LEIDS SCHAVOT VOOR HET LAATST GEBRUIKT IN ZOMER VAN 1856 In het stedelijk museum De Lakenhal is nog tot 10 juli de tentoonstelling "Moord en Doodslag" te zien, een expositie die aan de hand van elf Leidse voorbeelden een inzicht probeert te ge ven in de manier waarop tussen 1560 en 1885 dergelijke misdaden werden berecht en be straft. Meest berucht is zonder twijfel de De Leidse politie-annalen vermel- zaak van de Leidse gifmengster den in de 19de eeuw uiteraard meer „Goeie Mie", de vrouw die ettelijke dan alleen maar moorden. Op deze moorden op haar geweten had en .pagina een beeld van de org anis a- wier proces internationale belang- tie van het volitie-apparaat stelling trok. ZATERDAG 4 JUNI 1977 De arresta tie van "Goeie Mie", door o.a. de "dikke age nt" Schreuder. De Leidse gif mengster zou tot levenslang worden ver oordeeld. Zij zorgden voor de handhaving van de openbare rust en orde, het toezicht op vreemdelinren, land loperij en bede'arij, paspoorten, openbare vermakelijkheden en de prostitutie. Daarnaast oefen den zij het toezicht uit op het ar menwezen, het beheer der open bare wegen en begraafplaatsen en hadden zij de zorg voor de na leving van de plaatselijke regie* menten. Bloempotten Aan die plaatselijke reglementen werd streng de hand gehouden. Zo vinden we in de algemene politieverordening voor Leiden uit 1879 talrijke artikelen over het reinhouden van de straat en de zorg voor de veiligheid op straat. Het was bijvoorbeeld verboden buiten de vensterramen van bo venverdiepingen bloempotten te zetten, tenzij binnen behoorlijk bevestigde hekjes. Op straat werpen met stenen of andere harde voorwerpen, zoals in de winter bijvoorbeeld met sneeuwballen, was eveneens uit den boze, evenals het verschrik ken van paarden door met een zweep te klappen. kaart-, dobbel- of hazardspel en. spelen met centen op straat werd evenmin toegestaan, terwijl zon der vergunning van de burge meester rondreizende muzikan ten, liedjeszangers, liedjesven ters, goochelaars, koorddansers of springers hun beroep niet op straat mochten uitoefenen. Naast het toezicht op vee en andere dieren, de gemeentewateren, markten en kermissen hield de gemeentepolitie zich ook bezig met de controle op slijters, tap pers en kroeghouders. Logemen thouders, herbergiers en pu- bliekhuishoud(st)ers ontkwa men hier ook niet aan. Vooral de regels wat de prostitutie betreft spreken een duidelijke taal: Als publieke vrouwen werden be schouwd zij, die zich, hetzij tegen betaling, hetzij om niet, aan pro- situtie overeeven. Iedere vrouw die zich aan pros titutie overgaf was verplicht zich als publieke vrouw aan het bureau van politie aan te geven. Zij werd dan in een register ingeschreven en ontving een boekje dat zij altijd bij zich ln een politiebureel stondon dezer dagen eene buitengewoon dikke vischyrouw eri een zeer mager man en barbier voor don commissaria, om zich te- verantwoorden wogens een burengorucht, waarvan z\j de oorzaak waren. Het volgende gesprek vond plaats. Commiss. Heb j\j dien man uitgescholdon Vrouw. God bowaarme? Ik heb alleen, omdat h\j alt\]d zijn vuil zeepsop op myn gootplank gooit, gezegd: „Laat dat staan, magere kribbenbijter.' Commitss.. Ej! en vorder? De man invallend. Toen heb ik natuurlijk gezegd „voor jou, dikko rolpens?" De vrouw 'invallend. Uwó begrijpt toen h\j rol pens zoi werd ik nijdig, ik ben. een veel te fat soenlijke vrouw'óm my door zoo'n