"Er wordt nog altijd veel bier gedronken" flEBEQB Cn) §1f(o](ol Wdtf(d] ZATERDAG 15 MEI 1976 landen" (hier werden de lakens gespannen om te drogen) ge deeltelijk binnen de stadsves- ting te liggen. Geen overbodige luxe, want ondanks de afslui ting en bewaking kwamen nogal eens diefstallen voor. Prostitutie •Leiden kende in die tijd ook de prostitutie. De "dackhoert- gens" zoals ze genoemd wer den, mochten wonen aan de vest tussen de Cellebroers- gracht en de Nonnensteeg, de daarop uitkomende Kolfma- kerssteeg en de Mirakelsteeg aan beide zijden. Ook aan de stadswal bij de Doelen zaten prostituees. Van een is de bij naam gebleven: "Feije mitten billen". De bordelen stonden kennelijk onder controle van de stad, want buiten die gebie den werden bordeelhouders beboet met de verplichte lever ing van 6000 stenen voor de heer en 6000 stenen voor de stad, te verwerken in de stads muur. Alleenzittende vrouwen "betaalden" de helft. De verplichting om een aantal stenen te leveren was een veel voorkomende maatregel bij de strafrechtpleging in die dagen. Niet zo onbegrijpelijk, wanneer men weet, dat het onderhoud en de vernieuwing van de stadsmuur veel geld kostte. Elke strekkende meter vergde zo'n 13.000 bakstenen. In de hele stadsmuur rondom Lei den waren ongeveer 50 miljoen stenen verwerkt. Ook de "in koopsom" van nieuwe poorters werd ingevorderd in de vorm van bakstenen. Van de middeleeuwse muren, muurtorens en stadspoorten is bovengronds weinig bewaard gebleven. Een deel werd voor de stadsuitbreiding in de 17de eeuw gesloopt en de rest ver dween bij de stadsontmante- ling in de 19de eeuw. Alleen de muurtoren "Oostenrijck" en de onderbouw van de toren "Bourgondië" aan-de Jan van Houtkade herinneren er nog We moeten ons ook geen over dreven voorstelling maken van de stadsmuren: het gebeurde nogal eens, dat een gedeelte in stortte en dat het zaakje vervol gens in de stadsgracht beland de. Toezicht op de bouw was toevertrouwd aan de vestmees- ter, van wie in 1445 de eerste twee werden aangesteld, üm onverwachte aanvallen te voorkomen werden buitenste- delijke blokhuizen gebouwd. Het waren waarschuwingspos- ten, waarvan er onder meer een in Alphen verrees. Pas daarna durfde men over te gaan tot verbreding van de stadspoor ten. In de middeleeuwen kende Lei den twee broederschappen van schutters: de voetboogschut ters met St. J oris als patroon en Door Bram van Leeuwen de handboogschutters met St. Sebastiaan als beschermheili ge. Leiden telde in 1450 60 handboog - en 120 voetboog schutters. Oefenterrein was De Doelen. De stad heeft verschil lende belegeringen gekend, vooral veroorzaakt door bur gertwisten tussen de Hoeksen en de Kabeljauwsen. Lang niet allemaal verliepen ze zo gun stig, als de alom bekende van 1574 door de Spanjaarden. In 1420 bijvoorbeeld raakte de burggraaf Philip van Wasse naar slaags met hertog Jan van Beieren. Uithongering van de stad leidde tenslotte tot over gave van de stad en betekende tegelijkertijd het eind van de macht van de burggraaf. Dat krijgslieden in die dagen hon gerige mensen waren bleek uit hetgeen de belegerende man schappen tijdens negen weken beleg verorberden: 300 ossen, 100 koeien, 1639 schapen, 9800 schelvissen en 576 hazen. Ver der Werd er in Den Haag brood gebakken en was er na afloop nog een slokje over van de 2000 a 3000 vaten bier. Genadeslag De economische toestand van Leiden was in de tweede helft van de 16de eeuw steeds meer teruggelopen. Het beleg bracht de textielindustrie de genades lag toe: veel drapeniers, wevers en vollers verhuisden naar Voor het schrijven van dit ar tikel werd gebruik gemaakt van feitenmateriaal uit het boek "Leiden binnen en bui ten de stadsvesten" van dr. ir. H. A. van Oerle. Het werk dat bestaat uit twee delen (een beschrijving en een atlas) be handelt de geschiedenis van de stedebouwkundige ont wikkeling van Leiden tot aan