99 "Alleen zijn u itgeputte gezicht herinnerde aa n de werkelijkheid" 99 In de zomer van 1971 kreeg ik een brief van Andrej uit het kamp, waarin hy zei dat mijn bezoek aan hem voor de win ter was vastges teld en dat ze ons daar drie volle dagen voor ga- En dus begon ik me, opgewonden als ik was, meteen voor te berei den, geheel volgens het Russi sche spreekwoord dat zegt "Een slee moetje in de zomer bouwen, en een kar in de winter". Die spreuk was in mijn geval zeker van toepassing, want in Rusland kun je nooit direct krijgen watje nodig hebt. Al gauw werd het winter. Na twaalf uur vliegen kwam ik aan op het kleine, smerige vliegveld van Magadan. Nu was mijn Andrej al heel dicht bij me: de nederzetting Talaja, waar hij in het strafkamp werd afgebeuld, lag nog 250 ki lometer noordelijker. Magadan vond ik een grauwe, mi stroostige, duistere stad; alleen de bergen eromheen waren ma jestueus en mooi. Het meer van Ochotsk was bevroren en er stond een sterke, stormachtige wind. De volgende dag ging ik met de enige autobus die er was naar Ta laja. Vóór mij zat een grote dikke man in een donkere jas met op zijn mouwen onderscheidingste kens die aangaven dat hij officier van justitie was. Hij wisselde ge» regeld blikken van verstandhou ding met een jong echtpaar dat ook in de bus zat, draaide zich voortdurend om, om mij nauw lettend gade te slaan en vroeg tenslotte of ik soms op bezoek ging bij mijn man. Zo kwam ik tegen de avond samen met de officier van justitie in Ta laja aan. In zijn brief had Andrej me het adres gegeven van een meisje bij wie ik kon overnach ten. Ik liep eerst op goed geluk maar wat rond, met twee enorme tassen in mijn handen en een rug zak, totdat ik een oud ver schrompeld vrouwtje tegen kwam dat mij de weg kon wijzen.f Daarvóór had ik alleen maar mili tairen gezien, en die wilde ik het niet vragen. Het vrouwtje leidde me omhoog, een berg op. We pas seerden een straat met kleine huisjes en onpersoonlijke beton nen gebouwen van drie verdie pingen. Ik had de grootste moeite om mijn bagage mee te zeulen, maar het oudje repte zich met verbazingwekkende behendig heid voort. Tenslotte kwamen we aan bij het pension, dat bovenop de berg stond. Het was een smal, lang werpig, witgeschilderd gebouw waar de hele tijd mensen in en uit liepen. Zo op het oog waren dat arbeiders. Binnen had je een lange gang met aan weerszijden de deuren van de appartementen. Het meisje, Lena, verwelkomde mij vriendschappelijk. In haar kamer stonden slechts twee ijzeren le dikanten, een tafeltje en in de hoek een smalle klerenkast. Met moeite hadden ze er nog twee stoelen bij weten te zetten. Op één van de bedden zat een meisje van een jaar of acht, dat' een beduimeld boek doorblader-' de, waarbij ze telkens bij het oms laan haar vinger met haar tong bevochtigde. Dat bleek het jon gere zusje van Lena te zijn; hun moeder was overleden en Lena was nog niet getrouwd, ook al was ze 26 en leek ze mij toch een aardige blondine. In deze kamer woonde nog een on getrouwde jonge vrouw, Masja, met haar dochtertje, dat ook een jaar of acht was. Ze sliepen hier met z'n vieren op die twee smalle ledikanten. Na een uur kwam er een dronken kerel binnen, een vriend van Mas ja; terwijl iedereen het kon zien begon hij met haar te vrijen. De twee kleine meisjes, die nog te jong waren om rustig te zijn, be grepen wat er aan de hand was en schikten op naar de rand van het bed. Ze speelden met hun pop pen en deden net of ze niets merkten, maar af en toe gluurden ze stiekem en fluisterden ze met elkaar. Toen kwam de vriend van Lena; hij was in elk geval nuchter. In de kamer, die maar tien vierkante meter groot was, werd het on draaglijk benauwd en de aanblik van de ongelukkige meisjes en de gefrustreerde vrouwen was pijn lijk. De volgende dag ging ik naar het kamp, waar ik hoorde dat het be zoek pas 's avonds werd toeges taan. Ik besloot de nederzetting met het beroemde kuuroord "Ta laja", dat op twee kilometer van het kamp ligt, te gaan bezoeken. Je kunt het je nauwelijks