Gerrif Jansen promoveerde: Proost!
Het tranendal, na
„Bloed" en „Zweet"
van Roel van Duyn
ZATERDAG 15 MEI 1976
PAGINA 1»
Door
H. J. Oolbekkink
„Het café dient te worden beschouivd en behandeld als een uitdruk
kelijk. met rechten en plichten omgeven instelling van openbaar
nut".
Proostdus.
Het moest er natuurlijk van komen: ooit zou een socioloog gaan pro
moveren op het onderwerp kroeg. Nousinds vorige week mag Gerrit
Jansen (47) zich doctor in de sociale wetenschappen noemen omdat
hij (succes verzekerd) in de aula van de Rijksuniversiteit Utrecht
zijn proefschrift „De eeuwige kroeg" ten overstaaii van promotor
prof. dr. Sjoerd Groenman heeft verdedigd.
U en ik geheelonthouders hebben verschoning tillen graag een
glas aan de toog. Het is een door de eeuwen geadelde gewoonte, want
de mens is het enige dier dat al duizenden jaren geleden bedacht dat
je door het laten gisten van een vloeistof een stemming kon oproe
pen die door het nuttigen van melk nu eenmaal niet bereikt kon
worden. Er is een tijd geweest dat het onfatsoenlijk werd geacht om
wetenschappelijke bemoeienis met het verschijnsel kroeg te hebben
drank ivas iets ivaar hooguit stichtelijke vermaningen tegen werden
aangeheven omdat het drinken op gezag van onder andere Calvijn
tot zonde verheven ivasMaar nu heeft, je zou het progressie kunnen
noemendiezelfde drank dus tot een doctoraal geleid. En dan wil je
uiteraard van Gerrit Jansen weten wat hem naar de kroeg gedreven
heeft ter verkrijging van zijn graad.
„Ik tvas in 1956 afgestudeerd als socioloog en mijn eerste baan was
bij het Provinciaal Opbouivorgaan van de provincie Noord-Holland
waar ik een onderzoek naar stadssanering moest doen. Het ging om
een karakterisering van bepaalde wijken van de stad en in het kader
van dat onderzoek liep ik tegen het buurtcafé op. Wat mij daarbij
zo frappeerde was dat je in zo'ti café ritsen clubs zag met prijzen-
kasten en de kastelein als spil van 'de zaak. Ik merkte ook al gauw
dat je om dat buurtcafé niet heen kwamdat ivas de huiskamer van
rlp huurt"
De kroeg als sociologisch fenomeen
het blijft toch even wennen. „De
eeuwige kroeg" telt met het regis
ter mee bijna 400 pagina's, de
studie heeft omtrent tien jaar en
het schrijven bijkans drie jaar ge
duurd. Na lezing weet men voor al
tijd wat nou precies een kroeg is.
Hoe komt het eigenlijk dat het zo
lang geduurd heeft eer dit stan
daardwerk tot stand kwam?
Jansen: „Ach, nog niet zo lang gele
den was het ongewoon om over
kroegen te schrijven, want dat was
nog iets van: hou ze in de gaten en
hou ze kort. Maar ik schreef een ar
tikel voor een sociologisch tijdschrift
over dat onderzoek in Haarlem en
dat kwam in handen van de bier-**
brouwer Schreurs uit Valkenburg.
Ik had zelf gedacht dat het met dat
artikel wel afgelopen zou zijn, maar
Schreurs vond dat ik verder moest
gaan. Er was namelijk nog maar erg
weinig studie van het café gemaakt
omdat de sociale wetenschappers in
het algemeen uit kringen van ge
heelonthouders voortkomen en dus
geen kroeglopers zijn. Maar intussen
is diezelfde kroeg voor miljoenen
mensen wel hartstikke belangrijk".