de Gouden Eeuw. Het boek wordt in 'n beperkte oplage uitgegeven door de uitgeverij E. J. Brill in Leiden. Prijs van de beide banden: 360. Duitse steden. Er was een hoopvol perspectief: de naar Engeland uitgeweken Vlaamse drapeniers waren bereid zich in Leiden te vestigen. In 1577 werden de eersten als Leidse poorters ingeschreven. Ook kwamen er rechtstreeks uit Brabant en Vlaanderen. Toch kreeg de opgaande lijn pas in de 17de eeuw gestalte. Economische neergang was in de 16de eeuw niet het enige pro bleem: er heerste een immense woningnood. Sociale woning bouw was er bijna niet en de stad liet dan ook een plan op stellen voor de bouw van 64 ar beiderswoningen op de bin nenplaats van het klooster Na zareth. In 1596 werden de hui zen in gebruik genomen. Vier jaar daarvoor waren de tuinen van deTemplum Salomonis en het hof van de Commanderij opgeofferd voor de woning bouw. Gebrek aan voldoende bouwgrond noodzaakte ook een deel van de stadsvest te be bouwen. Dat gebeurde bij voorbeeld tussen Bostelbrug en Rijnsburgerpoort. In de stadsmuur mochten echter geen vensters worden ge maakt. De particuliere woningbouw was voornamelijk gericht op het verkavelen van huizen met grote erven. Zo ontstonden tussen 1607 en 1610 vele nieuwe straten: onder andere de Van Campenstraat. Blauwesteeg, Boisotstraat, Swijnhoortsteeg, Lijsbethsteeg en Berkel- straatje. Weekmarkt Sommige zaken hebben in de loop der eeuwen nauwelijks enige verandering ondergaan. In de middeleeuwen werd op zaterdag in Leiden al een weekmarkt gehouden. In 1466 werd de Vismarkt ingericht en in 1575 werd achter het stad huis tot aan de Korenbrug de warmoesmarkt (groente) ge houden. Üp de brug zelf was de korenmarkt en tussen de Ko renbrug en de Karnemelks- brug (in het Gangetje) werd ge handeld in pluimvee, zuivel, boter, kaas en melk. Aan de overzijde tussen Visbrug en Wanthuisbrug vor men de smeden, cuijpers en manden makers en van de Wanthuis- brug achter het stadhuis tot aan de Korenbrug werden aarden vaten verkocht Tussen Koren brug en Karnemelksbrug was de vaste plaats voor verkoop van appels, peren, stoelen en magere varkens. Dorstige kelen konden na afloop van de markt onder meer te- Zozag Leiden er-vanuit de lucht gezien - in 1924 uit. Het cen trale punt vormt De Burcht op de heuvel. Op de voorgrond de Hoogstraat met linksen rechts de Oude en de Nieuwe Rijn. Op de achtergrond de Hooglandse Kerk. Deze foto - van KLM Aerocarto(nr.3517)-kan besteld worden bii KLM-AerocartoPostbus 7710Schiphol-Oost door overmaking van 11.- op giro 3374835. In het voorjaar van 1204 gaf graaf Willem I opdracht om de ne derzetting, liggend tussen de vroegere Romeinse forten Val kenburg in het westen en Ma- tilo in het oosten, in staat van verdediging te brengen. Tweeënzestig jaar later ver leende Floris V aan deze neder zetting het "stadshandvest". Beide feiten vormden de basis, de eerste aanzet voor de ont wikkeling van Leiden tot een stad. Het stedelijk gebied van Leiden, ten onrechte vaak Lugdunum Batavorum genoemd, werd in die dagen begrensd door de Rijn, het huidige Rapenburg en de Steenschuur. Nog geen stadsmuren met waltorens en stenen stadspoorten, want daarvan was pas in 1372 sprake, maar een stadsbeeld, dat gro tendeels werd bepaald door De Burcht op het Rijneiland. De Pieterskerk was weliswaar al in 1121 ingewijd, maar het bouwwerk was toen nog van bescheiden afmetingen. Waar nu de Haarlemmerstraat en de Breestraat drukke winkelstra ten zijn, vol economische be drijvigheid, lagen vroeger de dijken, die het omringende land moesten beschermen tegen het Rijnwater. In het stadsgebied, vooral tussen de Grote Brug (waar nu de Vis brug ligt) en de later gebouwde Bostelbrug, werd door lan daanwinning de Rijn terugged rongen. Water was er in die dagen over igens genoeg. De Mare had bij voorbeeld nog twee uitlopers in de Rijn: naast de vroegere tegenover