vrijbuiten Loek naar broeder Titusi V®tn) dl® ACHELSE KLUIS - Wie om kwart over zeven uit z'n bed komt, vindt Titus al drie uren uit de veren. Kwart over vier loopt zijn wekkertje af. Een beetje doorsoezen is er niet bij, want om klokslag half vijf begint de eerste dienst, en daar wordt zeker hij verwacht, met zijn 28 jaren de op één na jongste. Niemand zal het Gabriël van 91 kwalijk nemen als hij de warmte van zijn bed een enkele keer verkiest boven de smeekpsalm die het koor der witte broeders pleegt op te zenden voordat de nieuwe dag gaat gloren. Titus leidt nu al zes jaar zo*n voor dag-en-dauw-bestaan. Na een woelige jeugd, bol van spanning en avontuur, vond hij rust en een nieuw leven in het klooster. De abdij Achelse Kluis, zuidelijk van Eindhoven, over de grens met België heen, verscholen tussen akkers en bossen, waar vijftig monniken het grondplan van Benedictus en de soberheid der I Cisterciënsers in woord en daad eerbiedigen. Daarvóór was hij gewoon Loek Keet, een Haagse jongen,d ie zijn aspiraties liever investeerde in het leven zelf dan in een schoolse opleiding. Op Goede Vrijdag vol gend jaar wil broeder Titus de eeuwige gejofte afleggen. Die is gelijk aan een huwelijksbinding. Zijn turbulente leven op de Euro pese racebanen is een verva gende herinnering geworden die pas weer opflitst als hij nog eens bladert in het onvolprezen I "Gloiy and Power", een Engels standaardwerk over de auto sport Van studie en gebed wordt hij soms doodmoe. Ook daarom heeft hij zijn driehonderd boeken over het fenomeen auto naar het klooster laten komen, waar ze een eigen hoekje van de bibliotheek vullen. Hij is tóch secretaris van de boekerij. Dat bezit van vroeger integreert hij als een vorm van ontspanning in zijn nieuwe leven. Zoals ook zijn zwemuurtjes in Valkenswaard. Titus ontzegt zich alles wat zijn monnik-zijn in de weg staat. Toch zegt hij veel intensiever te leven dan toen hij nog Loek was. Maar vergis u niet. Zijn levensverhaal gaat niet over de onwillige rakker die langs de wonderlijke wegen van de weeë" moraalfantasten - godlof! - toch nog 'goed terecht komt. Hij is de onveranderlijke radikaal, die alleen de steven heeft gewend. En zich in een an der avontuur heeft gestort. "Dat van de Liefde". Eigen leven De kleine, schrandere, zelfbewuste monnik van Achelse Kluis, die in de stoet van rijzige broeders nauwelijks opvalt, typeert zich zelf als een eigenzinnige indivi dualist. Hij komt uit een gedegen rooms- katholiek gezin. Vader ambte naar. Twee broers en een zuster. Geen buitensporigheden. Ook geen fanatisme. Open naar an dere opvattingen. Met ouders die de kinderen tevredenheid voor leefden. Met aandacht voor de behoeftigen. Loek was toch een beetje anders. Er ontwikkelde zich bij hem een af keer van pasklare dingen en stugge normen. Hij wilde zelf zijn leven inrichten. Los van burger lijke vanzelfsprekendheden. De school had voor hem iets van een gevangenis. Trouw aan zijn naam, schopte hij liever keet. Al leen de kleuterschool doorliep hij met lof. Na de lagere school moest hij dan ook naar een kost school in Voorhout, om bijge schaafd te worden. Zo'n pensio naat waar de knoestige discipline van leer en moraal een vrijbui tersgeest tot ademnood bracht. Loek wilde geen vak maar het leven leren kënnen. Eerst zat hij nog een poosje op een detailhandels school en toen hij daar genoeg van had, meldde hij zich bij de Academie voor Beeldende Kun sten. Schoollokaal en leraars er voer hij als een bittere realiteit. Op z'n zestiende brak hij ermee. Hij wilde ménsen ontmoeten en met ze samenleven. Van alles pakte hij aan. Hij was etaleur, decora teur en verkoper, zat een tijdje op een Deutsche Schule en vervol gens op een English School for Foreigners in Londen - "een heerlijke stad, waar leven in zit" - en verdiende ook nog de kost als receptionist in een