voor stellen, maar in ditzelfde gebied bevindt zich een minerale bron. Toen ze besloten hier een kuu roord te bouwen, gingen ze alle reerst naar het strafkamp: de dwangarbeiders moesten dat maar doen. Nu werken in het kuuroord veel echtgenotes van de kampleiding; ook de twee vrouwen bij wie ik logeerde werkten er als serveer ster en konden hun kinderen wat extra voedsel geven door resten van de soep en kliekjes vlees mee naar huis te nemen. Ook kregen ze het voor mekaar suiker en kaakjes te gappen: in hun kast hadden ze onder hun kleren een hele hoop suiker uit het kuuroord liggen. Mij trof het contrast tussen ener zijds de kuuroordcomplexen die wel paleizen leken met hun zui lengalerijen, rotspartijen, fon teinen en het grote zwembad en anderzijds de schamele huisjes van de nederzetting en de af schuwelijk slechte wegen die be zaaid waren met stenen en onef fenheden. Uit het raam van het pension op de berg had ik zicht op een terrein dat omgeven was door een hoge omheining en prikkeldraad. Dat was het houtbewerkingscom plex, waar de gevangenen werk ten. Uit het kamp was een lange ko- lonne op weg daar naar toe: voor aan en achteraan liepen twee sol daten met honden, de gevange nen liepen met gebogen hoofden en hadden grijze jakken en schamele laarzen. Het vroor twin tig graden, het kan daar over igens wel tot zestig graden vrie zen. Opgewonden rende ik het huis uit en begon met een lange sjaal naar de gevangenen te zwaaien. Een paar van hen zagen rne en de laatste zwaaide terug. Een ogenblik dacht ik dat het Andrej was, hoewel ik wist dat hij niet zulk zwaar werk mocht doen omdat hij in de gevangenis inva lide was geworden na een her senvliesontsteking. Een konvooisoldaat beval de ge vangene die naar mij gezwaaid had door te lopen, en porde hem met de loop van zijn geweer in de rug. De honden begonnen hard te blaffen. Later kwam ik te weten dat het natuurlijk niet Andrej was geweest. Maar ik denk dat de ge vangenen het best leuk vonden dat een of andere vrouw ze vanaf een heuveltop nazwaaide. Velen wisten overigens dat Andrej op zijn vrouw wachtte en zij vertel den hem hoe ik eruit had gezien. Zo wist hij dat ik gekomen was. Het begon te schemeren en met klop pend hard begon ik voorberei dingen te treffen. Dit lang ver beide weerzien had voor mij iets van het eerste afspraakje uit je jonge jaren: we waren immers al bijna anderhalf jaar van elkaar gescheiden. Hoe zou het zijn als we tegenover elkaar zouden staan. Zouden wij niet van elkaar vervreemd zijn? Want als je sa menwoont en -leeft merk je de veranderingen in het karakter van de ander niet zo gauw op als wanneer je elkaar een tijdlang niet gezien hebt. Vervuld van dit soort gedachten bereikte ik de omheining van het kamp. Ze brachten me eerst naar de kamer van de wachtcomman dant, waar ze mijn paspoort in namen en keken of er wel in stond dat wij getrouwd waren. Vervolgens controleerden ze de to tale inhoud van mijn rugzak en reistassen, zelfs de chocolade braken ze in stukken, want mis schien zat er wel één of andere politieke proclamatie in verbor gen of brieven van vrienden. zelf erbij ge baat zo snel mogelijk mijn man te zien. Toen ik weigerde mij uit te kleden begon ze me bruusk overal te betasten en alle naden van mijn kleren te bevoelen. Ze pakte zonder verdere plichtple gingen mijn kam en begon er met woeste gebaren mee door mijn haren te kammen, want ook daar kon wel eens iets zitten dat ver boden was om mee te nemen. Ik voelde mij als in een droom en bood zwakjes, als een slaapwan delaarster, weerstand. Nog een keer ging ze met de kam door mijn haren en overtuigde zich er van, dat daar voor haar niets inte ressants te vinden was. Ik zei haar dat ik beklag zou doen. Als antwoord snauwde ze dat zij voor niemand bang was, dat ze hier al dertig jaar zat, precies wist hoe het hoorde en alle regels stipt opvolgde. Ze wilde mijn balpen afpakken en zelfs mijn wenk brauwpotlood, maar ik hield voet bij stuk en gaf haar niets. Tenslotte ging ze weg. Ik begon, huilend van ergernis