Toch blijf je denken. Een weten
schapper die als socioloog werkzaam
is aan de Utrechtse universiteit in
de werkgroep Bouwen en Wonen
van de vakgroep valt wat moeilijk
te zien in samenhang met het kroe
genwezen. Hij is geen uitbundig ty
pe, praat snel maar ingehouden,
ontbeert- de terzake dienende rode
neus en doet erg lang over een glas
wijn. Hoezo de kroeg?
„Tussen 1963 en 1965 heb ik een
studie gemaakt van de Utrechtse
kroegen. Daar wilde ik eerst op pro
moveren, maar toen het zo ver was
had ik er eigenlijk geen zin meer in.
Toch ben ik pas toen echt goed
gaan lezen wat er over kroegen ge
schreven is en ik kwam terecht bij
Dickens, Greahoff, Marnix Gijsen,
Dostojewski, Carson McCullers, Ja
mes Joyce daar vind je de kroe
gen. En trouwens niet alleen in ro
mans, maar ook bijvoorbeeld in de
Handelingen in de Tweede Kamer
over de drankwet en ook in het
boek Genesis van de Bijbel, dan ver
der bij Samuel Pepys, James Bos-
well, Calvijn, Luther en daarnaast
ook Mein Kampf van Hitier en de
werken van Lenin. Bij elkaar heb ik
bijna driehonderd boeken gelezen
voor mijn proeiscurut.
Wat, wil je dan van de onderzoeker
weten, is de definitie van een kroeg?
„Ja, hoor eens, ik heb mezelf niet
vermoeid met wekenlang te peinzen
over wat een kroeg nou eigenlijk is,
want dan ga je spitsvondigheden
bedenken om tot een mooie definitie
te komen, terwijl een kroeg in we
zen gewoon een openbaar lokaal is.
Daarom is de Engelse naam, public
house, eigenlijk ook veel mooier dan
ons café. Trouwens, die pubs zijn
überhaupt mooier met hun verschil
lende ingangen en saloons, want het
Nederlandse café heeft maar een
ruimte. Wat dat betreft is het bij
ons wel armoedig."
Tien jaar lang kroeglopen ten bate
van een meer dan kloek boekwerk.
Stap je dan ooit nog onbevangen
een kroeg binhen?
„Nou, ik heb het nooit als een last
gevoeld, alleen toen ik moest gaan
schrijven heb ik het wel benauwd
gehad. Ik had op een gegeven ogen
blik wel vijfduizend archiefkaarten
met notities en daar ben ik in mijn
eentje veertien dagen mee op Ter
schelling gaan zitten om ze door te
lezen. Ik werd er goed wanhopig
van en dacht: hoe kan ik uit die
brij ooit een verhaal maken? Nou
heb je die gefrustreerdheid, geloof
ik. wel nodig om ten slotte ergens
toe te komen. Mijn uitgangspunt is
daarbij de gastvrijheid-om-niet ge
worden".
Je stapt een lokaal binnen en be
stelt tegen inlevering van steeds
meer geld een glas. Maar je koopt
niet alleen de inhoud van dat glas,
je verwerft er ook de gastvrijheid
mee die afhankelijk van de aard
van een kastelein een goed ding
kan zijn.
Het café is voor veel mensen „a ho
me away from home": de instelling
van de tapper is dus zeer belangrijk.
Zoals Jansen in een van zijn bij het
proefschrift gevoegde stellingen
zegt: „De leefbaarheid van een sa
menleving is afleesbaar in de kwali
teit van haar kroegen". We zijn het
er inmiddels dus wel over eens ge
worden dat het café een niet te
miskennen functie heeft. Maar wan
neer is de kroeg ontstaan?
