'Bewust niet teveel bladgoud aangebracht' Musical voor en door Leidenaars Schouwburg-architect Onno Greiner Ook K O complex vernieuwd Wie betaalt het gelach? LEIDEN - Behalve aan de Leidse schouwburg is er in de afgelopen jaren ook hard ge werkt aan het K. en O.-complex. Onno Greiner heeft kans gezien om van het voormalige Carme- litessenklooster, dat naast en achter de schouwburg ligt, een doelmatig ingericht cultureel centrum te maken. In het pand aan de Oude Vest werden de administratie, de kaartverkoop en de stafruimten geprojecteerd alsmede een foyer-kantine, die in open ver binding staat met de foyer van de schouwburg. Voorts is er de "kapel", een ruimte die haar oorspronkelijke vorm heeft be houden en waarin tal van cultu rele activiteiten kunnen wor den ontplooid. Het perceel aan de Caecilia- straat bergt de cursuslokalen. Het wordt door een nieuw tus senstuk verbonden met de voorbouw. De entree is in de Hazewindsteeg met garderobe, toiletten, toegangen naar zowel de expositieruimte als de cur suslokalen. Het geheel wordt onderbroken door een sfeervol aangelegde binnentuin. Ook in dit geval zijn met weinig midde len wonderen verricht. Onno Greiner, die Leidse schouwburg LEIDEN - De Leidse schouwburg is in oude luister hersteld. Nog enkele dagen, dan gaat voor het eerst na een sluitingsperiode van ruim vijf jaar het doek weer op. Waar eens Sarah Bernhardt heeft gestaan zal opnieuw toneel kun nen worden gespeeld. Het bete kent het einde van een zorgelijke tijd, gedurende welke de schouwburg heeft moeten uit wijken naar de Stadsgehoorzaal, het LAK-theateren het Rijnlands Lyceum in Oegstgeest. De man die het liefste schouw burgje van ons land van de on dergang heeft gered heet Onno Greiner. Hij is het die van het oude theater aan de Oude Vest en het ernaast gelegen K. en O.- complex een bruikbaar geheel heeft gemaakt. Aan deze Amstel- veense architect, schepper van o.m. een theater in Hoogevéen en een cultureel centrum in Slied- recht, is het te danken, dat de Leidse schouwburg zijn neo- barokke interieur heeft herkre gen. Aan de vijfde restauratie van het uit 1705 daterende theater zal zijn naam voorgoed verbonden blij ven. Zelf is hij laaiend enthou siast over de restauratie van 1865, waarvoor de toenamlige stadsar chitect J. W. Schaap heeft gete kend. "Wat deze man tot stand heeft gebracht is uniek in de ge schiedenis van de Westeuropese theaterbouw", zegt Onno Grein er. Vandaar dat hij aan de con structie van Schaap zo min moge lijk heeft willen tornen, hoewel er aan een totale afbraak van het to neelhuis niet viel te ontkomen. Het wegsnijden van het oude to neelhuis vormde overigens het grootste technische probleem bij de herstelwerkzaamheden, die in het vroege vooijaar van 1974 zijn begonnen. Onno Greinen "Mijn opdracht was om van de oude Leidse schouwburg weer een ex ploitabel theater te maken. Daarom was een volledige ampu tatie van het toneelhuis, dat bij de schouwburgrestauratie van 1865 ongemoeid werd gelaten, nood zakelijk. Het oudste stukje van de schouwburg was mooi, maar on bruikbaar. De decors hingen aan touwen over katrollen in de hou ten spanten. Dat kon echt niet meer. Dus kwam er een nieuw, zestien meter hoog toneelhuis met een in het stadssilhouet pas send zinken dak. Een toneelhuis met moderne technische appara tuur en een sproei-installatie, die in korte tijd tienduizenden liters water over het vergrote speelop- pervlak kan laten stromen. Het afbreken van het oude toneelhuis hield het gevaar in, dat er be schadigingen in de zaal zouden ontstaan. We hebben de hele zaak hij het maken van de bouwput met een tentzeil en met hout af geschermd. En ondanks het feit, dat de zaal een jaar lang indirect bloot is gesteld aan de invloeden van het Nederlandse klimaat zijn de oude schilderingen er goed van af gekomen. Met het slaan van de damwandeh in de bouwput zijn we overigens ge stopt, toen bleek dat de trillingen te hevig waren. De platen zijn er daarna met behulp van een nieuw ontwikkeld systeem, ingedrukt". Welke problemen moesten er bij