VORSTIN VERDWAALT IN MUSEUM Het wonder, waar Leiden op hoopt, komt nog on verwacht Stedelijk Museum de Lakenhal: in 1869 als zodanig gekozen. Boeddhabeeld in de tuin van het toenmalige Ethnografisch Museum op Rapenburg 67 iw van het Rijksmuseum van Geologie aan de Garenmarkt. mde ge Er zijn belangrijke schilderijen die in losse planken op zolders liggen en vele andere die weliswaar nog in elkaar zitten maar wel zeer hard een opknapbeurt nodig hebben. Met dat opknappen wordt spoedig begonnen. De ge meentelijke commissie laat in tussen haar oog dwalen langs de verschillende gebouwen die in aanmerking zouden komen voor de vestiging van het nieuw te maken museum. De keuze valt tenslotte in 1869 op de oude La kenhal. Nu moet men niet denken dat daarmee de zaak meteen gere geld is. Het gebouw, dat in de laatste jaren gebruikt is als cholera-hospitaal, moet eerst worden ontruimd en verbouwd zodat het pas in 1872 kan worden ingericht. De openstelling op de derde oktober van dat jaar is een enorm succes en talloze Leidena- ars bezoeken die dag hun mu seum met alle relieken van het beleg en het ontzet. Direct daarna wordt het museum echter weer gesloten om uiteindelijk pas in het voorjaar van 1874 definitief voor het publiek open te gaan. Eindelijk heeft ook de stad Lei den haar eigen museum waar de belangstellenden de historische voorwerpen en de vele beroemde schilderijen, zoals het Laatste Oordeel, kunnen bewonderen. Tegenover de voorlopig voldoende huisvesting, die het Stedelijk Museum had gevonden, staan de ruimtenoden van de diverse rijksmusea. De snel in omvang toenemende collecties vragen steeds meer ruimte terwijl de pu blieke belangstelling ook groeit en dus voorzieningen vraagt. Zo zien we dat in het laatste kwart van de eeuw het Museum van Oudheden jaarlijks minstens zo'n 5.000 tot 6.000 bezoekers krijgt. Directeuren klagen steen en been maar het is moeilijk om geld te krijgen voor betere huisvesting. Pakhuis Voor de ernstige nood bij het Eth nografisch dreigt overbrenging naar Den Haag of Amsterdam de enige oplossing té zijn, maar ge lukkig is er weer een voorlopige uitbreiding te vinden doordat men in 1883 naast hetJiuis aan de Hogewoerd ook Rapenburg 69 krijgt. Lang kan men daar echter ook niet meer toe: men krijgt nog enige hulpmagazijnen maar niet temin schrijft de strijdvaardige directeur Serrurier in 1893 in een brochure "Museum of Pak huis?": "Opgehoopt in kleine vunzige ver trekken, waar het daglicht na uwelijks toegang heeft (bedoeld is het pand Hogewoerd 108), lig gen er vele duizenden voorwer pen, door wakkere reizigers uit verre gewesten, met moeite en kosten, ja vaak met levensgevaar bijeengebracht. Hier moet Ret stellen van kasten worden nage laten wegens den bouwvalligen toestand van de vloeren, daar zijn de kasten tot berstens toe gevuld en moet de verdere expositie in de doorgangen op losse stellin gen geschieden, zoodat die door gangen zijn afgesloten". Serruriers noodkreet eindigt met de verzuchting: "Indien er toch maar iets geschiedde, om het even wat. Elke verandering is hier verbetering De tijd komt dat het Museum zal verzin ken in een diepen slaap, die ein digt in den dood". Zijn jammerklachten hebben ech ter geen succes en uit protest neemt hij ontslag als directeur. Er zijn andere argumenten nodig om de regering tot stappen te be wegen. Wat voor argumenten dat zijn blijkt in 1899. De jonge Ko ningin Wilhelmina bezoekt met haar moeder Koningin Emma in september van dat jaar het mu seum. In het doolhof van kamer tjes, gangetjes en trapjes rakende beide vorstinnen hun begeleiders kwijt en verdwalen. Vergelegenheid alom over deze pijnlijke situatie. De minister komt persoonlijk de zaak inspec teren en drie maanden later al is het naast één van de museumge bouwen gelegen pand Rapen burg 67 aangekocht ter uitbrei ding van het museum. Waar ja renlange noodkreten niet konden helpen is een dergelijk incidentje voldoende voor een verbluffende snelheid. Men zou zich bijna gaan afvragen of de directeur de ver- dwaling niet zelf heeft geënsce neerd Verbetering Ook voor andere musea treedt er in die jaren een zekere verbetering in met name voor het Museum van Natuurlijke Historie. In 1900* btgint men met de bouw van een groot nieuw museum op de Ruïne, dat in 1905 voltooid is, maar pas in 1914 volledig in ge bruik kan worden genomen. Het Museum van Oudheden krijgt dan het gebouw tussen Rapen burg en Papengracht waar tot dan toe Natuurlijke