indië ademt nog wat verder in Bronbeek
HILVERSUM WACHT MET SMART OP OMROEPMUSEUM
REKENKAMER
STELT VOOR
EEN STREEP
TE ZETTEN
ONDER DIT
KOSTBARE
'TEMPO DOELOE'
„Indië is
ons leven,
begrijpt
U dat?"
ALEXANDER MUNNINGHOFF
zoeken in Bronbeek een rustige levensavond.
De Algemene Rekéhkamer heeft
In zijn jaarverslag over 1975 kwam
dit gezelschap koéle Haagse cijfe
raars tot een serie suggesties, die
erop gericht waren de overheidsuit
gaven zoveel mogelijk te beperken.
Vooral defensie, zo vond de
Rekenkamer, kon best met wat
minder miljoenen toe, zonder dat
daarmee de weerbaarheid van onze
armee schade werd berokkend. Was
hetbijvoorbeeld niet dienstig om zo
langzamerhand de sluiting te gaan
overwegen van Bronbeek, het
Koninklijk Tehuis voor Oud-Militai
ren bij Arnhem?
Immers, zo calculeerde de Rekenka
mer, het aantal inwonende gepen
sioneerde militairen in Bronbeek
loopt met het jaar terug, terwijl het
personeelsbestand stijgende is. Nog
even, en op iedere oud-militair is
i verplegend burgerpersoneel
vertier. Hun eigtn vertrekken
hebben zij aan de achterkant van
dit uit 1862 daterende gebouw, zodat
zij, wanneer de bus met huisvrou
wen uit Tiel of Venray de
monumentale toegangspoort van
Bronbeek binnendraait, zich ijlings
in slagorde kunnen opstellen in de
buurt van de kantine, waar het
gezelschap na de rondleiding „op
zeker" zal terechtkomen.
Leugenbankjes
Vechtjassen
Gesteld dat liet ooit zo ver zou
komen, dan zou dat een situatie zijn
die enkele tientallen jaren geleden
in hogere militaire kringen nog als
normaal werd beschouwd. Een
beetje officier had immers zijn
ewjen persoonlijke oppasser, die hem
de laarzen na een dag vol
oorlogvoeren uittrok, zijn bed
opmaakte en zijn sabel wette.
Maar officieren zijn er niet onder
de inwonenden van Bronbeek. De
hoogste in rang is een onderluite
nant, de meerderheid van de thans
57 merendeels zeer bejaarde oud-mi
litairen .heeft bij het verlaten van
de dienst de rang van sergeant
bereikt. De berichten over de
mogelijkheid van sluiting van
Bronbeek hebben,bij deze ijzersterke
vechtjassen (gemiddelde leeftijd 82
Jaar en vijf maanden) grote onrust
doen ontstaan.
De commandant van het Koninklijk
Tehuis is de generaal b.d. Van der
Leer. Toen hij in 1968 bij het
bereiken van de militaire pensioen
gerechtigde leeftijd (55 jaar) naar
c.—>e functie solliciteerde, had hij
een langdurige dienst in Indie
achter de rug. „Dat moet ,Je als
commandant van Bronbeek wel
hebben", vertrouwt hij me toe als we
aan een wandeling over het acht
hectare grote terrein beginnen,
„want bijna iedereen die hier zit
heeft een groot deel van zijn leven
in Indie gesleten. Hoewel Bronbeek
in 1970 ook werd opengesteld voor
niet-koloniale oud-militairen, zijn
het toch vooral de KNIL-mannen,
die hier een rustige levensavond
temidden van hun oude kameraden
zoeken".
Scepsis
„Dat is begrijpelijk,
verlefcen, maar daar moét je bij
deze mannen niet mee aankomen.
Zij hebben hun plicht gedaan; dat
er nu door sommige mensen anders
over wordt geoordeeld dan indertijd
is htm schuld niet. Dat zij uit die
oude tijd zijn overgebleven, daar
kunnen zi j niets aan doen".
