tot de bekende werkelijke grootte. Hoe verder men van een voor werp van bepaalde grootte ver wijderd is des te "kleiner" lijkt dit. Bovendien kan het natuurlijk gezichtsvermogen afstanden schatten door het (automatisch) scherp stellen van de ooglens. Het beeld op het netvlies is pas scherp bij een bepaalde, op die afstand berekende instelling van die flexibele ooglens. Ook in deze methode van afstandsbepaling spelen de hersenen als computer of rekenmachine een alles over heersende rol. Vandaar dat na (meestal langdurige) aanpassing ook mensen met gezichtsvermo gen in slecht één oog werkelijk wel veilig kunnen rijden. Driehoeksmeting Terug echter naar de informatie via twee ogen. De afstandsbepa ling via dit systeem (twee waar- nemingspunten, twee ogen op enige bekende afstand van el kaar) is in wezen de techniek van de driehoeksmeting, die uit mili taire motieven is ontwikkeld. Bij de beschieting van een militair doel was het van belang de af stand tot dat doel precies te we ten. "Op het oog" bleef dat een schat ting die een (fatale) fout kon ver tonen. Nam men het doel waar vanuit 2 honderden meters van elkaar gelegen punten, welke af stand nauwkeurig kon worden gemeten, dan kon men aan de hand van die onderlinge afstand en de gezichtshoeken, waaronder men het doel vanuit die waarne- mingspunten waarnam, nauw keurig de plaats vaststellen. Op deze wijze heeft men ook de kar- tografie, het nauwkeurig in kaart brengen van landstreken, tot grote hoogte verheven. Het is al duidelijk, dat op deze wijze de indirecte meting buiten handbereik al is geïntroduceerd. Die driehoeksmeting en ook in directe meting heeft een belang rijke rol gespeeld in het meten van afstanden in het heelal. Na dat eenmaal ook via indirecte me tingen de bolvorm van de aarde' (richting van de zon op ver uit- eenliggende punten) en de af stand van de aarde tot de zon (via allerlei tussenstadia) betrekke lijk nauwkeurig waren vastge steld, o.a. door driehoeksmeting via twee ver van elkaar verwij derde aardse observatoria, kon men zich ook wagen aan de af standsmeting tot de sterren. Ellips Toen eenmaal uit vele onderzoe kingen en berekeningen was ge bleken, dat de aarde een baan om de zon beschrijft met de afstand tot de zon als straal van die vrij wel cirkelvormige ellips kreeg de mens de kans om de basis van zijn driehoeksmeting enorm te vergroten en daarmee de precisie van deze meting. Het ene "oog" kon dan liggen aan het ene uit einde van die baan en het andere aan het andere einde. Hij moest metingen doen over de positie van de sterren op het ene moment en een half jaar later, wanneer zijn positie 300.000.000 kilometer van het eerste waarnemingspurit was verwijderd, nog eens. De diameter van de aardbaan was immers volgens berekening on geveer die afstand. Het ging daarbij alleen om een schaalver groting van het principe, waarop men afstanden globaal kan vast stellen op grond van hetzelfde principe waarmee men met twee natuurlijke ogen afstanden- kan schatten tot veel dichterbij zijnde objecten. Door dergelijke methoden bleek men (veel later, toen men de waarnemingsmethoden en meet resultaten nauwkeuriger kon registreren doordat de technie ken verbeterden) van tegen de honderd sterren de afstand vanaf de aarde (kosmisch gezien vanaf de zon) te kunnen vaststellen. Te ver weg Maar dan komt er een nieuw ele ment in het spel. De afstanden van de meeste sterren zijn blijk baar te groot om op deze wijze vastgesteld te worden. Er moet naar nieuwe meetmethoden worden gezocht. Die nieuwe methoden worden gevonden analoog aan wat ook alweer het menselijk oog in sa menwerking met de hersenen presteert. Zie je op een lange rechte weg ergens in de verte een straatlan taarn branden dan kan je aan de hand daarvan, ongeacht de "vas te" achtergrond dus zonder de natuurlijke driehoeksmeting, ongeveer de afstand bepalen. Dat is echter een bijzondere onbe trouwbare schatting, wantje ziet alleen de schijnbare lichtsterkte. Zoals je vanuit een auto des nachts nauwelijks de afstand tot de lichten van een tegenligger kunt schatten wanneer je niet weet of deze groot licht of dim lichten of zelfs stadslichten voert. Weet je hoe de lichtsterkte van die lamp of lampen in de verte in absolute zin is, dan verwerken je hersenen automatisch de ver zwakking door de