Historie heeft gezeten. Het Ethnografisch Museum moet wachten tot 1937, voordat het oude ziekenhuisge bouw de gehele verzameling kan herbergen; de naam van het mu seum wordt dan meteen gewij zigd in Rijksmuseum voor Vol kenkunde. Het in 1880 opgerichte Museum voor Geologie heeft al in 1892 een nieuw gebouw op de Ruïne ge kregen en ook het Prentenkabi net verhuist enkele malen naar betere gebouwen. Het is duidelijk dat Leiden ook in de 19de eeuw al een stad van mu sea is, maar dat het ook dan al moeilijk is om voldoende geldmiddelen te krijgen om de consequenties van die reputatie te dragen. Leiden museumstad is sinds enige jaren een veel gebruikte slogan. Niet ten onrechte, want de Leidse musea nemen temidden van de honderden soortge lijke instellingen in ons land een belangrijke plaats in. Sommige Leidse musea hebben nog maar een korte geschiedenis maar andere behoren tot de oudste openbare ver zamelingen in Nederland. Wanneer we anderhalve eeuw te ruggaan zien we dat van de zeer weinige musea die ons land toen rijk was de helft in Leiden geves tigd was. De eretitel Museumstad kwam dus zeker toen al aan Lei den toe. Die bijzondere positie dankt de stad vooral aan de aan wezigheid van de Universiteit, waar al zeer vroeg verzamelingen ontstonden. Het Anatomisch Theater was al in de 17de eeuw een druk bezocht museum, waar landgenoot en vreemdeling niet alleen skeletten en dergelijke konden zien maar zich ook konden vergapen aan Egyptische mummies en graf beeldjes, Romeinse kruiken, ge raamten van dieren uit alle wind streken, prenten en wat al niet meer. In de galerij van de Hortus Botanicus vond men ook al in de 17de eeuw een gehele verzame ling van planten, dieren en mine ralen, waarna daar in de 18de eeuw ook een collectie fraai an tiek beeldhouwwerk werd opge steld. De museale tradities zijn in Leiden dan ook zeer oud. Rapenburg We gaan eerst de toenmalige Leidse musea langs aan de hand van de in 1826 verschenen Franstalige gids voor Leiden. Ver lopen van de ene instelling naar de andere is niet nodig, want we vinden alles wat we nodig hebben aan het Ra penburg. In de oude Begijnhof kapel zien we behalve de bibliot heek ook het Anatomisch Kabi net dat echter niet meer zo'n pu blieke attractie is als het vroeger geweest is. Daarom is het beter onze schreden te richten naar het grote gebouw tussen het Rapenburg, de Hout straat en de Papengracht. In dit gebouw vinden we een aantal musea bij elkaar. Het grootste is wel het Museum van Natuurlijke Historie waarvan de kern wordt gevormd door het kabinet van stadhouder Willem V, dat in 1815 door diens zoon Koning Willem I aan de Leidse Universiteit geschonken. Bij die kern zijn diverse andere collec ties gekomen zoals de verzame ling vogels die de directeur Temminck al voor zijn benoe ming in 1820 zelf bijeen heeft ge bracht en de dieren en naturaliën die Prof. Reinwardt uit Indiè heeft gestuurd. Het museum is op maandag, woensdag, vrijdag en zaterdag van 12 tot 3 uur open voor bezoe kers maar men moet niet denken dat men op die uren zomaar kan binnenwandelen. Weliswaar be hoeft men zich niet zoals b.v. in het Keizerlijk Museum in St. Pe tersburg in avondkleding en hoge hoed aan te dienen maar men moet wel enige moeite doen om binnen te komen en wordt door een ter zake kundige amb tenaar waarschijnlijk wel even. getaxeerd. Derhalve dient men zich eerst te vervoegen bij het woonhuis van de administrateur van het Mu seum aan de Pieterskerkchoor- steeg om daar een gratis toe gangsbiljet te bekomen. Daar mee gewapend kan men naar het museumgebouw gaan om daar de in dichte drommen opgestelde voorwerpen te bewonderen. Wanneer men na het zien van al die dieren en naturalia nog niet uit geput is kan men ook nog het in hetzelfde gebouw gevestigde Museum van Oudheden - waar zich de vroeger in de Hortus Bo tanicus bewaarde klassieke beel dhouwwerken en vele andere oude kunstvoorwerpen bevinden - gaan bezichtigen. Natuurlijk moet men dan wel eerst even naar de Langebrug om bij de custos van dat museum een toegangs kaartje te halen. Onuitputtelijk De mogelijkheden in het gêbouw aan het Rapenburg lijken wel on De afdeling klassieke beeldhouwkunst in het Rijksmuseum van Oudhe- i*en omstreeks 1900 uitputtelijk want met enige moeite kan men er ook nog de kabinetten van penningen, van pleisterbeelden en van prenten gaan bekijken. Vooral het laatste is bijzonder de moeite waard. Na tuurlijk zijn er daar duizenden waardevolle