We lopen door het museum van
Bronbeek, waar volgens generaal
nt wat je Van der Leer jaarlijks zo'n 15.000
n, die in de Atjeh-oorlog werden
-isselen Die sfeer uit Indië,
wordt hier levend gehouden. Daar buitgemaakt,
moet je ook niet aankomen, vind ik. Voor de inwonenden
Ik bedoel maar: tegenwoordig is er is dit museum e<
veel scepsis over ons koloniale terugkerende bron vai
De zwart-houten zitbanken die
lange gangep van h
staan, hebben inmiddels de bijnaam
„leugenbankjes" gekregen: daar vin
den de aanvullende informatieve
monologen plaats', die de oudgedien
den aan de bezoekers van het
museum prijsgeven. De sterke
verhalen liit grootvaders tijd, toen
een dubbeltje nog een dubbeltje was
en we Indië nog hadden Indië
waar het pad van de soldaat per
kapmes, in het alang alang werd
uitgehakt, met achter iedere boom
de boze vijand.
„Het is zeker niet overdreven te
zeggen, dat voor de inwonenden hier
het ophalen van herinneringen uit
Indië een levensvoorwaarde is", zegt
een adjudant met een droevige
oogopslag, „als ze hun verhaal niet
meer zouden kunnen spuien, dan is
dat het einde voor ze Indïë is nou
eenmaal ons leven, begrijpt U dat?"
Generaal Van der Leer beaamt dit:
„Het alternatief voor Bronbeek,
gesteld dat het zou sluiten, zou een
gewoon bejaardentehuis zijn. Dat
zou betekenen, dat deze mensen uit
hun vertrouwde militaire kring
worden weggehaald en naar een
burgeromgeving worden overgeplant,
waarin hun specifieke militaire
achtergrond geen weerklank vindt.
Dat is hier op Bronbeek wel zo: de
inwonenden hebben, als vertellers,
een functie".
Rekenen
Dit sentimentele aspect van de
kwestie-Bronbeek heeft de Rekenka
mer, volgens de generaal, niet in
haar overwegingen betrokken. Maar
meer nog geldt zijn kritiek op de
Haagse cijferaars het feit, dat zij
het Bronbeekbestand te eenzijdig
hebben belicht.
„Zij rekenen als volgt: in 1963
waren er 32 personeelsleden, verple
gers en zo, voor 93 inwonenden. Nu
zijn dat 42 personeelsleden voor 57
militairen» met andere woorden: de
kosten van de verzorging drukken
steeds zwaarder op een relatief
kleine groep. Maar dk vind dat je zo
niet mag rekenen. Per slot van
rekening groeit het gras in het park
steeds maar door, hoe weinig
inwonenden we ook hebben, dus
bijvoorbeeld tuinlieden heb je altijd
nodig. Daar komt bij, dat we in
enkele sectoren aanvankelijk dienst
plichtig militair personeel hadden,
dat enkele jaren geleden is
vervangen door burgerpersoneel,
waardoor het personeelsbestand is
toegenomen. Maar dat is onze
schuld dus niet".
Waar de generaal de bejaarde
militairen vandaan moet halen om
de totale capaciteit van Bronbeek
(plaats voor 100 inwonenden) te
benutten, weet hij niet. „De tendens
is nu eenmaal, dat bejaarden zoveel
mogelijk bij hun familie blijven
wonen of, als het niet anders kan,
een bejaardentehuis in hun vroegere
woonomgeving prefereren. Ik geloof,
dat we aangewezen blijven op de
oud KNIL-militairenDat zijn er
overigens nog een heleboel; we
hebben uitgerekend, dat de laatste
KNEL-man omstreeks het jaar 2007
zal zijn overleden".
Moet je sollen met bejaarde
ijzervreters, zoals de 101-jarige
sergeant Van Andel? We ontwaren
hem al van verre op zijn
schuifelgang op weg naar de
bibliotheek, waar hij zijn oude ogen
die .al het lief en leed van dé wereld
al honderdmaal aanschouwd hebben
aan een dagelijkse training zal
onderwerpen.
„Dag meneer Van Andel", groet de
generaal. „Dag generaal", groet Van
Andel terug. Aan niets is te merken
dat hij de centenaarslast van een
volle eeuw leven torst. Bereidwillig
poseert hij voor het plaatje. „Hij
was in Indie scherpschutter", vertelt
generaal Van der Leer later, „en
onlangs hadden we hier schietwed
strijden met de windbuks. Hij deed
ook mee en dat deed hij nog
verduiveld goed".