waarnemings afstand zodat je een goede af standsschatting kunt maken. Wanneer de wandelaar, die in de verte een straatlantaarn ziet zou weten hoe sterk de lamp is die dit schijnsel afgeeft, dan was hij al een stuk verder op weg. Hij zou derhalve al een veel betere af standsschatting kunnen maken, wanneer hij een sterke kijker bij de hand had om te lezen welke wattage op de bol of fitting van die lamp was afgedrukt. Astronomen hebben dergelijke kijkers, en uit afstajidsmetingen van sterren en de eigenschappen van hun licht in de directe omge ving van de aarde bleek, dat ook sterren een soort wattage verto nen zoals die lamp in de straatlan taarn. Lichtsterkte Op theoretische gronden was al aangenomen, dat niet alle sterren gelijk zijn al doen zij zich voor het menselijk oog zo voor afgezien van hun (schijnbare) lichtsterkte. Die theorie werd in de praktijk bevestigd door spectografische ontleding van hun lichtstraling bij de sterren waarvan de afstand op de eerder genoemde méthode was vastgesteld. Uit een combi natie van theorie en praktijk vond men een soort "wattage" van de gloeilampjes aan de he mel. De soectografie ontleedt het licht in de sterkte in verschillende golflengten, zoals 'n prisma ogen schijnlijk homogeen licht kan- ontleden in diverse kleuren. Deze kleurontleding treedt ook op bij Voorbeeld van een zeer gedetail leerd spectrum van het zonlicht, van ruim twaalf meter lang. Een zo gedetailleerd spectogram waarin de lichte en donkere lijnen informatie geven over de aard en lichtsterkte van de ster, is niet nodig om het spectraal- type van een wil lekeurige ster vast te stellen en aan de hand daarvan de absolute hel derheid, zodat men door verge lijking tussen ab solute en schijn bare helderheid de afstand kan bepalen. aardse verschijnselen, zoals de regenboog, waarbij zonlicht in kleuren wordt ontleed door wa terdamp of ijskristalletjes in de atmosfeer. Het bleek, dat een bepaald spectraal-type van een ster sa menhing mef de absolute licht sterkte. Men kon dit ondermeer vaststellen door de afstanden van een aantal sterren te vergelijken met het spectraaltype en de schijnbare helderheid op aarde, die dus afhankelijk is van de af stand van die ster. Veel verder Nu kon men ineens veel verder afstanden "meten" dan met be hulp van de driehoeksmeting. Uit vaststelling met ingewikkelde te lescopen van het spectraal-type van een ster kon men zijn abso lute helderheid meten wat over eenkwam met de vaststelling van het wattage van een gloeilamp in een straatlantaarn met behulp van een kijker. Wannéér men die absolute lichtsterkte kent en de op aarde waargenomen licht sterkte meet dan kan men de af stand uit een vergelijking van deze metingen bepalen, omdat de lichtsterkte omgekeerd evenre dig afneemt met de afstand. Een op aard e zeer nauwkeurig en ook theoretisch verklaarbaar ver band. Deze grote sprong naar nieuwe methoden om te meten buiten handbereik is in realiteit wel wat moeilijker geweest dan hier om schreven, maar het zou een wel gevulde bibliotheek in plaats van een krantenpagina ruimte vergen om dat alles in finesses uiteen te zetten voor de leek, waarvoor deze rubriek in het algemeen is bedoeld. Maatstaven Die grote sprong was niet de laat ste in het vinden van maatstaven waarmee de astronomen meten buiten handbereik. In tegendeel. Toen men eenmaal een globaal beeld kreeg van de omvang van de ruimte waarin de zichtbare sterren zich bevonden was er een nieuwe techniek nodig om afstanden vast te stellen naar waargenomen nevelachtige ob jecten aan de nachthemel, die kennelijk geen aparte, normale sterren waren. Af en toe ontploft er een ster als nova of (veel impo santer) supernova. Dat geeft een enorme lichtflits van een globaal genomen vaste sterkte. Men ont dekte dergelijke lichtflitsen in die wazige herrielobjecten en concludeerde uit vergelijking van schijnbare en absolute licht sterkte (die laatste afgemeten aan de kosmisch naaste omgeving) dat de genoemde wazige vlekken wolken van sterren waren. Uit deze en velerlei andere waarne mingen bleek, dat het overgrote deel van de direct zichtbare ster ren deel uitmaken van een ver zameling van sterren (waarvan de zon er één is) die wij de Melkweg noemen. Maar al die wazige vlek jes bleken ook sterrenstelsels te zijn, ruwweg gesproken elk hon