hotel, afwas ser in een restaurant en sla- inpakker op een veiling. Terwijl al zijn vrienden netjes in de ban ken zaten om diploma's te halen "bah!" - verkende hij het leven. Niets was hem daarvoor te min. En de familie en de buren maar schuddebollen, want wat moest er nou van zo'n woeste knaap worden. Waarschijnlijk het meest vertrouwend op de goede God en ook nog een beetje op hun op voeding, hebben zijn vader en moeder hem steeds vrij gelaten. Van die vrijheid heeft hij royaal geprofiteerd. Hij liet iedereen praten en ontwierp zijn eigen le vensplan. En dat laatste doet hij nu nóg. Over de grens Zijn voorliefde voor gevaren bracht hem in de autosport. Wat hem daarin aantrok was de uitdaging om de limiet van het onmogelijke te overschrijden. Tot in de diepte uit jezelf halen wat erin zit. Een "existentiële confrontatie met en peiling van je eigen ik", filoso feert hij nu. Vrijbuiten is ook snelheid, risico, avontuur, leven naar de rand toe en als het effe kan een pietsie eroverheen. Kij ken achter je einder. Op z'n twaalfde ging hij al op z'n fietsje door de duinen naar Zand- Voort. Nadien met de bromfiets verder weg. Naar Le Mans. En toen hij eenmaal z'n eigen auto had, doorkruiste hij heel Europa om elke week maar weer op die racebaan te zijn. Daar lag zijn le- Hij leefde in dië tijd van foto's ma ken en artikelen schrijven voor de auto-sportpers. "Zo'n beetje", want van de autosport wordt, als je Titus geloven mag, niemand rijk. Het strenge verinnerlijkingsproces dat hij nu meemaakt en waaraan hij zich met hart en ziel wijdt, zal die "laatste" onvergetelijke jaren niet kunnen uitwissen. Eenmaal opgenomen in de team-managing van diverse renstallen bouwde hij zelf gestaag aan een coureurs- carrière. Hij had het al tot reursinstructeur gebracht en on der de elite in dit aparte wereldje telde hij zijn vrienden. Die zou den hem wel verder brengen. In 1971 zou hij coureur worden. Mentaal en technisch werkte hij daarop aan met een bezetenheid die hem in 1969 zelfs voor de keus zette: óf m'n meisje óf de auto. Het werd de laatste. Geen opoffe ring was Loek Keet te groot. Monnik Titus is niet anders. Het is alles of niéts. In juni 1970 vloog hij, zittend naast een coureur, met een vaart 150 kilometer door het hek het circuit in Zandvoort. Na ein-| déloze buitenlingen kwam de wagen op z'n kop in een diep duin tot rust. Het eerste wat Loek toen deed grijpen naar z'n rozenkrans hij altijd bij zich had, want hij in de grond van zijn hart echt godsdienstig gebleven. Hij zat muurvast onder het dashboard, maar er droop geen bloed uit hem. "Dank u wel Heer", sta melde hij. De rijder had een scheur in z'n nek en voorhoofd. Een paar maanden la'ter raakte hij op een Duitse autobaan, op weg naar een race in Zwitserland, in een slip. Dat was op 't kantje. Weer bewoog hij het hoofd op waarts, maar nu vertwijfeld en bang: "Heer als ik het anders moet doen, laat het me dan In het klooster Die schokkende ervaringen groeiend kritisch zicht op het al te materialistische gebeuren waar binnen zijn ik-gerichte bestaan zich afspeelde, gaven hem eind 1970 de moed om zich terug te trekken voor bezinning. Zo is hij in het klooster verzeild, eerst in Echt, later in Borkel en Schaft, waar de Achelse Kluis ligt. Hij heeft ook ontwikkelings hulp en ziekenverpleging over wogen, maar vreesde dat zijn TITUS .de onveranderlijke radikaa emoties hem daarin zo zouden aangrijpen dat hij niet voldoende afstand zou kunnen nemen. In de stilte van het klooster ondervond hij, dat God iets anders met hem voor had. Bij zijn autovrienden vond hij res pect voor zo'n radikaliteit. Zij kennen de onrust van hun be staan en de jacht om eer. Sommi gen van zijn familie begriioener: nog steeds niet veel van. Zijn ene broer is accountant in Brazilië, de ander is medisch fotograaf. Mate rieel zijn ze beiden boven Jan