Bronbeek is op dit uur van de dag,
zo direct na de middagmaaltijd
(rijsttafel) in diepe rust gedompeld.
Tempo doeloe in Arnhem, iedereen
slaapt zoals het in Indië gebrui-
lijk was. Alleen Van Andel schuifelt
onverstoorbaar verder. Op weg naar
het jaar 2007.
De 101-jarige -sergeant Van Andel schuifelt onverstoorbaar verder.
Wie herinnert zich niet het
radio-toestel uit zijn jeugd? Het
stond meestal in de hoek van de
kamer op een vierpotig tafeltje met
een gehaakt kleedje of op de hoek
van het dressoir. Er waren nog al
wat variëteiten in de vorm. Het
meest gangbare type was rond vatf
boven, een soort kerkraam waarin
een bontgekleurd, gespannen lapje
de luidspreker bedekte. De uitspa
ringen aan de voorkant leken te
zijn ontstaan door een figuurzaag.
door
Paul van Beckum
De radio van toen was niet zomaar
een voorwerp of een meubelstuk
waar men op den duiur achteloos
aan voorbij ging. De radio vormde
een integrerend bestanddeel in het
leefpatroon van alledag. Hij onder
hield het contact met de wereld en
leverde een aantal vertrouwde
stemmen op, waarvan de bezitters
vaak even populair waren als de
huidige televisiesterren. Hij fungeer
de als bindend element in het
gezinsleven en bracht in de
huiskamer discussies op gang. Eij
sommige programma's bevalen de
ouders stilte. Bjj het literaire
praatje van dr. H. Ritter jr., bij
Henri de Greevë, bij dr. Van
Schelven op vrijdagavond, tijdens de
uitzending van het Concertgebou
workest op zondagmiddag en tijdens
het nieuws. Zo was er ook hét
gezamenlijk plezier bij Ome 'Keesje,
Paul Vlaanderen, de Bonte Dinsdag-
avondtrein en het optreden van Bob
Schoïte.
Die goeie ouwe radio. Vele
exemplaren van de toestellen die
indertijd gangbaar waren staan
hoog opgetast in de kelders van het
NOS-muziekpavüjcen in Hilversum.
Zij maken deel uit van het
omroepmuseum dat er in feite' nog
niet is. Jammer, want er is zovéél
materiaal dat' geexposeerd in een
geschikte ruimte zeker de
belangstelling zou ondervinden van
tienduizenden. Maar 'helaas, die
ruimte bestaat niet en het kan
tegen de achtergrond van alle
bezuinigingen in omroepland nog
lang duren voordat zo'n museum
gestalte krijgt. Ten 'behoeve van het
omroepmuseum is indertijd de
NOS-commissie voor Omroepge-
sehiedsohrijving opgericht. Die com
missie had het oog op de oude
PTT-toren aan de Hllversumse
Godelindeweg, maar omdat die
toren ontsierend werkt in het
landschap zal dit plan geen
doorgang vinden.
Overleg
Het t idee om in Hilversum een
omroepmuseum te stichten dateert
al uit de jaren zestig. Er werd
daarvoor uitvoerig overleg gepleegd
tussen de NRU (Nederlandse Radio
Unie), de PTI (Philips Telecommu
nicatie Industrie) en de gemeente
Hilversum. Men kwam niet tot
overeenstemming omdat de finan
ciën niet toereikend blek?n. De man
die zich nog altijd intensief met het
omroepmuseum bezighoudt is -de
heer G. H. van Beek, een van de
'zeven leden van de NOS-commissie.
Hij ziet in de stichting van een
museum een tweeledig doel. In de
eerste plaats het conserveren van de
omroepgesohiedenis door materiele
voorwerpen te exposeren. In de
tweede plaats het stimuleren van de
geschiedschrijving over de omroep
in samenhang met de hele
maatschappelijke ontwikkeling.
Stichting
Gedacht wordt aan een stichting
waarin alle groepen zijn vertegen
woordigd die op een of andere
manier bij het onderwerp zijn.
betrokken. Dat rijn o.a. de PTT
(een goede samenwerking zou er
moeten ontstaan met het Postmu-
seum in Den Haag), het bedrijfsle
ven en de andere omroepverenigin
gen. Ten overvloede staat de
commissie een samenwerking voor
met wetenschappelijke instituten.