derdmiljard sterren bevattend zo als ook ons Melkwegstelsel. Er werden miljarden van die stelsels waargenomen met de moderne observatietechnieken. In de ver dere uitbouw van dit gigantisch wordende wereldbeeld waarin miljarden maal miljarden kilo meters een voetstapje werden, speelde de Leidse astronoom De Sitter een vooraanstaande rol. Merkwaardig Toen eenmaal het beeld van een heelal, waarin gigantische groe pen sterren in onvoorstelbare aantallen voorkomen, bleek nog iets merkwaardigs. We noemden reeds de spectraal- analyse van hemelobjecten. Een spectrum-foto geeft niet alleen aan de hoeveelheid uitgezonden licht in een bepaalde golflengte (bepalend voor de kleur) maar ook donkere banden of strepen, waarin geen licht op aarde wordt ontvangen. Dat licht van die gol- flengte kan dus ofwel niet wor den uitgezonden of onderschept door tussenliggende materie, bv. ijle waterstof, dat veelvuldig voorkomt in de interstellaire en kosmische ruimte. De spectra van de verre sterrenstelsels ble ken een merkwaardige afwijking van het normale patroon te ver tonen: zij gaven een "roodver schuiving" te zien. Dat wil zeggen dat emissie-lijnen en absorptie- lijnen in een spectrum naar het rood (lange golflengte) verscho ven naarmate een sterrenstelsel verder verwijderd was. Een dergelijke "roodverschui ving" werd geacht voor het licht overeen te komen met het "dopplec.-effect" dat voor geluid op aarde was waargenomen en met experimenten bevestigd. Het fluitende geluid van een nader ende trein (of brommer) wordt door het oor als een "hoger" ge luid waargenomen dan het "lage re" geluid van na het voorbijgaan. Dit verschil is natuurkundig vrij eenvoudig verklaarbaar. Terwijl de trein (of brommer) de waar nemer nadert zendt hij een be paald aantal geluidsgolven uit, die de waarnemer bereiken. Maar de tweede geluidsgolf wordt door die zelfde waarnemer sneller ontvangen (met een gelijke voortplantingssnelheid door de lucht) dan het tijdsverschil tus sen de uitzendingen, omdat de afstand inmiddels korter is ge worden. Door de successie van dit verschijnsel tijdens de nade ring lijkt het geluid voor de waar» nemer een hogere frequentie te hebben dan de frequentie van uitzending. Analoog daaraan wordt de frequentie van het waargenomen geluid lager na het passeren van de geluidsbron. Uitdijen Uit analyse van de spectogram- men van ver van ons verwijderde sterrenstelsels blijkt dat zij een "roodverschuiving" vertonen, dus een verschuiving naar lan gere golflengten, zowel in de ka rakteristiek van het uitgezonden licht als in de plaats in het spec trum van de absorptielijnen. Dit verschijnsel blijkt sterker te zijn naarmate de sterrenstelsels zich verder van ons af bevinden. De onvermijdelijke conclusie moest zijn, dat de sterrenstelsels van elkaar wegvluchten, met gro tere snelheden naarmate de on derlinge afstand groter is. Dat wil zeggen dat het heelal uitdijdt. Astronomen hadden met dit ver schijnsel een nieuwe maatstaf voor de afmetingen in de kosmos, een maatstaf die zij konden han teren "buiten handbereik". Onbruikbaar Met dat alles bleek het waar neembare heelal zo groot te zijn, dat de traditionele lengtematen die wij op aarde hanteren, vol komen onbruikbaar werden. Eerst voerde men de afstand van de aarde tot de zon als "astrono mische eenheid" (AE) in, dwz. een lengte van ongeveer 150.000.000 kilometer. Daarna volgde de parsec. Dat de afstand tot een ster waarvan de parallax een boogsecunder bedraagt. Die parallax is de halve grote as van het ellipsje dat de ster tengevolge van de jaarlijkse beweging om de zon aan de "vaste" sterrenhemel schijnt te doorlopen. Eén parsec bedraagt 206265 AE. Tenslotte vond men deze lengteeenheid niet makkelijk genoeg hanteer baar en werd het lichtjaar inge voerd. Dat is de afstand die het licht met een snelheid van onge veer 300.000 km per SECONDEN in één JAAR aflegt. Er zijn thans sterrenstelsels be kend op miljarden lichtjaren af stand. Dat betekent ook, dat het licht dat wy thans van deze stel sels waarnemen miljarden jaren geleden werd uitgezonden en dat het heelal derhalve miljarden ja ren oud is. In een volgende beschouwing zullen wij nagaan wat alleen al dit alles betekent voor het beeld dat wij ons van het heelal moeten maken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 21