prenten maar de be zichtiging daarvan is meer voor behouden aan de werkelijke kenners. Voor de gewone bezoekers heeft di recteur Humbert de Superville een paar aparte mappen ge maakt, die in de inventaris wor den aangeduid als prenten van al lerlei aard, "meest als kunstge wrochten (voor heeren)" inte ressant en daarnaast een map prenten "meest aardig van on derwerp (voor dames)". Het is duidelijk dat in de ogen van de directeur "kunstgewrochten" aan dames niet besteed zijn. Tot zover het belangrijkste deel van onze museumtocht anno 1826. Vanzelfsprekend is er in Leiden meer fraais aanwezig, zoals bij voorbeeld Lucas van Leydens drieluik met het Laatste Oordeel, maar dat hang in het Stadhuis en het is niet zo gemakkelijk daar binnen te dringen. Al enkele jaren later worden de mogelijkheden voor de mu seumbezoeker in Leiden nog wat verruimd. De Duitse geleerde Von Siebold, die tijdens een ze ven jaar durend verblijf als Ne derlands officier in Japan dui zenden Japanse voorwerpen bij eengebracht heeft, stelt in 1837 zijn collectie in het huis Rapen burg 19 (nu kantongerecht) voor het publiek open. In het volgende jaar wordt de ver zameling door de regering voor bijna 60.000 gulden gekocht maar het geheel blijft onder leiding van Von Siebold in diens huis. Wat merkwaardig klinkt het ons in de oren dat de benedenverdieping van het museumgebouw wordt verhuurd als studentensociëteit, een in onze ogen niet zo ideale medebewoner voor een mu seumverzameling. Paardensteeg Ongunstiger wordt de situatie ech ter nog een aantal jaren later wanneer het gehele Japanse Mu seum moet verhuizen naar een vochtig en slecht onderhouden huis aan de Paardpnsteeg, één van de in 1907 afgebroken huizen aan de waterkant van de tegen woordige Prinsessekade. Daar blijft het geheel gevestigd tot na dat Von Siebold in 1859 het be heer neerlegt. De leiding van het museum wordt nu opgedragen aan dr. Leemans die ook directeur van het Mu seum van Oudheden is. Deze laatste functie bekleedt hij niet minder dan 56 jaar lang! Onder zijn leiding krijgen beide instel lingen nieuwe huisvesting: het Museum van Oudheden in het huis Breestraat 18, het Japans Museum, dat vanaf 1864 Ethnog rafisch Museum heet, eerst ook aan de Breestraat en daarna op Hogewoerd 108. Een overvolle museumzaal in het niet zozeer het exposeren van materiaal maar vooral het bewa ren en voor de wetenschap orde nen van ontelbare plantenvaria- ties. Is het Herbarium een vrijwel uit sluitend op de wetenschap ge richte verzameling, ook de an dere Leidse musea van om streeks 1850 dienen toch wel in de allereerste plaats om de wetens chap en het universitaire onder wijs te steunen. De toelating van publiek van buiten de universi taire wereld is dan ook duidelijk niet meer dan een nevenfunctie. Een museum dat speciaal is inge richt voor het publiek heeft men dan in Leiden nog niet. Men zou zich erover kunnen verba zen dat een stad als Leiden met zo'n rijke geschiedenis en met een zo grote traditie op het gebied van de schilderkunst, geen stede lijk museum heeft. Dit des te meer omdat er in het Stadhuis een massa schilderijen en voor werpen is op dat gebied. Plaatse lijke musea zijn dan echter nog een zeldzaam verschijnsel en pas langzaam groeit het idee om aan het eigen stedelijk verleden een museum te wijden. Herbarium Door het vertrek van Oudheden uit het gebouw Rapenburg- Houtstraat krijgt het Museum van Natuurlijke Historie daar wat meer ruimte aangezien ook het Kabinet van Prenten en Pleister beelden daar al verdwenen is. Dat is verhuisd naar de overkant, Ra penburg 33, waar het in één ge bouw zit met een nieuwe univer sitaire verzameling van min of meer museale aard: het Rijks herbarium. Het Rijksherbarium is in 1829 in Brussel opgericht maar na de Belgische opstand in 1830 naar Leiden overgebracht. Het doell van deze instelling is uiteraard. Eigen museum In de jaren 50 en 60 krijgen diverse steden hun eigen historisch en kunsthistorisch museum. Haar lem bijvoorbeeld m 1862. In Lei den doet men het rustig aan en besluit in 1866 eerst een commis sie te benoemen die moet nagaan wat er zoal in stadsbezit aanwezig is. De heren commissieleden pakken de zaak gelukkig ener giek aan en weten in vrij korte tijd een behoorlijke lijst van stukken te produceren. Er is inderdaad veel belangrijk materiaal aanwe zig, maar de toestand waarin sommige stukken verkeren is wel droevig.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 17