en tegelij kertijd opgewonden, omdat And rej nu toch zo zou komen, mijn mooie Franse peignoir aan te trekken. Ik stak een kaars aan en dekte de tafel met ons geliefde ta felkleed dat ik van huis had mee genomen en dat, al was het dan versleten, nog heel mooi rood van kleur was. Andrej schreef ook een lange brief aan zijn Nederlandse vriend Ka- rel van het Reve, waarin hij ver telde hoe ze hem, terwijl hij ziek was, door heel Siberië hadden ge transporteerd. Ik moest deze brief uit het kamp smokkelen en hem naar Nederland versturen. Toen wij afscheid namen gaf ik Andrej warm ondergoed. Ook wilde ik hem een broek geven, waar ik in de ceintuurband een paar tien roebelbiljetten had in genaaid. Dan kon hij dat illegaal in het kamp gebruiken en dingen kopen bij mensen die van buiten het kamp hun waren binnens mokkelden. Maar Andrej nam die broek niet mee want, zei hij, dat geld vinden ze gegarandeerd bij het fouilleren na afloop van het bezoek en dan zullen ze het con fisqueren. Toen namen ze Andrej weer mee. Direct daarna kwamen er een of ficier en twee vrouwen de kamer binnen. Eén van de vrouwen was het oude mens dat mij in het be gin al gefouilleerd had. De ander was wat jonger, het was de arts die aan het begin van mijn bezoek gekomen was om Andrej een in jectie te geven. Ze had een witte jas aan en droeg dunne rubber handschoenen. De officier zei dat deze dames mijn spullen snel zouden onderzoeken en mij daarna direct zouden laten gaan. Hierna ging hij weg en ble- v .s,'. j'fi; 'f.. - Ook zochten ze naar bandopna- meapparatuur of fototoestellen, want stel je voor, anders zou ie mand in de vrije wereld wel eens een foto van mijn man in handen kunnen krijgen en kunnen zien hoe hij al twintig kilo was afgeval len en niet meer was dan vel over been. Tenslotte vonden ze een flesje cog nac dat ze met de woorden "tegen de regels" apart legden. En ik had nou juist zo graag de komst van het nieuwe jaar begroet met een symbolisch glas cognac. Vervolgens brachten ze me via een gang, een deur die automatisch open- en dichtging en nog een gangetje naar een nogal smalle kamer met twee accuraat opge maakte ijzeren bedden, een tafel en twee stoelen. De kamer leek op die van de twee vrouwen in het pension of op een willekeurige provinciale hotelkamer, met al leen dit verschil dat hier voor het kleine raam tralies zaten. Voor deze kamer betaalde ik; net als in een hotel. Mijn man was er niet, maar in plaats daarvan werd ik opgewacht door een tamelijk oude, magere vrouw met een kwaadaardige uitdruk king op haar gelaat. De officieren die mij begeleid hadden waren nog niet weg, of zij stortte zich als een panter op mij en begon me te pellen, zo noemen ze visiteren in het kampjargon. Ze eiste dat ik me vrijwillig zou uit kleden; de tijd staat niet stil, zei Toen ging de deur open en zag ik het smalle silhouetje van mijn man, of beter gezegd: een scha duw daarvan, zo mager was hij geworden. Hij had één of ander onmogelijk wit petje op, net als de clowns in het circus en droeg een grijze overall met daarop een nummer genaaid. Wij vlogen op elkaar af en het was net of we nooit uit elkaar waren geweest. Alleen zijn gezicht, dat volkomen uitgeput was en vol zat met puisten vanwege het gebrek aan vitaminen, herinnerde mij aan de werkelijkheid. Deze drie dagen waren voor ons als een droom, en we wilden er niet aan denken hoe snel ze weer voorbij zouden zijn. Ik probeerde Andrej wat extra eten te geven (uit Moskou had ik een heleboel lekkers meegenomen) en kookte voor hem in de kamer op een elektrische plaat. Maar hij kon bijna niet eten: meteen al na de eerste maaltijd kreeg hü het zo te kwaad, dat we de volgende dag een kamparts erbij moesten roe pen om hem een injectie te geven. Over deze vrouwelijke arts zal ik straks nog meer vertellen. Ik was zo nerveus dat het me leek dat deze drie dagen niet voldoende waren om alles aan elkaar te ver tellen. De belangrijke dingen schreef ik zoveel mogelijk op of vertelde ik in bed, onder de de kens, want we wisten dat in