„Het is niet meer te achterhalen
wanneer do herberg begonnen is,
maar in de Codex van Hammurabi
uit 1750 voor Christus wordt al ge
sproken over een waardin die ge
waarschuwd wordt om samenzweer
ders aan te geven. Dat is ook het
leuke, je ziet door de hele geschie
denis heen dat de herberg altijd de
plek is geweest voor samenzwerin
gen, het lokaal waar de tegenkrach
ten van een regering zich verzamel
den om van daaruit later naar bui
ten te slaan. Zo is en daar komt
Mein Kampf er aan te pas Hit-
leds putsch ook in een Bierhalle be
gonnen. Dus daar zie je het ook al
aan om dat café kom je gewoon
niet heen."
Langdurige persoonlijke waarneming
heeft me geleerd dat cafés zeer vaak
op de hoek van een straat gevestigd
zijn. Zonder er het gewicht van we
tenschappelijk bewijs aan te willen
geven heeft Gerrit Jansen er wel
een verklaring voor.
De mensen komen van verschillende
kanten langs een pand op de hoek,
een straathoek is een plek waar de
menselijke activiteiten zich verdich
ten. Vervolgens is, zegt Jansen, het
verkeren in een café een elementai
re menselijke gebeurtenis en is de
kroeg een onverplichtende plek waar
het toeven niets anders van je
vraagt dan een gezonde motoriek
om het glas te kunnen optillen. Er
spelen daarbij, aldus Jansen, wel
enkele regels mee. zoals hij in een
van zijn stellingen ook aandraagt:
„Een tapkast is om aan te staan,
niet om aan te zitten". Bij veelvuldig
innemen zijn zeebenen dus wel
voorgeschreven.
Overigens wil Jansen graag nog
eens terugkomen op de essentie van
de kroeg: de gastvrijheid.
„Ja, die is heel belangrijk, de Ger
manen hadden dat ook al hè. Ie
mand maakte een brouwsel en dat
werd gezamenlijk opgedronken
dat is het, die gezamenlijkheid.
Daarom is het niet belangrijk om te
weten wanneer iemand op het idee
is gekomen om te zeggengoed, ga
jij nou maar voor ons allemaal
brouwen en vraag daar wat geld
voor. Het was gewoon zo dat er op
een gegeven ogenblik ruimte was
voor een nieuw beroep, dat is de
herbergier geworden. En dat heeft
zich zo ontwikkeld dat de verwach
ting van een goed glas en goed ge
zelschap uiteindelijk de kern van
ht café is geworden".
Goed, dat café is niet meer weg te
denken, maar dan kun je je toch
nog afvragen waarom we zo nodig
moeten drinken. Je kunt je hond le
ren een schoteltje pils leeg te lik
ken, maar uit vrije wil zal het beest
nooit alcoholist worden. Niet alleen
dus in de rede maar ook in onze
consumptieve gewoonten onderschei
den we ons van het dier. Moeten we
nou echt drinken'
Jansen: „Nou ja, de mensen versie
ren de dingen die ze moeten doen,
zoals eten en drinken. Het is een ri
tueel van gemeenschappelijk dingen
doen en dat willen we op een beetje
bijzondere manier doen. Ik denk dat
daar de drank uit is voortgekomen,
als beleving van de identiteit en de
loyaliteit. En de roes, de extase, tja,
die heeft een religieuze betekenis,
die is een verbinding met iets van
buiten deze wereld, iets buiten-nor
maals. En om die reden is het bou
wen van een goed café dan ook niet
minder belangrijk dan het ontwer
pen van een kerk of een station.
Neem nou het. bruine café dat weer
zo in opkomst is. Dat is een uit
drukking van hetverlangen naar
een betere plek. Je zou kunnen zeg
gen dat voor mannen het bruine ca
fé misschien een beetje de moeder
schoot is."
Aan een def initie van de kroeg
waagt Gerrit Jansen zich dus niet.
Heeft hij wel richtlijnen voor de
ideale kastelein? Wel degelijk.
,,Hij moet mensenkennis, geduld,
>verwicht en commercieel inzicht
hebben. Hij moet kunnen luisteren
want vaak komen mensen in wan
hoop het café binnen. Bij voorkeur
moet hij zelf zijn maat kennen,
want drinken is natuurlijk wel de
kwaal van het vak. En hij moet ook
discreet zijn, want hij is heel vaak
een biechtvader, dus hij moet zijn
bek kunnen houden."
