Door
Alexander
Münninghoff
ZATERDAG 18 DECEMBER 1976
De Joegoslaviers beginnen
het zo langzamerhand ver
velend te vinden, al dat ge
praat over wat er met hun
land zal gebeuren na de
dood van hun president en
roerganger Josip Broz Tito.
Vooral toen de nu 84-jarige
maarschalk aan het begin
van deze herfst een lever
aandoening kreeg en voor
enkele weken uit de open
baarheid verdween kwam
de speculatiemachine in de
westerse pers op gang.
Tito, zo zei men, was als de laatste
der werkelijk grote politieke lei
ders de openbaarheid verdween
kwam de speculatiemachine in
de westerse pers op gang.
Persoonlijkheid
Tito, zo zei men, was als de laatste
der werkelijk grote politieke lei
ders (Mao, Stalin, De Gaulle,
Kennedy) juist door zijn unieke
persoonlijkheid in staat geweest
om de wankele constructie van
de socialistische federale repu
bliek van Joegoslavië bijeen te
houden.
Na zijn dood zouden de sluime
rende onderlinge verschillen tus
sen de zes republieken en de twee
autonome provincies, die teza
men deze federatie vormen, op
catastrofale wijze aan het licht
komen. De Serven zouden weer,
net als voor de oorlog, de Balkan
willen gaan overheersen, de
Kroaten zouden zich willen af
scheiden en in de autonome pro
vincies Kosovo en Vojvodina
zouden respectievelijk de Alba
nese en Hongaarse nationale
minderheden aansluiting willen
zoeken bij hun aangrenzende
moederlanden.
Boven dit alles zweefde het spook
beeld van een Sowjet-invasie in
Joegoslavië. Immers waren de
Russen in 1968 ook niet Tsje-
choSlovakije binnengevallen ,,op
verzoek van" Tsjechische com
munisten die hun land ideolo
gisch te gronde zagen gericht-
door Dubcek?
TV-beelden
Een dergelijk „verzoek" om inter
ventie zou, bij de te verwachten
uitbarsting van nationalistische
sentimenten na Tito's dood, ook
vanuit Joegoslavië alras het
Kremlin bereiken. En de Russen,
die immers nog steeds eigen ha
vens aan de Adriatische Zee op
hun verlanglijstje hebben, zou
den maar al te graag aan het ver
zoek gehoor geven, zeker nu
Amerika's president Jimmy Car
ter heeft verklaard, dat hij in ge
val van een gewapend conflict op
de Balkan zijn troepen thuis zou
houden.
De Joegoslaviers zelf delen deze
vrees niet. „Hebje gezien dat Tito
er veel beter uitziet dan Brezj-
new?" riep een leraar uit Skopje
enthousiast uit toen de tv-
beelden van het bezoek van de
Russische partijsecretaris aan
Belgrado werden getoond. Hij
had gelijk: Tito leek, met zijn ros
sige haardos en zijn blozende
uiterlijk onverwoestbaar.
Afgemat
Brezjnev, 15 jaar jonger, maakte
daarentegen een sombere, afge
matte indruk en had zojuist per
communique moeten erkennen
dat Rusland Joegoslavië vrij zou
laten op zijn „eigen pad naar het
socialisme". Mijn Macedoonse
gastheer moest daar een beetje
om lachen: „Brezjnev heeft ge
zegd, dat de grote boze wolf Rus
land nooit het roodkapje Joegos
lavië zal verslinden, maar hij weet
maar al te goed dat hem dat so
wieso nooit zal lukken. Wii zijn
geen Tsjechen, wij zullen vech
ten".
Voor Tito persoonlijk moeten de
genoemde buitenlandse specula
ties een eigenaardige ervaring
geweest zijn. Op zijn ziekbed in
zijn residentie op het eiland
Brioni kon hij zijn necrologieën
alvast lezen en tevreden vaststel
len, dat hij als een groot man de
geschiedenis in zal gaan.
Maar tegelijkertijd moet Tito geïrri
teerd zijn geweest door het duide
lijke gebrek aan vertrouwen dat
de buitenwereld stelt in de
hechtheid van „zijn" Joegoslavi
sche federatie. Zijn volgelingen
(en dat zijn vooral de leden van de
communistische partij, in Joe
goslavië omgedoopt tot liga van
communisten) delen die irritatie.