Spaarisch riet to laten verdecliïïooren. Wat denkt zoo'n. leelyko droogstok wol? Die sn-tschraper zegt alles wat voor zijn mond komt; de heolo buurt weot dathij oon magere brutaio zwiepkanario is, moneor do commissaris! Als u dio kalo sliorspersio boter.kende zou Vi wol wóton'dat oo'n latsooiilijkü vip uw zich door oen schuimslikkor zooals liU» Uiot komman- doerert laat. Eouwig en altijd gooit dio snoeten- schrabber: zijn vuil 7oopsop op mijn gootplank cn toon ik hem or wat van zeg, bogint hy to schelden. 't Ta oin razond to worden! Maar ik laat mo mot door zoo'n lat, zoo'n baardvildor veraffrontéQrön. Daar kon ik dagwerk van hobben als ik naar de pijpen van zoo^n uitgoklopt mouwvest, zoo'n drogen zoQpsmoerdor wou danvon. Dat nooit monoor do commissaris! Dor dat ik me door dion uitgomergelden scheeriiom, diondoorgobrokcn hengelstok, laat ver- schandaliseoren anoet or heol wat ander!* gebouren. Zoo'n missolijko stókviscli met O-bponèn durft intf rolpens noemenZou. jo zoo'n platgeslagen puitaal, zoo'n ha{irsnjjdör mot angst niet in zijn nok nemen7 Hé! Hé! Hó! je zon hom niot oons kunnen vast bonden, daar is dio akeligo V.oopniug voül to mager voor. Uwé kan doen war u wil menoer do commis saris, de agent hoeft me meogenoraon, omdat hij zei1 dat ik schandaal on rumoer maakte, maar als uwó oon ooriyk mónscli is, zal uwó bogri,j;on dat ik do vrouw cr niot, naar bon om mo zelf in het v serijbol to holpen doof zoo'n schriel mirakel van oon slappen schoordook uit to scholdon. Dio rolpons van hom laat ik niot op mo zitton, ik zal hot van voor don Koning woghalon als hot noodign, maar die sla-schuira over don-duim zal de kast in zoo waar ik ooil knappe vrouw bon...' Pe commissaris verwonderde zich on doet het nog; dat er voor óón# barbier zooveel scheldnamen te vindon zijn in zóó weinig tijd. Anecdote uit het politie-leven volgens een afdruk uit het Leidsch Dagblad" van 5 september 1885 t Personeel van het Leidse kantongerecht uit rond 1900. Zittend, tweede van rechts, mr. Martinus d'Aumerie, die te boek stond als een "vaderlijke" rechter. moest dragen aanvraag op de eerste 0 een politie ambtenaar moest kunnen tonen. In dat boekje stonden de verklarin gen van een arts omtrent haar ge- zondheidstoestand opgetekend, waarvoor zij tweemaal per week werd onderzocht. Geen enkele vrouw mocht, zelfs niet als diens tbode, in een bordeel worden toegelaten zonder zo'n boekje. Gifzaak In die tijd was het politiebureau ge vestigd in de benedenverdieping van het stadhuis. Hier bevonden zich een wachtkamer, de kamers van de commissarie en inspec teurs, een agentenkamer en een arrestantenkamer. En hier speelde zich het eerste bedrijf van de Leidse gifzaak af. In de middag van vrijdag 14 de cember 1883 verscheen de heel- en verloskundige JN L. A. Deser- tine, die de commissaris R. N. van der Maaren ervan in kennis stelde dat de vrouw en het kind van een zekere Hendrik Frankhuizen uit de Groenesteeg onder verdachte omstandigheden gestorven zijn, terwyl de man zelf ook ernstig ziek is. Onmiddellijk werd een onderzoek ingesteld door de inspecteurs Pronk en Grefe, waaruit bleek dat aan vergiftiging gedacht moest worden. De lijken van vrouw en kind werden diezelfde avond nog naar de Anatomie overgebracht, waar ze ge schouwd werden. Uit de woning van Frankhuizen werden allerlei zaken in beslag genomen voor een nader onderzoek. Opgraven Zaterdag 15 december werd een familielid