Heeft u ook zo'n dorst gekregen?
„Jij bent niets, dat moet Je goed
begrijpen. Je bent een kapsoneslijder;
dat heb ik de mensen op de publieke
tribune bij de laatste raadsvergade
ring ook horen zeggen. Dat komt mis
schien ook ik kan je dat niet eens
kwalijk nemen omdat je bekakt
praat".
Aldus ooit de Amsterdamse wet
houder Harry Verheij over Roel van
Duyn, toen die nog een collega van
hem was. De communistische wet
houder zou dat gezegd hebben in de
cember 1974, in een vergadering van
burgemeester en wethouders van de
nationale hoofdstad
Nu zal Roel best bekakt praten
hij is tenslotte in Den Haag geboren
en het is ook een bijna stereotiep
woordgebruik van een communist
maar het is ook een typerend citaat
voor het niveau van sommige discus
sies m het toenmalige college van B
en W. van Amsterdam. Als we
Roe? tenminste op z'n woord mogen
gelo 'en in zijn deze week versohenen
boek „En Tranen" zijnde het laatste
dee van de trilogie, waarin „Bloed"
en ,*.weet" voorgingen.
Roel heeft in de tijd van zajn wet
houderschap een dagboek bijgehou
den „uit zelfbescherming": „Om de
agressie van de kant van mijn colle
ga's tegenover mij te kunnen verdu
ren had ik het van tijd tot tijd no
dig tenminste op papier mijn tranen
te kunnen laten vloeien".
Het is een fragmentarisch dagboek
eigenlijk alleen de „hoogtepunten"
van het tijdperk dat Roel wethou
der was maar in al z'n openhar
tigheid verbluffend tot soms onthut
send.
Burgemeester Samkalden heeft in
een krante-interview het boek ver
van zich geworpen, maar wie het
nieuws uit de beschreven periode in
herinnering kan halen weet, dat er
veel van waar moet zijn, van wat Roel
in dit laatste boek schrijft.
Van Duyn was van het begin af aan,
natuurlijk een tegenstellingen en ir
ritaties oproepende vent, zeker bij
aangepast-denkenden, voor wie hij
ook nog een verdacht verleden had:
provo en anarchist. Had hij als pro
vo niet tegenover burgemeester Van
Hall gezeten in dezelfde stoel als in
die waarin hy als wethouder met bur
gemeester Samkalden sprak?
Maai' Roel werd voor de PPR wet
houder „om het stadsbestuur open te
bi'eken voor de ideeën van anti-auto
ritair socialisme en zachte technolo
gie. Deze ideeën leven in Amsterdam
sinds Provo en de witte plannen van
de provo's. Waarom zou het stadsbe
stuur zijn vijandige houding daarte-
ten niet eens kunnen opgeven?"
Als wethouder van Publieke wer
ken heeft hij rich ingespannen voor
zonne- en windenergie, stadsverwar
ming uit wairmte-afval, discussie over
biologische landbouw binnen de ge
meentebedrijven, betere handschoe
nen voor de vuilnismannen en biolo-
gisch-dynamdsch eten in de kantines
der gemeentebedrijven.
Voor veel mensen zaken, die een ge
melijk lachje oproepen, maar voor
Roel absolute wei-kelijkheid en ook
inmiddels voor zeer velen achter hem.
Wat je ook van Van Duyn mag zeg
gen, zijn eigengereidheid, zijn maso
chistische trekjes, zijn drammerige ei
genzinnigheid, één eigenschap kan
hem niet ontzegd worden: geloof in
de dingen die hij voorstaat, ingege
ven door een grote bezorgdheid.