Koeltjes
„Het buitenland zou nu eindelijk
eens moeten begrijpen dat ons
systeem al zo lang bestaat en al
zozeer in onze maatschappij ligt
verankerd, dat het niet meer uit
sluitend aan de naam van presi
dent Tito is verbonden", zei een
hoge politicus uit de overwegend
Albaanse provincie Kosovo
nogal koeltjes tegen mij.
Op spandoeken wordt Tito in één adem genoemd met profeten als Lenin en Marks.
Een Servische textielarbeidster, al
18 jaar partijlid: „Ik zou mijn hart
uit mijn lijf huilen als Tito zou
sterven. Maar ik weet dat ik weer
naar de fabriek zal gaan en zal
zeggen: kameraden, laten we
dubbel hard doorwerken en hel
pen ons land op te bouwen. We
moeten de taak, die kameraad
Tito begonnen is, met z'n allen
afmaken".
En een Bosnische oorlogsveteraan
toont mij uit zijn portefeuille de
beduimelde foto's van de parti-
zanentijd, wijst me Tito daarop
aan en roept geemotioneerd: „Dit
is de man die ons als overwin
naars uit de oorlog heeft laten
komen. Die Joegoslavië groot
heeft gemaakt door ons de ware
weg naar het socialisme te wijzen.
Al ben ik nu 74, als iemand het
zou wagen dit land aan te vallen
zou ik mijn geweer pakken en ze
allemaal overhoop schieten. Zo
lang ik leef zal ik kameraad Tito
op mijn borst dragen, hij zal altijd
mijn voorbeeld zijn, ook na-
zijn dood".
Oprecht
Dergelijke openlijke uitlatingen
van grote persoonlijke ver
knochtheid aan een regeringslei
der mogen ons, nuchtere Neder
landers, wat overdreven in de
oren klinken, ja misschien zelfs
verdacht veel op indoctrinatie
lijken, ze zijn niettemin volko
men oprecht. Net als de una
nieme bereidheid van de bevol
king om, ongeacht de eigenlijke
nationaliteit, de eventuele in
dringer met de wapenen tege
moet te treden.
De grondwet (art. 237 en 238) laat op
dit punt geen onduidelijkheid
bestaan: iedere inwoner van het
land heeft het recht en de plicht
Joegoslavië te verdedigen, capi
tuleren wordt beschouwd als on
grondwettelijk en zal als hoog
verraad worden bestraft.
Zeker onder de generatie Joegosla
viers die de oorlog en de daarop
volgende politieke worsteling op
leven en dood met het Rusland
van Stalin bewust heeft meege
maakt, is Tito een halve heilige,
wiens portret vaak een ereplaats
heeft in de huiskamer.
Dat valt ook wel te begrijpen: het
was Tito die op 29 november 1943
in het Bosnische plaatsje Jajce, in
het eigenhandig op de Duitsers
heroverde gebied, de historische
tweede zitting van de anti
fascistische raad voor de natio
nale bevrijding van Joegoslavië
voorzat, een bijeenkomst waarin
de fundamenten voor de huidige
federatie werden gelegd en wel
ker datum nog steeds als de na
tionale feestdag wordt gevierd.
Het was Tito die de Duitsers het
land uitschopte, ook al claimen
de Russen tegenwoordig dit wa
penfeit. Het was Tito die na de
oorlog hardnekkig nee bleef zeg
gen tegen de pogingen van Stalin
om Joegoslavië onder het feite
lijk gezag van Moskou te brengen
en die het in 1948 zelfs tot een
openlijke breuk met Rusland en
de satellietstaten liet komen.
Het was Tito ten slotte, die in een
historische redevoering op 26
juni 1950 zijn volk, dat nog steeds
niet veel meer was dan een sa
menraapsel van Serven, Kroaten,
Slovenen, Montenegrijnen, Ma-
cedoniers, Bosniers, Albanezen,
Hongaren, Turken, Roemenen en
Grieken, een eigen, nieuwe iden
titeit gaf door het arbeiderzelf
bestuur te proclameren.
„In de Sovjetunie kan en mag de
arbeider nog steeds niet meer
doen dan werken", hield Tito bij
die gelegenheid zijn gehoor voor,
„zijn positie verschilt dus niet
wezenlijk van die van de arbei
ders in de kapitalistische landen.