en onder "leven" verstaan ze toch wel iets anders dan Loekie. Titus vindt alles goed, als ieder hem maar de vrijheid geeft en de taxa tie waarop hij als mens recht heeft. Op zijn beurt interpreteert hij elk ander leven toch ook niet als een verwijt. Integendeel. Maar leven is wel veel meer dan nut tigheid en furore. Titus zal de laatste zijn om te bewe ren dat het kloosterleven gemak kelijk is en voor iedereen ge schikt. Voorwaarde om monnik te worden is datje er een roeping toe hebt. Dat je ook als zodanig kunt functioneren en dat je je daar volledig op je plaats weet in ae samenleving der mensen. Leven tussen vier muren is onmen selijk, en dag en nacht samenle ven met dezelfde mensen, tot wie men niet eens geroepen iskan een kwelling worden. Voor hem is het enige motief voor dit soort leven God zelf. Een monnik - het is Titus' hoogst persoonlijke definitie - is er om met Christus te leven, verborgen in God, en zijn leven te wijden aan gebed en het beoefenen van de naastenliefde, heel concreet in de gemeenschap van zijn broe ders van wie hij er niet één zelf heeft uitgezocht. Juist door het schaven en schuren aan elkaar wordt hij gelouterd, om uit te groeien tot een geestelijke vol wassenheid, die hem met de grote apostel doet uitroepen: "Niet ik leef meer, maar Christus leeft in mij". Gezonde man In het begin heeft Titus Loek Keet zich erg op zijn nieuwe levens richting móeten toeleggen. Terwijl anderen juist gespannen raken omdat ze niet tegen dat ge sloten milieu kunnen, gaf de een zaamheid hém een gevoel van ge luk, ofschoon hij het gezin en zijn ontspanning soms pijnlijk miste. Het klooster zadelt hem niet op met een vracht frustraties. Voor hem is het niet zelf-vernietigend. Titus heeft zijn keuze voor het ongejiuwd-blijven snel gemaakt. Hij gelooft dat dè meeste kloos terlingen dat wel zo doen. De ja ren daarna bepalen of je keus goed is geweest. De lichamelijke en emotionele spanningen die de konsekwente mijding van de vrouw voor een gezonde man met zich brengt, zijn hem niet vreemd. Titus is niet a-seksueel. Hij houdt - in alge mene zin - van vrouwen en kin deren. Hij kan vrouwen ook be wonderen; "In dat opzicht blijft monnik-worden altijd een offer". Maar hij overwint zijn spanningen in gebed en in relatie tot Christus. Hij is bereid, wat hem dierbaar is, zoals een eigen gezinsleven, opzij te zetten terwille van wat God van hem verlangt. Titus leeft van de verwachting dat dit stuk van zijn mens-zijn, dat er heel reëel is, rust zal vinden bij God zelf. Nu kan hij zich geheel op andere relaties richten. Zo'n mens komt "natuurlijk" aan het leven tekort. Het is Titus' da gelijkse nachtgebed dat hij nou net dat egoïsme mag overwinnen. Hij weet zich door God bemind. Dat leidt hem weg uit eigen wil. "Je moet niet bang zijn om in de ogen van de ménsen een misluk keling te zijn". Hij doet afstand. Even grondig en zelfbewust als toen hij coureur moest .en zou worden. Ik ben dit In dit oude mannenklooster, waar de gastvrijheid voor niet- kloosterlingen - katholiek, pro testants en onkerkelijk, jong en oud, man en vrouw - hoog in het vaandel staat, is hij de enige die geen krant leest, niet naar de ra dio luistert en niet naar de televi sie kijkt. Hij kan dat zonder zelf verwijt ontberen, omdat hij zich heel bewust wil vernauwen tot dat middelpunt van zijn denken: de vereniging met God, maar dan ook totaal. Titus praat liever met mensen. In zijn ogen laten de media de wer kelijkheid niet zien. Wat ze ons tonen is slechts een gevolg van die werkelijkheid. De echte wer kelijkheid is dat we geen oog hebben voor elkaar. Daarom daalt Titus in zichzelf af om die oorzaak aan te pakken. Hij begint van binnenuit. Is altijd op weg naar "de bron". Pas dat con fronteert hem met God, die hij beminnen wil met hart, ziel en krachten "Dat is mijn roeping. Vanuit die