de Waag. was er ook een bij de Goe Gerritsteeg. Ten zuiden van de Rijn liepen vele weteringen. Aan kastelen was trouwens ook geen gebrek: Huis ter Zijl, kasteel Ter Does, kasteel Zwieten, kasteel Cro- nesteijn, om er maar een paar te noemen. De meesten verdwe nen door oorlogshandelingen of werden afgebroken en plat gebrand om de vijand geen be schermingsmogelijkheden te bieden. "Bonnen" Een belangrijk deel van Leiden was grafelijk gebied. Middel punt was het grafelijke woon erf, dat werd omgeven door grachten als de Steengracht (la tere Papengracht), Pieters kerkgracht, en een deel van de Voldersgracht. Het eigenlijke stadsgebied was onderver deeld in zogenaamde "bon nen". In eerste instantie waren dat er vier, met de "blauwe steen" op de BreestraaMdie ei nu nog ligt ter hoogte van de Maarsmansteeg) als centrale punt. Elke bon had een vaste verza melplaats. Wanneer de klok werd geluid, verzamelden de burgers zich daar om te horen wat er aan de hand was: brand onraad of de opdracht om de vestgracht ijsvrij te maken (het zogenaamde "bijten"). De bon nen waren weer onderverdeeld in gebuurten. Een door het ge recht aangewezen "heer" stond aan het hoofd van een door zo'n buurt gekozen raad, die een duidelijke welzijnstaak had. Het bewaren van de vrede, de zorg voor een harmonische omgang van de poorters, de ziekenzorg en het begraven van de doden behoorde tot hun taak. Het "Leiden binnen de singels" is via een zevental vergrotingen tot stand gekomen. Vooral de aanwezigheid van het grafelijk en kerkelijk domein aan de zuid- en westkant van de stad heeft lange tijd een stadsuit breiding in die richting in de weg gestaan. Pas in de tweede helft van de veertiende eeuw werd dit gebied in de "stadsuit leg" betrokken. In het eerste deel van de Midde leeuwen vonden vier uitbrei dingen plaats, te weten de uit leg in de Waard (1294), de uitleg aan de Mare (1355) en de uitleg Nieuwland-Rapenburg (1386). Daaraan was nog de totstand koming van de voorstad op de Hoge Woerd vooraf gegaan. De tweede fase van de Gouden Eeuw stond in het teken van de steeds groeiende lakenindus trie. Uitbreidingen vonden plaats rondom de Mare (1611), de Haven (1644) en de Noord- Zuid Rijnevest (1659). Tussen de beide fasen kwam ook een aantal "stadsvrijheden" van de grond, zoals die buiten de Wit- tepoort (1386), buiten de Rijns burgerpoort (1403) en buiten de Koepoort (1465 en 1516). Bij de uitleg De Waard werd zo veel mogelijk van de geografi sche gesteldheid uitgegaan: dat waren de vele weteringen in noord-zuidrichting, nu bekend als Hooigracht, Middelste gracht en Uiterstegracht. De Middelweg was in dit gebied aanvankelijk een zeer belang rijke straat, maar die hoofdrol functie werd later overgeno men door de Hooigracht. De Hooglandse Kerk werd in 1315 gesticht als een bijkerk van de parochie Leiderdorp ter ere van de Heilige Pancratius. Het was een houten gebouwtje. In 1377 werd met de bouw van een stenen kerk begonnen. De hui dige kerk. die nooit geheel vol tooid is, dateert uit het einde van de 15de of het begin van de 16de eeuw. Kort na 1300 werd een aantal bruggen over de Rijn gebouwd om het gebied te ontsluiten. Het waren de Gansoord brug, die de Waard met de Hoge- woerd verbond en de Hooi- grachtsbrug (die nu Gepekte Brug heet). 1355 was het jaar, waarin met de aanleg van de nieuwe vestgracht om de stad werd begonnen. Het was de huidige "Oude Vest". Agrarisch Marendorp heeft lange tijd een agrarisch karakter behouden. Pas nadat het in de 15de eeuw een vestigingsplaats was ge worden voor kloosters en gas thuizen ging dat verloren. Tot de lange rij kerkelijke en semi-kerkelijke instellingen, die "onderdak" vonden in Ma rendorp behoorden het St. Eli- sabethgasthuis, de kloosters: St. Ursula. St. Michiels, St. Ag- nieten en St. Caecilia. en het St. Anna- en het Stevenshofje. Grote veranderingen deden zich voor tijdens