In de Sovjetunie is de staat eige
naar van de fabrieken, de direc
teuren zijn staatsambtenaren.
Daarmee is een wezenlijke, ka
rakteristieke daad van een socia
listisch land niet ten uitvoer ge
bracht, namelijk: de fabriek
aan de arbeiders te geven".
Dit nu deed Tito wel in 1950: hij
verklaarde dat de arbeiders van
nu af aan met z'n allen eigenaar
waren van de machines, de fa
brieken en de bodemschatten
van het land. Dat in iedere fabriek
de arbeiders het op alle gebieden
voor het zeggen zouden krijgen:
ze mochten beslissen over de
aankoop van nieuwe machines,
over de benoeming van de direc
teur, over de hoogte van hun lo
nen. De#staat zou daar vanaf blij-
Om die inspraak van de basis tech
nisch goed te laten verlopen,
dienden de arbeiders zich te or
ganiseren in zogenaamde basi
sorganisaties voor geassocieerde
arbeid (Osnovna Organizacija
Udruzenog Rada, afgekort
OOUR). Nog steeds zijn de
OOUR's het fundament van het
Joegoslavische systeem van
self-management. De fabrieken
hebben doorgaans meerdere
OOUR's (bij voorbeeld in een tex
tielfabriek een voor de ontwer
pers, een voor de naaisters, een
voor de ververs, een voor de ad
ministratie enzovoorts), die uit
hun midden de afgevaardigden
kiezen voor de arbeidersraad van
de fabriek. Deze arbeidersraad
neemt de beslissingen, ook als
die bij voorbeeld het beleid van
de directie aangaan. In principe
heeft de machinebankwerker
dus evenveel te vertellen als de-
directeur.
In 1952 werd dit systeem van de
economische sector uitgebreid
naar het totale maatschappelijke
leven: kantoren, scholen, ban
ken, theatergezelschappen, uni
versiteiten, dagbladen, instituten
en sportorganisaties, alles en ie
dereen werd opgedeeld en on
dergebracht in zelfstandige
(vak)groepen die per bedrijf in
onderling overleg er het beste
van moesten zien te maken.
De staat als overheersend, centraal
opererend lichaam wast geheel
volgens de theorie van Marx, af
geschaft. Een fabriek in Macedo
nië kon, nee moest nu zelfstandig
besluiten nemen zonder op
goedkeuring van een of andere
instantie in Belgrado te hoeven
wachten. In 1953 werd het zelf
bestuursconcept in de grondwet
opgenomen en leek het arbeider
sparadijs in Joegoslavië een feit-
geworden. Dankzij Tito.
Nu, 25 jaar later, is dit „samoupra-
va" nog steeds het toverwoord
waarmee de Joegoslaven hun
welvaart verklaren: een feoort
marxistisch Wirtschaftswunder,
zeggen ze als je ze vraagt hoe het
toch komt dat bijna iedereen
televisie en een ijskast heeft.
Maar bij enig doorvragen, als het
aanvankelijk wantrouwen
tegenover de buitenlander is
overwonnen en weggedronken,
komen de onvolkomenheden van
de theorie naar boven.
„Ons zelfbestuur is niet zaligma
kend", zegt een Servische arbei
der, „voor deze televisie hebben
mijn vrouw en ik allebei lang op
ons inkomen moeten sparen. En
dat ik die stereo-installatie heb,
komt doordat mijn broer in
Duitsland werkt en hem heeft
meegenomen. Anders had ik daar
niet aan kunnen denken."
Maar toch, zeker in vergelijking
met de Oostbloklanden maakt
Joegoslavië een welvarende in
druk. Het straatbeeld in de grote
steden kan op sommige plaatsen
wedijveren met Londen of Parijs:
brede, goed onderhouden trot
toirs, een rijk en zorgvuldig uit
gestald assortiment in de win
kels.
Eten en drinken is er genoeg, alco
holica zelfs in overvloed. Echte
whisky is geen grove luxe meer,
Amerikaanse sigaretten worden
in licensie gemaakt en vormen
een onderdeel van het uit vele
Westerse componenten samen
gestelde statussymbool waar
vooral de jongeren zich hart
grondig aan conformeren. De
Joegoslavische vrouvyen zien er
vaak geweldig uit met modieuze
bontjassen en elegante leren laar
zen, vooral als ze uit zilvergrijze
Mercedessen stappen en door
gegalonneerde portiers een dure
nachtclub worden binnengeleid.