Het is verwonderlijk dat in een
omroepsbad alsHilversum, waar al
sinds 1923 de omroep gevestigd is,
een dergelijk museum nog niet
bestaat. Het opgetaste materiaal kan
bovendien niet blijven waar het niu
ligt. In verband met de verbetering
van de accommodatie van Hilversum
IV die op de bovenverdieping van
het muziekpawiljoen is gevestigd zal
het museum moeten verdwijnen.
Tv in 1898
Hoewel de geschiedenis van de radio
ouder is dan de televisie is er vooral
in de laatste sector opvallend veel
bewaard gebleven. Dat varieert van
de complete inrichting van de eerste
televisiestudio „Irene" in Bussum tot
de verroeste restanten van het
interieur van de enige jaren geleden
afgebrande tv'-studio „Vitus" in
Bussum.
Bijzonder boeiend is een artikel uit
de Leeuwarder Courant van woens
dag 4 mei 1898, waarin een
wetenschappelijk medewerker uitlegt
dat bet maken van televisie tot de
mogelijkheden behoort. Het is
grappig om te lezen hoe hij zulks
aankondigt: „Vertrouw het heden
en zie voor u. Gij zoekt in het
verleden het beeld der geliefde?
Vraag het de toekomst. Doch .neen,
het heden zal uw wensch vervullen,
.Wend u met vértrouwen tot de
werkelijkheid en ken haar.
Neen, het is geen ij dele hoop
waarmee ik u wakker wil schudden
uit uw dromerijen. Woont zij over
de zee, uw geliefde? In Indie, in
Amerika, aan het andere einde der
wereld? Gij zult haar zien. En dat
niet met medewerking eener onzeke
re toekomst, doch door de weten
schap van het heden. ,En dan volgt
de mededeling: ,De telectroscopie is
uitgevonden." De telectroscopie is het
systeem dat nu televisie heet. Tot de
colleotie behoort verder de complete
nalatenschap van de eerste omroep-
journalist, die in 1922 voor het eerst
het woord omroeper introduceerde..
In werkelijkheid was de heer Oorver
stenogaaf van de Tweede Kamer.
In rijn vrije tijd construeerde hij
radiootjes in sigarenkistjes, nam
eindeloze reeksen proeven en schreef
er uitvoerige verhandelingen bij. Dit
alles, alsmede honderden andere
publikaties van zijn hand rijn
bewaard gebleven en vormen
interessant studiemateriaal .voor wie
in 'de geschiedenis van de radio is
geïnteresseerd.
Bibliotheek
In het „museum" zijn voorts
ondergebracht de zilveren Reiszmi-
crofoon, de loodzware cylinder die
eveneens als microfoon fungeerde en
waarvoor o.a. dr, Colijn tot rijn
landgenoten sprak. Maar ook een
verkleind model van een oude radio,
dat in de binnenzak kan worden
meegedragen en een radio in een
luciferdoosje. Uitvoerige documenta
tie is terug te vinden in de
bibliotheek die'tussen al het andere
materiaal is opgeslagen. Voorts het
Engelse tv-toestel Bush van voor de
oorlog met een schermpje van 20
centimeter, het standaardje met
opgloeiende lichtjes die radiospre
kers waarschuwden dat ze te veel
ritselden met hun papier of snel een
slot moesten maken, de lepeltjes en
andere geschenken van de omroepen
dje door leden werden teruggestuurd
als curieus materiaal, de driehoek
van de weerkaart en een zendbuis
van Radio Veronica.
Tenslotte is het grappig te lezen hoe
De Volkskrant op 2 oktober 1951 de
eerste tv-recensie .lanceerde. „Heel
Nederland keek in de toverspiegel"
staat er boven en in het artikel:
„Eenmaai werd er hoorbaar gesouff
leerd" en „de storing was van geringe
aard en eerder opgeheven dan
verwacht werd." In die tijd werden
de kijkers nog aangesproken als
schouwers en de omroepbijdrage
heette schouwgeld.