van de familie Frank huizen gearresteerd eh in voorlo pige hechtenis genomen. Buren, familieleden en kennissen wer den ondervraagd en langzamer hand groeide het besef dat deze vrouw, Mie van der alinden, een massamoordenares is. De politie kreeg handenvol werk. Zij kamde de buurt uit, ging ijverig op zoek naar het gebruikte vergit en het een groot aantal lijken opgraven. Voor de zeker heid werd ook de echtgenoot van de verdachte vrouw in hechtenis genomen. Hij werd echter al gauw weer vrij gelaten. Dinsdag 18 december werd vrouw Van der Linden overgebracht naar het huis van arrest in Den Haag. Berechting kon immers in Leiden niet plaats vinden, aan gezien de stad sinds 1877 niet meer beschikte over een arron dissementsrechtbank. "Goeie Mie" kreeg levenslang. Deze functie vervulde hij be kwaam. Hij was een scherpzinnig en rechtvaardig rechter, tevens een echt gemoedelijk en vader lijk raadsman, die zijn uiterste best deed om van de rechtszaal een opvoedende kracht te doen uitgaan. "De zittingen van het kantonge recht, waar hij voorzat, waren in drukwekkend. Hij was de pa triarchale, vaderlijke rechter bij uitnemendheid, en het was een genoegen zo'n zitting bij te wo nen, van rumoerigheid was geen sprake: men gevoelde dat de meest weerbarstige en verstokte zondaren onder den indruk kwamen, dat hun onverbiddelijk maar juist recht zou geworden". Vechterij Opvoedend Wel was hier het kantongerecht blijven bestaan, waar sinds 1892 Mr. Martinus d'Aumerie als kan tonrechter de scepter zwaaide. r Wat voor soort overtredingen kende men nu in Leiden? Naast moord en doodslag, die ge lukkig niet zo vaak voorkwamen, waren er: mishandeling, ver wonding, schelden en slaan, on derlinge vechterij, laster, open bare dronkenschap, bedelarij en landloperij, belediging van en verzet tegen de politie, poging tot verkrachting, vals kaartspel, overspel, brandstichting. Veel klachten kwamen voor over nachtelijk burengerucht en stu dentengrappen, die ook wel eens ontaardden in mishandeling van "groenen". Proces-verbaal werd opgemaakt tegen een huzaar die met getrok ken sabel een meid achtervolgde. Een kwestie tussen een sergeant-majoor der schutterij en enige schutters leverde de agent-verbalisant een wond aan de hand op. Voor het stukbijten van broek, jas en dij door een hond werd een schade van 23 geclaimd. Biljartballen Diefstallen waren er in allerlei soor ten: gouden en zilveren horloges en sieraden, geld en postzegels, zilveren vorken en lepels, maar ook rookartikelen, zoals kistjes sigaren, een pakje pijpen, een ta baksdoos en sigaretten. Merkwaardiger was de diefstal van een orgel met wagentje (schade 200), fuiken, twee waterk anen, een kinderwagen (schade 20) en het ontvreemden van een haarkammetje, haarvlecht en een flesje eau-de-cologne 7). Ook dieren verwisselden nogal eens van (oneerlijke)eigenaar. Zo vinden we in 1883-'84 de diefstal van twee duiven 0.35), drie ko nijnen en twee duiven 3), dui ven en een vink 0.50), een tweewielerwagen met hond 10.88), een kooi met vink 1) een kanarievogel 0.40 of f 2) en een koe 250 a 260). Naast diefstallen van kleding, bouwmaterialen en levensmid delen is het oiïvallend dat ook bil jart -allen nogal in trek waren. waarbij de schade dan schom melde rond de 11.50 per bal. Handenvol Al lijkt een politiekorps van 52 agenten voor Leiden met toen ruim 42.000 inwoners omvang rijk, deze kleine bloemlezing uit een periode