de kamer microfoons zaten. ven wij met z'n drieën achter. De beide vrouwen begonnen zake lijk en systematisch alles wat ik bij me had tot op de naad te door zoeken en hun vreugde kende geen grenzen, toen ze het geld in de broeksband ontdekten. "Zulke mensen zou je toch met ple zier om zeep helpen!", riep het oude mens en ze vervolgde, ter wijl ze mij boosaardige blikken toewierp: "Wij zitten hier maar de hele tijd te werken, wij zien niets van de wereld, wij zijn van nut voor de staat. Maar jullie doen niets anders dan lasterlijke praa tjes rondstrooien, vuile landver raders! Ze zijn nog veel te vrien delijk geweest voor die man van je, ik zou hem hier laten verrot ten!" Ik hield de hele tijd mijn mond stijf dicht, maar toen hield ik het niet meer uit en zei, dat ze een ouwe fasciste was. Toen ze mijn spullen hadden door zocht kwamen ze op me af en zei den, dat ik me moest uitkleden. Ik weigerde: ik was toch nog geen gevangene, dat ik me zou moeten uitkleden voor visitatie. De vrouw met de rubberhandschoe- nèn maakte echter al aanstalten met haar onderzoek te beginnen. Ik begon tegen ze te schreeuwen en riep, dat ik de officier van jus titie wilde spreken. De twee vrouwen barstten daarop in een honend gelach uit en gin gen aan tafel zitten, aan dezelfde tafel waar Andrej en ik die mor gen nog hadden ontbeten. "Krijg ik me daar toch opeens ge weldige zin in een kop thee", zei de één tegen de ander. Opmerke lijk genoeg hield de arts haar handschoenen, die toch bestemd waren voor gynaecologisch on derzoek, tijdens het theedrinken aan; ook toen ze suikerklontjes in haar kopje deed. Zo gingen twee uur voorbij. Ik bleef maar herhalen dat ze me zo lang konden vasthouden als ze wil den, maar dat ik me niet zou laten onderzoeken en dat ik alleen nog maar de officier van justitie wilde spreken. Er verstreken nog twee uur, en ik kreeg honger. Er was van al het lekkers dat ik had meegebracht nog heel wat over gebleven, want gevangenen mo gen niets met zich meenemen na afloop van een bezoek. Dus pakte ik een paar dingen uit en begon die op te eten. De beide vrouwen keken naar me met jaloerse blik ken, want zij hadden alleen maar een paar droge biskwietjes bij hun thee. Toen ik gegeten had sukkelde ik half en half in slaap. Daar werden ze zo boos om, dat ze zelfs onder elkaar begonnen te ruziën. "Luis ter eens, mijn werktijd zit erop", zei de arts geïrriteerd, "mijn zoon is al uit school terug en ik ben nog niet eens thuis". Op dat moment vroeg ik, of ik even weg mocht naar het toilet. Nee, dat mocht niet; in plaats daarvan haalden ze een emmer en zetten die midden in de kamer. "Wij zijn hier vrouwen onder mekaar", zeiden ze, "dus je hoeft je niet te generen". Ik bad vurig dat bij de nu volgende handeling de brief van Andrej, die ik diep in mezelf had verstopt, niet naar buiten zou komen. On der de gespannen blikken van twee paar ogen slaagde ik er in derdaad in mijn behoefte te doen. Hierna leken ze een beetje tot beda ren gebracht: één van de vrou wen ging de kamer uit en kwam tien minuten later terug met de officier van justitie van het dis trict Magadan. Het was dezelfde man, met wie ik samen in de bus had gezeten. De beide vrouwen hadden overigens al die tijd ge zegd, dat er in Talaja helemaal geen officier van justitie bestond. De man begroette mij als een oude bekende, luisterde aandachtig naar wat ik hem te zeggen had en gaf toen opdracht mij te laten gaan. Ik moest alleen nog even langs bij de kampcommandant. Toen ik daarheen op weg was zag ik in de gang het jonge echtpaar, dat ook met mij in de bus had gezeten. Toen ze mij in de gaten kregen glip ten ze gauw een kamer in. Later hoorde ik, dat agenten van de KGB voor de duur van mijn be zoek naar Talaja waren overge komen. Misschien waren zij dat wel. De kampcommandant stond op vanachter zijn bureau en kwam glimlachend op mij af. Dat ver baasde me, want gewoonlijk blijft zo iemand zitten, neemt de bezoeker met een koude, onver schillige blik op, slaat de fase van begroeting over en begint