de reformatie: een deel van de gebouwen ging toen een rol spelen in de ge zondheidszorg. Het St. Caecilia-klooster werd een gas thuis voor pestlijders en krank zinnigen en om de verbouwing te bekostigen werd een loterij op touw gezet. Hoe het met de medische kennis in die dagen gesteld was, geefl het feit, dat onder de "dollen" of "uytsinnigen" ook de drank zuchtigen gerangschikt wer den, weer. Over de behandeling werd advies ingewonnen bij de medische faculteit. En dat ad vies van hooggeleerde zijde luidde: "Opsluiten in donkere onverlichte cellen. Hoe don kerder, hoe beter". In deze stadsuitbreiding stonden ook enkele molens. Bijvoor beeld de Maremolen, op de plaats waar nu de Marekerk staat, en een molen bij het Ur- sulaklooster. Vlak voor het be leg van 1574 werden verschill- lende korenmolens binnen de stadsmuren gebracht. De stadsuitbreiding Nieuwland-Rapenburg had een tweeledig doel: Nieuwland werd een nieuw vestigingsge- bied voor de steeds groeiende textielindustrie en het Rapenburg-gebied was be doeld voor de huisvesting van de beter gesitueerden. Scheids lijn vormde de Levendaals- gracht later Zijdgracht, nu Ko- revaarstraat. Als gevolg van de uitbreiding kwamen de "raam- rechtin de herberg "De Wissel" van de bekende Leidenaar Corn. Claesz. van Aecken (voorvader van de huidige we thouder?) aan de Breestraat. Wie mocht denken dat milieu problemen een zaak van de Leidse decennia zijn, ziter flink naast. De vervuiling van de grachten was al in de midde leeuwen een groot, probleem. Het waren open riolen. Vooral de industrie zorgde voor een .gigantische verontreiniging. In 1407 werd de eerste "vuilnis man" aangesteld. Hij ledigde de vuilputten in de stad, reed het afval met kruiwagens naar een schuit, die het vervolgens naar elders afvoerde. De indus trievervuiling leidde in 1591 tot het voorstel om de vuile bedrij ven te concentreren in Mare- dorp: de vollerijen, leertouwe- rijen, looierijen en zeemtouwe- rijen. Met behulp van een paar- demolen werd het vuile water uitgemalen in de vestgracht, maar in de praktijk bleek dat niet te voldoen. De "smeerpijp" aan de Volmo lengracht veroorzaakte een on beschrijflijke verontreiniging van het agrarische gebied. Daarom werd een verbinding gegraven naar de Slaeghsloot, liggend ten zuiden van de hui dige Merenwijk. Ook tussen Rapenburg en Voldersgracht werd een oplossing gevonden: het water werd met behulp van een paardemolen op de hoek van Breestraat en Rapenburg ververst. In de Gouden Eeuw breidde Lei den zich uit ten noorden van de Oude Vest. De Langegracht en de huidige singel ontstonden. Bij de uitgifte van de kavels werd bepaald hoe hoog de hui zen mochten worden en dat - uit schoonheidsoverwegingen - de gevels moesten overhellen. Grondspeculatie was ook toen al in zwang en tot de kopers be hoorden vooral mensen uit de bouwvakwereld. In deze uit breiding verrezen slechts en kele gebouwen "ten algemene nutte". Het waren onder andere het Stadstimmerwerf (1612) en de Lakenhal (1639-1649). De uitbreiding van de Haven buurt betekende voor de eerste maal in de historie een door breking van het monopolie der gilden. Ook zij die geen poor ters van Leiden waren konden bij de bouw worden ingescha keld. Stadspoorten De actieve rol. die de stadspoor ten in de middeleeuwen speel den verdween in de zeven tiende eeuw, toen die verdedi gende taak werd overgenomen door de wallen bastions, van waar de vuurgevechten met de vijand werden geleverd. De stadspoort werd toen meer een uiting van stedelijke welvaart en kunstzin: uurwerken gaven de tijd aan en klokken luidden wanneer de trekschuit vertrok. Met uitzondering van de Zijl poort (1666) en de Morspoort (1669) zijn alle stadspoorten in de loop der jaren afgebroken. Zo werd de Marepoort in 1864 gesloopt en de Hogewoerd- spoort in 1876. Buiten de poorten, was het beeld na het beleg compleet veran derd. Vele