Christus-gesteldheid zal ik in harmonische eenheid kunnen samenleven met alle mensen. Dat is mijn bijdrage aan de samenle ving en onze technologische con sumptiemaatschappij. Dat is ook mijn vrijheid. Kerkelijke hiërar chie en kloosterlijke structuren ontnemen mij die vrijheid niet" Als iemand Titus vraagt of hij geen zelfbedrog pleegt en of zijn roe ping niet ëen vrome vorm van egoïsme kan zijn. gaat hij niet in de verdediging. Zijn enige antwoord is: de waarach tigheid van zijn eigen leven. Met arbeiders, ambtenaren, huis vrouwen, politici en naamlozen ziet hij zich in hetzelfde rijtje staan. "Zij zijn dat en ik ben dit". Stille wereld Als het nachtgebed in de Achelse Kluis voorbij is, krijgen de mon niken een paar uur voor persoon lijk gebed, meditatie en studie. De kerkklok bepaalt hun dage lijkse ritme. Soms geeft de klepel een enkele tik. Elke klank heeft in deze verstilde wereld - ver ge legen van de route van elk open baar vervoer - zyn betekenis. Maar slaat het klokje driftig door, dan onderbreekt de hele com muniteit haar bezigheden voor de zoveelste gang naar de liturgie, waar schone zang opklinkt uit geschoolde kelen. De pater cantor heeft het conservatorium achter zich. Na het nachtgebed 's morgens eerst het ochtendbidden en tegen de middag de viering van de eucha ristie. In de namiddag de vespers en 's avonds om half negen nog de completen. Dan begeeft ieder zich naar zijn "cel" voor de nacht rust. Aan de gemeenschappelijke tafels wordt voorgelezen. Spreken in eetzaal, studiezaal, gangen en dergelijke ruimten vermijden de kloosterlingen zoveel mogelijk, om de sfeer van concentratie te waarborgen. Voor een gesprek moet men op zijn kamer zijn. Nooit gesloten Wie intreedt in de Kluis - de bezet ting is sinds het concilie wel te ruggelopen, maar elk jaar komt er toch één bij - moet z'n handen wel meebrengen. Met gesloten ogen alleen breng je het niet ver. Het werk binnen en buiten is wel zo omvangrijk dat de abdij zelfs der tig mensen van buiten in dienst heeft moeten nemen. Naast de boerderij met 1300 varkens, 90 koeien en 60 stuks kleinvee, 260 hectare akkerbouw en 7 hectare boomgaard zijn er de groentetuin met hal en veiling, de flesblazerij en zeep- en boenwasfabriek, de drukkerij en uitgeverij, de tim- merwinkel annex smederij. En om al dit aardse bedrijf heen het domein van de houtvester, een van de landweg of ondoorzichtig' bos waarachter de Kluis, als in een liefdevolle omarming, gerust mag leven. Ieder krijgt werk dat hem ligt. Een pater wijdt zich aan de gasten persoonlijk, een ander aan de groepen die bij het klooster aan leggen. Naar Benedictus' regel moet ieder ontvangen worden als had Christus zelf aan de deur ge klopt. De portier slaapt bij de poort, want het klooster mag nooit gesloten zijn. Titus is secretaris van vader abt, hetzelfde van de bibliotheek en redacteur van het tijdschrift "Abdijleven". Echt alweer een eigen baasje. "Zelfs in 't klooster ben ik aan 't vrijbuiten geslagen". Soms helpend Aan gesprekken en corresponden tie mét gasten besteedt hij veel tijd. Zijn brieven - dicht getikt - zijn een aaneenrijging van hoofd- stukken. Van zijn kant zijn deze contacten soms helpend. Ze gunnen hem ook een blik in de gecompliceerde buitenwereld. Met familietragedies onder de gasten houdt hij zich niet op. Het gaat hem om de - vaak problema tische - werkelijkheid van ie mands eigen leven of beroep. Titus hééft zich na zoveel jaren weer een agenda aangeschaft, zo druk heeft hij het er maar mee. "Eigenlijk afschuwelijk decadent" Een lichte ironie doortrekt zijn guitige blik. Ja Titus, zo gaat het als je van een vrijbuiter een broeder wordt. De God van de monnik is nou een maal geen burchtheer maar een uitzender. De weg omhoog gaat altijd weer te rug. En daar vind je r

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1976 | | pagina 23