En al zou wethouder Han Lammers
hem volgens het dagboek ooit heb
ben toegevoegd „Jij hebt geen biet
van demokratie begrepen, Roel", in
het college heeft het zeer veel aan
democratische gezindheid ontbro
ken als het er om ging, enige wel
willendheid aan de dag te leggen voor
een wethouder uit een nieuwe gene
ratie met inmiddels al wijder dan
provo verbreide ideeën.
Democratie is mooi, maar Samkal-
den-Lanuners-Verheij maakten wel
uit, wat democratie eigenlijk is. Ten
minste, als je de discussies in het
dagboek van Van Duyn moet geloven.
En waarom zou je dat niet?
Vreemdste aspect aan de weerzin
tegen Van Duyn is eigenlijk geweest,
aat die niet afkomstig was van gege
ven politieke tegenstanders, maar
van andere links-denkenden, met
name de communisten, in Amster
dam, althans de hoofdstedelijke com
munistische machthebbers.
Vooral wethouder Verheij heeft
zich nooit gehinderd gevoeld door eni
ge tolerantie tegenover Van Duyn en
heeft hem soms op de meest grove
manier toegesproken. Maar ook de
PvdA-heren in het college, Lammers.
Sinnige. De Cloe hebben maar wei
nig raad geweten met die kabouter,
die niet dacht zoals rij, de rode ma
nagers.
Typerend voor de verhoudingen in
het college tegenover Van Duyn kan
het volgende voorbeeld zijn (er rijn
er veel meer):
Het Amsterdamse college moest
voor overleg met GS naar Haarlem.
Toevallig liepen Samkalden en Van
Duyn bij het binnenwandelen voor
op. "Op de drempel stiet hij mij
plotseling met een stevige hand tegeh
mijn borstkas terug. Verbazing bij
mij. "Wij zijn gewend in hiërarchi
sche volgorde op te komen", lichtte
hij glimlachend toe. Ik was als
zevende wethouder gekozen en
moest dus in de staart van de groep
binnenkomen. De burgemeester
voorop met Lammers of Verheij,
dat moest volgens Samkalden het
presentatiekaartje van Amsterdam
zijn". Einde citaat.
Roel is zoals bekend ook een fervent
voorstander van de fiets. Daarover
zou de volgende dialoog zich hebben
ontsponnen: "Ik leg hem (Sam
kalden, red.) uit waarom ik de voor
keur gegeven heb aan een dienstfiets
boven een Mercedes. "Maar dat kan
toch niet, Roel. Dat is toch te lang
zaam voor een wethouder".
"Ja, maar ik heb tien vei'snellingen".
"Hoe moet Je dan naar Den Haag?"
"Met de trein, natuurlijk.'
'Nee, dat kan niet, hoor,".
En dat is dan nog een vriendelijke
discussie tussen de wethouder Van
Duyn en de burgemeester Samkal
den.
Er rijn situaties geweest, volgens
het dagboek, waarbij Je Je als arge
loos lezer mag verwonderen over het
incasseringsvermogen van Van Duyn.
Maar je moet waarschijnlijk een
laconieke en filosofisch ingestelde
molensbestrijder als Roel van Duyn
zijn om bij alle agressie "mijn ge
dachten even stil" „te laten ..."staan
bij de grimmige gelaatsuitdrukkin
gen, om niet hun volle agressie tot
me door te laten dringen".
Hoe dan ook, Roei's nieuwe boek
is zeer leesbaar, onthullend en ont
hutsend, zelfs bij gebruik van enige
korrels zout.
Het citaat van Han Lammers voor
in het boek („Dat had je gedroomd,
vrind!") is niet alleen een vondst, niet
alleen veelzeggend, maar ook nog een
sarcasme van niveau.
„En tranen". Roel van Duyn.
Meulenhoff, Amsterdam.
Door
Proost! Roel van Duyn, toen Kuyt
nog ivethouderheft het glas voor
een ferme slok 'biologisch-dynd-
misch'.