de restauratie van de zaal worden overwonnen? Onno Greiner laat daar geen enkele twijfel over bestaan. "De verlich ting en de kleurtoepassing vorm den een grote moeilijkheid, waarvoor een zowel esthetisch als psychologisch verantwoorde oplossing moest worden gezocht. Schaap heeft achter een nogal zwakke gevel een droom van een zaal gecreëerd. Een droom, die niet verstoord mocht worden. Uitgangspunt bij de restauratie was dat het Leidse theaterpu bliek de oude schouwburgzaal onmiddellijk weer zou herken nen. Het plafond en de balkon randen hebben daarom hun kleu ren behouden. We hebben die kleuren alleen maar opgehaald en doelbewust geen nieuw blad goud gebruikt. Teveel brille zou het karakter van de zaal ongetwij feld hebben aangetast. De stem migheid van het matgroen in lijs ten en ornamenten is nu tenmin ste niet verloren gegaan. Het is ook een hele toer geweest om de kleur van de stoelen (brons-oker) en die van de wandbespanning (donker groen) in overeenstem ming te brengen met de kleuren van de schilderingen. Rood zou veel te opdringerig zijVi geweest. Vandaar het brons-oker dat we voor de stoelen hebben gekozen. Het theaterrood is nog wel terug te vinden in het voordoek. Het sierdoek is een ontwerp van Wim Vesseur, die als theateradviseur waardevol werk heeft verricht. Het is op linnen geschilderd door Benno de Vries en op het brand- scherm, dat een paar minuten voor het begin van de voorstel ling wordt opgehaald, gespan nen. Het goud-oker van dit sier doek is verwant aan het goud en het groen van toneellijst- en fries, die ook zijn gerestaureerd. Wat de verlichting betreft, het is vermoedelijk de bedoeling van Schaap geweest om bij de ver bouwing van 1865 een gaskroon aan te brengen. Maar die is er nooit gekomen, waarschijnlijk omdat de financiële middelen daartoe hebben ontbroken. Dus kozen we nu opnieuw voor een kroon. Niet zo'n geval van kristal met allerlei tierelantijnen en imi tatiekaarsjes, maar ëen in de stijl van de oude gasballonnetjes. Om de harmonie niet verstoren zijn er overeenkomstige armaturen op de balkonranden aangebracht. De ballonnetjes zijn speciaal voor deze schouwburg in Italië ge maakt en geheel aangepast aan de kleur en de toon van de schil deringen. Schittering van kristal zou de intieme sfeer van de zaal zeker niet ten goede zyn geko- De vraag dringt zich op hoe Straks de akoestiek in de opgeknapte schouwburgzaal zal zijn. Onno Greiner "Dit schouwburgje is een typisch voorbeeld van een spreektheater. Het heeft een goede spreekakoestiek en is dus bijzonder geschikt voor cabaret en toneel. Maar voor een ideale muziekakoestiek is de zaal te klein. Hoe meer muziek hoe slechter eigenlijk. Voor opera's en musicals is dit theater dan ook minder geschikt. Ik ben daarom ook bang, dat het koor van de openingsmusical tijdens de feest- tiendaagse moeilijk verstaanbaar zal zijn. En de muziek uit de or kestbak zal vermoedelijk droog en gebroken overkomen". De Leidse brandweer heeft zich in het verleden nogal zorgen ge maakt over de veiligheid van de theaterbezoekers. Hoe zit het nu met de brandveiligheid? Onno Greinen "Het moet mogelijk zijn om de hele zaal binnen twee minuten te ontruimen. Er zijn aan alle vier de zijden van dit com plex vluchtwegen, dus ook aan de kant van het Groeneveldhofje. En via een ijzeren trap op de bin nenplaats van K. en O. kan men gemakkelijk de Hazewindsteeg bereiken. Dat de beruchte en foeilelijke noodtrap aan de voor* kant van het gebouw mede als gevolg van de verbouwing van de ruimten rond de Schouwburg zaal kon worden gesloopt is een zegen voor de hele Oude Vest. Verder zijn er tussen de schouw burg en het K. en O.