het voorgeschreven verhoor. Maar deze man toonde zich mense lijk en vroeg, hoe het bezoek was verlopen. Ik vertelde hem over het zes uur durende onderzoek na afloop, waarop hij vroeg hoe het mogelijk was dat ze bij mijn spul len een herenbroek hadden ge vonden met geld erin genaaid. "Waarom denkt u eigenlijk, dat die broek voor mijn man bestemd was?", antwoordde ik hem op zelfverzekerde toon. "Ze hebben hem toch niet bij hem gevonden? Dat is mijn broek, en ik heb het geld erin genaaid om het onderweg niet te verliezen". Ik denk niet dat hij mij geloofde, maar hij kwam verder niet meer op dit onderwerp terug. Later diende Andrej een klacht in en eiste, dat ze dat geld teruggaven. De kampcommandant vroeg mij, of ik het werk van Solzjenitsyn kende. Waarom schreef die man toch alleen maar van die ellen dige dingen, alles was even zwart bij hem, kende ons leven dan werkelijk geen zonnige kanten? Ik vroeg hem, of hij Solzjenitsyn ge lezen had. "Ik heb alleen "Een dag uit het leven van Ivan Deni- sovitsj" gelezen, en dat vond ik een erg interessant boek", ant woordde hij. "Maar hoe kunt u dan zeggen, dat Solzjenitsyn alleen maar ellen dige dingen beschrijft, als u niet meer dan één boek van hem kent?", vroeg ik. "Ik heb de kritiek op de rest van zijn werk in de kranten gelezen" zei de kampcommandant, "en ik heb geen redenen om de kranten niet te geloven". Met deze woorden werd onze dis cussie over Solzjenitsyn geslo ten. De commandant stond op, haalde uit zijn binnenzak een vulpen tevoorschijn en zei, dat dat een vulpen uit Korea was die hij me nu cadeau wilde doen. Van zijn gezicht viel nu zelfs sym pathie af te lezen, en met een vriendelijke glimlach begeleidde hij me tot aan de deur. Misschien was het maar een pose van hem omdat hij bang was dat ik in Moskou mijn beklag zou gaan doen. Maar misschien had hij ook werkelijk met me te doen. Ik kreeg de indruk dat hij gebukt ging onder zijn werk en dat hij er genoeg van had; niet lang daarna werd hij trouwens overgeplaatst. Eindelijk weer in vrijheid! Up straat was het al donker, en ik liep over de door de maan beschenen weg naar de voet van de berg waarop mijn pension staat. Allerlei gedachten gingen door me heen en plotseling, na een paar honderd meter, draaide ik me in stinctief om en ging terug naar het kamp. Ik kwam bij het wachtlokaal aan de poort, keek door het verlichte venster en zag daar mijn Andrej, in heftig debat gewikkeld met de officier van de wacht. Ik begon op het raam te bonzen en riep door het luchtraampje dat al les in orde was, dat ze me zes uur lang hadden vastgehouden, maar dat nu alles weer goed was, dat hij goed op zichzelf moest passen en de muts moest dragen die ik voor hem had meegebracht. Andrej was onuitsprekelijk blij toen hij me zag, hij had zich vrese lijke zorgen gemaakt over wat er met mij gebeurd was maar nu: kwam hij weer tot bedaren. Door het raam namen we nog een keer hartstochtelijk afscheid van elkaar, totdat de officier van de wacht onze kretqn ruw afkapte door het luchtraampje te sluiten en de gordijnen dicht te trekken. Nu ging ik rus tig terug naar de nederzet ting en begon de volgende dag de lange terugtocht via Magadan naar Moskou Andrej Amalrik, Russisch schrijver en historicus, werd geboren in 1938 in Moskou. Kreeg vermaardheid door de openlijke kritiek die hij op het communistische regime uitoefende en bracht als ge volg daarvan vele jaren door in Siberische werkkampen. Zijn bekendste werken zijn: "Niet-begeerde reis naar Si berië" en "Haalt de Sowlet- Unis 1984". Na zeer vele moeilijkheden kregen Amal rik en zijn vrouw, Gjoezel, van de Russische autoritei ten dit jaar een visum om naar Nederland te gaan. Amalrik is op het ogenblik in Utrecht. In bijgaand artikel vertelt Gjoezel Amalrik haar belevenissen bij een bezoek aan haar man in een werk kamp, vijf jaar geleden. Gjoezel en Andrej Amalrik, hier nog in Rusland (archieffoto). "In het kamp": schilderij van Gjoezel Amalrik.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1976 | | pagina 37