van slechts 2 jaar maakt wel duidelijk dat oom agent hahdenvol werk had. In kleine gemeenten waren alle politiewerkzaamheden aan de burgemeester opgedragen. Hij was tevens belast met de handhaving en uitvoering van keuren e.d. Grote steden kenden één of meer commissarissen van politie, die wel aan het stedelijk bestuur ondergeschikt waren. In Leiden kende men aan het eind van de 19de eeuw één commissaris, één hoofdinspecteur, drie inspecteurs, vier agenten eerste klasse, acht agenten tweede klasse en 40 agenten derde klasse. Op 3 februari 1856 tegen twaalf uur werd op de boerderij "De Kleyweg" te Hazerswoude-Rijndijk het lijk ontdekt van de 18-jarige boerendochter Maria van Velzen. Ze lag met loshangende haren en wonden aan het hoofd in een koelbak in de koeienstal. Met bloed bevlekte en in stukken geslagen klompen wezen op een hevige worsteling. In de woning zelfwaren enige meubelen opengebroken, waaruit bij nader inzien één en ander werd gemist. Op het achtergeblevene waren bloeds poren zichtbaar. Een nauwkeurig onderzoek wees uit dat Maria van Velzen door slagen op het hoofd bewusteloos was geraakt, vervolgens in het water was geko men en daar zonder hevige doodsstrijd gestikt. Getuigen werden gehoord. Daaruit bleek dat men tegen half elf die zondag in de buurt van de boerderij had horen gillen en tegen elf uur een enigszins pokdalig manspersoon van ongeveer 30 jaar uit de richting van de woning van boer Van Velzen had zien komen. De Leydsche Courant van 6 februari 1856 gaf een verslag van het eerste onderzoek aangaande de moord. „Bij de ontsteltenis door dit geval verwekt, waren de verschillende autoriteiten uit den omtrek spoedig op de plaats aanweaig, ook de Regter-Commlssaris en Officier van Jostitie begaven zich ten 2 ure derwaarts. Het ondersoek terstond aangevangen en gisteren voortgeset, deed geen genoegsaam licht opgaan. Onderscheidene persoonen tegen wlen vermoedens waren opgevat, lijn ge hoord, doch sonder dat dit verhoor of het ondersoek in hunne woning Ingesteld, eenige bepaalde aanwijsingen van schuld leverde". Tóch werd die zesde februari de vermoedelijke dader gepakt, een vroegere knecht van Van Velzen. Adrianus Blom. Deze gaf zulke verwarde ant woorden, dat de rechter-commissaris en de officier van justitie meenden over voldoende bewijzen te beschikken. Al gauw kwam Blom met een bekentenis, waaruit bleek dat roof het motief was voor zijn daad. Hij w^s echter door Maria betrapt en uit angst voor ontdekking vermoordde hy het meisje. Dat Adrianus Blom zo snel als de dader kon worden aangewezen was mede te danken aan zijn domheid. Bij huiszoeking werd een uit de woning van Van Velzen afkomstig adreskaartje gevonden, dat hij voor bankpapier had aangezien en daarom meegenomen. Adrianus Blom werd veroordeeld tot de dood met de strop, die op 9 juli 1856 te Leiden voltrokken werd onder een grote publieke belangstelling. Met vaste tred en schijnbare koelbloedigheid beklom de moordenaar het schavot op het Pieterskerkhof. Het zou de laatste keer zijn dat dit schavot in Leiden gebruikt werd. Agenten voor het poli tiebureau ln 1880. Het bu reau was toen nog in het Leidse stad huis onderge bracht. V.l.n.r. de agenten Linschoten, Kuiper en Schreuder, welke laatste ook te zien is op de illustra tie over de aanhouding van "Goeie Mie". Door Ingrid Moerman en Rudi Ekkart

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1977 | | pagina 15