imposante bouw werken waren verdwenen. Bui ten de Rijnsburgerpoort lagen tot 1572 vele fraaie kloosters in een gordel van groen. De ont takeling werd een eeuw later nog eens herhaald toen ons land in oorlog raakte met Frankrijk na de Triple Allian tie. Er werd besloten alle bo men onder de vestwallen te rooien. In totaal 2223 stuks. Ook langs buitenwegen als Vliet en Lage Rijndijk werden de bomen gekapt. De stadsher berg buiten de Wittepoort en verschillende vollerijen wer den een prooi van de slopers hamer. De stadsherberg werd later weer herbouwd en verder verrezen er industriemolens en het Pes thuis. Aanvankelijk in 1635 als een houten barak (gesloopt in 1717), later als stenen gebouw (1655, nu wachtend op restau ratie), waaraan de boomgaard werd opgeofferd. De expansiedrang van de stad Leiden kende vooral in de pe riodevan 1610-1675 nauwelijks grenzen. In die tijd werd het stadsgebied meer dan verdub beld. Overigens een bittere noodzaak in verband met de sterk groeiende bevolking en de vestiging van industrieën. Lange tijd is het precieze inwo nertal van Leiden onbekend geweest. In 1436 moet de stad ongeveer 6000 poorters hebben geteld, een aantal dat aan het eind van de 15de eeuw al boven de 14.000 moet hebben gelegen. De eerste volkstelling in 1581 kwam op een aantal van 11.899 en toen bleek ook, dat er een flink vrouwenoverschot be stond en er veel ongehuwden waren. De daling van het inwo nertal moet worden toege schreven aan de sterfte tijdens het beleg in 1574 en de pestepi demieën. Ook in de eerste helft van de 17de eeuw deden zich enkele grote epidemieën voor. In de jaren 1624-1625 werden 9897 sterfgevallen geregi streerd en in 1635 stierven 14.475 Leidenaren aan de pest. Ondanks die sterfte bleek het Leidse bevolkingsaantal flink stijgen: tot 44.475 in 1622. Acht tien jaar later werd de 50.000 bereikt. Daarna ging het minder snel: om streeks 1775 had Leiden niet meer dan 60.000 inwoners. Lakenindustrie Belangrijkste bron van welvaart voor deze Leidenaars was lange tijd de op kapitalistische leest geschoeide lakenindustrie. In de beginperiode was dat voor namelijk huisarbeid. In vele Leidse woningen stonden spinnewielen, weefgetouwen en volkommen. Een veel voor komend beeld in de stad was het wassen van de vellen in de grachten of bij de washuisjes in de vestgracht. Overal hingen lakens te drogen. Het vollen van de lakens ging als volgt in zijn werk: de lakens werden van vuil ontdaan en vervolgens enkele uren met de voeten "in getrapt" om het oppervlak vil- tachtig te maken. Daarna wer den ze om te drogen op "ra men" gespannen. Het vollen werd naarmate de jaren vorde ren gemechaniseerd en vond plaats in speciaal gecon strueerde volmolens. Voor 1600 had men geen enkele invloed op de vestiging van de industrie. Pas in de 17de eeuw werden bepaalde bestemmin gen gegeven. Straatnamen als Voldersgracht, Ververstraat en Looierstraat wijzen daarop. In de textielververij hadden de Leidse bedrijven een hoge graad van perfectie bereikt. Bierbrouwen was aanvankelijk ook een stukje "huiswerk". In de 14de eeuw werd het een be roep en aan het eind van de 16de eeuw waren er 14 brouwe rijen in Leiden. De produktie was alleen bestemd voor de plaatselijke behoefte, want ex port was er niet. Voor de ver vaardiging werd gebruik ge maakt van oppervlaktewater. Soms werden er ook putten ge graven. De laatste feiten bewijzen dat er enerzijds veel, anderzijds bitter weinig veranderd is in de loop der eeuwen. Bier wordt er nog altijd veel gedronken in Lei den. Naar beweerd wordt per hoofd van de bevolking zelfs het meeste in ons land. Toch zouden we geen plaats in Lei den of naaste omgeving meer kunnen aanwijzen, waar op pervlaktewater gebruikt zou kunnen worden voor de bier bereiding. Heineken in Zoe- terwoude kan dat bevestigen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1976 | | pagina 13