„Natuurlijk is dat niet de verdien
ste van het arbeiderszelfbes
tuur", zegteenjonge<
Belgrado, „dat veel
bij ons zo goed hebben komt
vooral doordat het politieke sys
teem bij ons veel toleranter is dan
in de andere communistische
landen. Zolang we maar van Tito
afblijven, de samouprava met de
mond belijden en de partijleden
op z'n tijd complimentjes maken
voor hun onschatbare verdien
sten voor het land wordt ons heel
veel vrijheid gegeven".
„De mogelijkheden voor prive-
ondernemerschap zijn zelfs weer
verruimd: vroeger moest je al bij
zes man personeel aan moeilijk
zelfbestuur gaan doen, tegen
woordig mag je al tien man in je
eigen zaak hebben. De meeste
restaurants en cafes zijn prive-
ondernemingen. Gewoon, met
een paar obers en
koks die van hem hun salaris
krijgen. De meeste handwerk
slieden, vooral de houtsnijders en
goudsmeden in de toeristencen
tra, werken voor zichzelf. De
bakker, de kruidenier, de foto
graaf net zo. Er komen steeds
meer zelfstandige artsen en ad
vocaten".
„Maar dacht je dat het ons wat kan
schelen of de oorspronkelijke
idee van algeheel zelfbestuur in
de praktijk verwaterd is? Welnee,
natuurlijk niet: ons leven wordt
immers iedere dag werkelijk be
ter, en daar gaat het toch om.
Daarom is Tito ook echt populair
onder het volk: hij heeft ons uit
de handen van de Russen weten
te houden en daarom hebben wij
het nu veel beter dan zij. Toen ik
als toerist in Moskou was, kwam
v er op straat een Rus naar me toe
en vroeg in het Engels of hij mijn
spijkerbroek mocht kopen. Hij
dacht dat ik een Westerling was!
Heb je een beter bewijs nodig?
En kun je je voorstellen dat ik be
reid ben te roepen dat het alle
maal door samouprava komt?"
Dit gemoedelijke opportunisme,
dat ik op mijn vierweekse reis
door Joegoslavië overal en dage
lijks hoorde formuleren, strekt
zich ook uit tot de Liga van
Communisten, de partij dus.
Procentueel heeft de liga zeer
veel leden: 1.400.000 op een totale
bevolking van 21 miljoen
(ruim 5 miljoen gezinnen).
Een officiële partijwoordvoerder
zegt, dat er de laatste drie jaar
zo'n 200.000 nieuwe leden bij zijn
gekomen. Bijna tweehonderd
nieuwe leden per dag dus, drie
jaar lang: het lijkt de TROS wel.
„Er zitten heel veel jonge mensen
bij", verklaart mijn informant,
„en dat komt doordat de liga tra
ditioneel de jeugd al vroeg zelf
standigheid geeft". Maar een
jonge Macedonische communist
vat de ware motivatie van zijn
leeftijdgenoten samen: „Ik ben
lid geworden omdat ik dan wer
kelijk invloed kan uitoefenen op
de samenleving waarin ik leef. En
dus ook op mijn eigen omstan
digheden. Als je geen partijlid
bent kun je wel op vergaderingen
het woord voeren, maar niemand
luistert dan echt naar je. Het praat
wat makkelijker als je erbij-
hoort".
In etalages Tito als de jonge krachtige partizaan. Alsof hij
niet het oudste staatshoofd ter wereld is
Waakzaamheid
Samen met het leger is de liga van
communisten het enige lichaam
dat zich in de Joegoslavische
praktijk op een ouderwetse, cen
tralistisch georganiseerde ma
nier opstelt. De ideologische ge
dragslijn wordt in Belgrado ont
worpen en gecontroleerd. Zeker
sinds Tito in 1972 aan alle partij
leden een brief schreef, waarin hij
aandrong op grotere „waak
zaamheid", is de interne partij
discipline versterkt.
Veel vrijer
Een Servische communist vertelt:
"Na de afzetting van Rankovic,
het hoofd van de geheime politie,
in 1966 veranderde het hele leven
in ons land. Alles werd veel vrijer,
en ook de partij verloor haar
strenge karakter. Onze leden be
gonnen misbruik te maken van
hun posities, er was geen controle
meer. Er kwamen economische
delicten: als jij me tien procent
geeft, zegt de partijbons tegen de
aannemer, dan zorg ik ervoor dat
jij dat nieuwe zwembad voor de
gemeente mag bouwen. Zulk
soort dingen.