-huis brand werende deuren aangebracht, die bij brand zichzelf sluiten. Boven dien is vrijwel de gehele zaal aan kleding van wol, zoals bekend een vlamwerende stof. En dan is er tenslotte nog de sproei- installatie boven het toneel. Veel lof overigens voor de logica, waarmee Leidse brandweer te werk ging en voor de perfecte samenwerking bij de verbou wing." Het opknappen van de voorgevel van het theater heeft veel moeite gekost. Onno Greiner daarover: "De voorgevel moest vrywel ge heel worden vernieuwd, een hels karwei. Het pleisterwerk bleek meer geschikt voor een droog Ita liaans klimaat dan voor een nat Hollands. Maar in goede samen werking met Monumentenzorg hebben we ook dat geklaard. De vier lantaarns bij de ingang van de schouwburg zijn overigens geheel aan de hand van oude fo to's aangebracht. Ze geven een leuk effect aan de niet al te uit bundige gevel". Wat de entree betreft, de oude deu ren zijn vervangen door duurza mere en de betonnen treden door een hardstenen trap. De hal, waar zich de kassa's en de informatie balie bevinden, wordt afgesloten door een meer ruimte sugge- rende glazen pui. Voorts is de ar chitect er in geslaagd om foyers aanzienlijk te vergroten en in el kaar over te laten vloeien. Onno Greiner "Kan iedereen in de pauze iedereen ontmoeten". Niet onvermeld mag blijven dat het moeilijke restauratiewerk is uit gevoerd door het Utrechtse aan nemingsbedrijf Jurriens. Tot volle tevredenheid overigens van de man die van de Leidse schouwburg weer een monu ment maakte". LEIDEN - De afgelopen weken is vrijwel dagelijks intensief gere peteerd voor de opvoering van de musical „Wie betaalt het gelach". Een groots opgezette theaterpro- duktie, die tien keer zal worden opgevoerd ter gelegenheid van de heropening van de Leidse Schouwburg. Voorstellingen „voor en door Leidenaars" zegt schrijver Watze Tiesema. Wordt dat „voor Leidenaars" door een aantal medewerkers sterk in twijfel getrokken (daarover straks meer) het „door Leide naars" berust in elk geval op waarheid. Want op de inbreng van regisseur Steye van Bran denburg na, is „Wie betaalt het gelach" een louter Leidse aange legenheid geworden. Alleen al om die reden is deze musical iets waar de stad trots op mag zijn. Vlak voor de zomervakantie, toen het script zijn definitieve vorm had gekregen en toen na lang zoeken een geschikt regisseur was gevonden, werd begonnen met de bezetting van de rollen. Van meet af aan stond vast dat de acteurs amateurs moesten zijn. De plaatselijke toneelverenigin gen werden aangeschreven, er werden audities gehouden, maar uiteindelijk heeft het nog tot het begin van de vorige maand ge duurd voordat ook alle bijrollen waren bezet. Inmiddels had choreografe Marjo lein Briër uit de leerlingen van haar balletschool een dansgroep geselecteerd en had Koos Mark (arrangementen en orkestlei ding) een musicalorkest gefor meerd. In de groep van acteurs veel be kende gezichten: spelers van de koninklijke toneelvereniging „Litteris Sacrum", het Leids Studenten Toneel en Projekt '75, aangevuld met een aantal niet I gebonden acteurs. „Wie betaalt het gelach" speelt zich af in een denkbeeldig stadje, dat echter genoeg aanknopingspun ten geeft voor een identificatie. Het stadsbestuur, het college van burgemeester en wethouders'. wordt geplaagd door slapeloze nachten, omdat het zowel be stuurlijk als economisch allemaal niet zo goed loopt. Om de misère voor het college nog groter te maken, zijn er de praktijken van een aktiegroep, die uitgesproken ideeën heeft over de manier waarop het in de stad beter zal gaan. Niet alleen die aktiegroep heeft daar een opvatting over, maar ook de koffiejuffrouw ter ge meentesecretarie. Zij raadt B en W aan een reclamebureau in de arm te nemen, want het gaat er niet om of het beleid goed is, maar of het op de juiste manier aan de burgers wordt verkocht. Haar advies wordt opgevolgd. De reclamejongens doen hun in trede en op hun advies wordt driftig aan „imagebuilding" ge daan, de enige manier om te red den wat er nog te redden valt. Door tal van persoonlijke ver wikkelingen en intriges lijkt een debacle echter toch niet afwend- baar en rijst de vraag: wie betaalt het gelach? Tot zover de grote lijnen van het stuk, terug naar Tiesema's uit gangspunt „voor en door Leide naars", een principe overigens dat hij van de schouwburgleiding als opdracht voor het schrijven mee kreeg. De keuze voor deze musical ligt in zo'n geval voor de