Ook gebeurde het, dat bepaalde na
tionalistische groeperingen, vaak
met geld vanuit het buitenland,
de sympathie van het lokale ka
der kochten. Het is heel goed ge
weest dat Tito toen die brief
schreef. De partij werd een kari
katuur van zichzelf'.
Het is zeker, dat de partij in het
Joegoslavië van vandaag een veel
grotere rol speelt dan haar vol
gens de zelfbestuurstheorie toe
komt. De leden zelf spreken het
liefst over de „voorhoedefunctie"
die zij in de maatschappij moeten
vervullen, maar feit is dat zij in de
bedrijven door hun grotere moti
vatie en (van bovenaf toegezon
den) informatie het partijloze
werkvolk gemakkelijk naar-
hun hand zetten.
Op alle belangrijke overheidspos
ten zitten partijleden, en in be
drijven komt het slechts spora
disch voor dat een manager
geen lid is.
„Het is de enige manier van carriere
maken", zegt een marketingspe-
cialist die na jarenlange studie in
het buitenland in Belgrado niet
aan de slag kan komen omdat hij
zich eens een kwalijke opmer
king over Tito heeft laten ontval
len en dus niet tot de partij wordt
toegelaten. „Kijk maar naar mijn
geval: ze hebben schreeuwend
behoefte aan markteconomen,
zoals ik, maar politieke betrouw
baarheid telt zwaarder. En een
schoolhoofd geeft toe dat voor
zijn functie het lidmaatschap we
liswaar niet verplicht is, maar
toch wel „wenselijk" is.
Ondertussen lijkt de man die dit
gezicht van Joegoslavië voor een
groot deel bepaalt, in de ogen van
zijn volk aan iedere vorm van da
gelijkse, laag-bij-de-grondse poli-
tiekbedrijving te zijn ontstegen.
Iedereen weet dat Tito nog maar
zelden in het parlement in Bel
grado vertoeft, dat hij politici
voor beraadslagingen naar zijn
residentie in Brioni laat overko
men en dat hij de werkelijke be
slissingen neemt in overleg met
een select groepje vertrouwelin
gen, waaronder oorlogsveteraan
Kardelj en partijsecretaris Do-
lanc als eventuele troonopvol
gers worden genoemd.
De kanonisering van Tito is al bij
zijn leven begonnen. Op span
doeken wordt zijn naam in een
adem genoemd met Marx en Le
nin, de kosjere profeten van de
leer. De etalages toonden rond 29
november, de nationale feestdag,
veelal zijn portret als jonge,
krachtige partizaan, alsof men
niet wilde erkennen dat hij het
oudste staatshoofd ter wereld is.
Grapjes over zijn persoon, die
vooral in studentenkringen nog
wel eens worden gelanceerd,
worden vaak aangegeven en dan
kan er arrestatie en veroordeling;
op volgen. In de grondwet van
1964 staat te lezen (art 333) dat de
federale assemblee (het parle
ment, zeg maar)
Spandoeken
Josip Broz Tito mag benoe
men tot president voor onbe
paalde tijd. Onnodig te zeggen,
dat dat bij acclamatie gebeurde.
Toen een journalist protesteerde
en zei, dat een grondwet een al
gemeen document is waarin geen
persoonsnamen thuishoren,
werd hij opgepakt.
Signalen
Het zijn misschien kleine dingen en
Tito zelf lijkt er niet persoonlijk
achter te zitten. Toch zijn het sig
nalen, al worden ze overstemd
door de tevredenheid en de vro-.
lijkheid van de Balkanezen, van
een politiek klimaat dat in wezen
lang niet zo gezond is als op het
eerste gezicht lijkt. Maar zolang
Tito leeft schijnt in ieder geval de
zon, zeggen de Joegoslaviers. Ën
dat hij lang mag blij ven leven van
zijn onderdanen blijkt wel uit de
naam die aan Tito's verjaardag
(25 mei) is gegeven. Die dag heet
nu officieel „dag van de jeugd".
Gemoedelijkheid, overal in Joegoslavië. De meeste
handwerkslieden werken er voor zich zelf.