hand. Muziek, toneel, dans, satire en parodie zijn nu eenmaal in combinatie de bij uitstek geschikte vormen ge bleken voor een schrijver die volle zalen en een gevarieerd pu bliek voor ogen heeft. Ook past de musicalvorm waarschijnlijk het beste bij zoiets als een feeste lijke heropening van een schouwburg. Bezwaar is echter het onvermijdelijk grote aantal medewerkers en de splitsing in drie groepen (acteurs, dansers, muzikanten). Zeker wanneer met amateurs moet worden gewerkt is de realisering van een dergelijke opzet geen Koos zijn van bijzonder hoog ni veau en daarnaast valt op dat het orkest, dat toch eigenlijk voor deze gelegenheid bij elkaar is ge raapt, uitstekend werk verricht en zeker een eenheid vormt. Door Leidenaars, dat is duidelijk, „Voor Leidenaarg", daar is men het binnen de groep niet over eens. Eigenlijk was het natuurlijk voorspelbaar dat de „première in het net (dames in gala-tdilet, he ren in smoking of donker kos tuum, zoals de uitnodiging ver meldt) actie uit zou lokken. Voor de hand ligt dat een dergelijk in itiatief genomen wordt door de leden van de actiegroep uit de musical en dat is dan ook ge beurd. Er is een handtekeningenactie op gezet, waarmee medewerkers, die tegen de gala-première zijn, hun ongenoegen kenbaar willen maken. Niet om de première in het honderd te laten lopen, maar wel om duidelijk naar voren te brengen, dat ze het met de „ma nier waarop,, niet eens zijn en dat de kreet „voor Leidenaars" niet op gaat. De „gewone burger" zal er immers op de première niet zyn. Een repetitiefoto van de musical kleinigheid. Je vertilt je er als re gisseur gauw aan. Gebrek aan speltechniek en „know how" be dreigen sowieso elke amateur- produktie, dre zichzelf geen be perkingen wil opleggen, maar in tegendeel, „professioneel" wil overkomen. En in het geval van de musical zijn er natuurlijk nog andere problemen: er moet niet alleen gespeeld worden, maar ook gedanst en gezongen en als het even kan nog alle drie tege lijk. "Wie betaalt het gelach?". Op de voorgrond is duidelijk de Zo'n twee weken voor de première leert een bezoek aan de repetities dat ook de medewerkers van „Wie betaalt het gelach" deze nauw met de musicalvorm sa menhangende problematiek nog niet meester zijn geworden. Van een echt ensemble, een eenheid in de groep, is nog geen sprake. Bob Hageman, een van de hoofd rolspelers zegt „Het gebouw staat in de grondverf, het is de vraag of we de glanslak er bijtijds op krijgen". De balletgroep heeft vaker alleen dan met andere medewerkers ge repeteerd, dat geldt ook voor de muziek en dat is duidelijk af te lezen aan het beeld van een repe titie, waar alle medewerkers aan het werk zijn. Je ziet nog duide lijk drie groepen aan de gang. En daarnaast is er natuurlijk, hoewel de choreografie is aangepast, een groot verschil tussen het ballet uitgevoerd door de groep van Marjolein en door de acteurs zelf. Zingen, spelen en dansen is voor Positieve punten zijn er evenwel twee weken voor de eerste op voering ook. Marjolein Briër heeft wederom goed de moge lijkheden van haar „materiaal" getaxeerd en een aan hun moge lijkheden aangepaste choreogra fie gemaakt, die „lekkerloopt" en goed overkomt. De muziek van Watze en de arrangementen van Het laatste woord over die première is ongetwijfeld nog niet gevallen! Gezegd moet dat de organisato ren van een dergelijke festiviteit het natuurlijk in de ogen van ve len nooit goed doen, maar je kunt je afvragen of het niet aardig was geweest om die hele verkleedpar tij op de premiere achterwege te laten en gewoon uit het bevol kingsregister 500 willekeurige burgers te lichten en die een kaartje voor de eerste voorstel ling te geven. Dan was je van een hoop „aktie* afgeweest en was je ook meer in de buurt van het principe „Voor en door Leidenaars" gebleven. Want al klinkt zo'n opmerking in de wandelgangen van de schouwburg misschien als een gemeenplaats, wie is heteigenlijk die het gelach dat tijdens de voor stellingen zal klinken, betaalt?

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1976 | | pagina 15