De Hemelbestormende —torenbouwer— Norman van Wall van Praag ZATERDAG 24 APRIL 1970 „Ik voel me in het heelal leven, net als de Grieken. Die hadden goden, maar eigenlijk kwam dat neer op de invloed van de magne tische velde?i van de planeten op het heelal en met die gedachten hebben de Grieken hun tempels gemaakt gedachten dus die in materie omgezet werden. Zo doen artiesten het toch ook: Rembrandt projecteerde zijn ideeén op het doek, maar nou ben ik geen artiest, vandaar dat ik zuilen ben gaan bouwen. Het zijn er nog wel niet zoveel, maar ik ben ten slotte pas op mijn vijfenzestigste begonnen". Norman van Walt van Praag (69) heeft een gegroefdascetisch gezicht met half geloken ogen die tot voorbij de horizon lijken te willen turen. Een schriele man die zich beheerst, wat voorzichtig beweegt met energie besparende manualen. In de grote tuin achter zijn middenin de Puttense bossen gelegen huis hangt hij de Griekse beginselen aan door het oprichten van op de oudheid geënte bouw werken. Hij is, in 1969. begonnen met een Grieks tempeltje, gevolgd door een zuilengalerij die zich weerspiegelt in een (uiteraard zelf gegraven) vijver. Maar boven alles uittorenend staat in die tuin een 22 meter hoge pilaar, omkranst door dertien steunzuïlen die een wenteltrap om singelen. Honderdduizend kilo cement heeft Van Walt van Praag er in ondergebracht (60.000 kilo in het fundament, 40.000 kilo in de toren) en elk segment heeft hij persoonlijk in zijn garage in mallen gegoten. Het is een monument ten eigen bate geworden, een indruk wekkende stenen erectie die de aarde met de hemel moet verbinden teneinde het heelal te kunnen omspannen. Hiermee is het begonnen. „Je hoort de mensen als ze hier voorbij komen wel eens zeggen: gunst, dat zijn vast overblijf selen van de Romeinen of: die man moet wel erg rijk zijn om dat te kunnen laten neerzetten. Maar een zak cement kost zes gulden en daar zit vijftig kilo in, dus die hele toren van hon derdduizend kilo heeft me iets van vijfduizend gulden gekost Het zou natuurlijk wat anders zijn als je arbeidsloon moest betalen, want zo'n metselaar verdient tegenwoordig in een uur meer dan ik in een dag. Niet dat ik het de mensen niet gun, maar dat breng ik niet op. Want om aan geld te komen heb ik, na mijn pensionering bij het KNMI waar ik als oceanograaf de zeeën bevoer, een baantje moeten nemen als incasseerder bij het Bouwfonds Nederlandse Ge meenten in Hoevelaken. Dat is natuurlijk eigenlijk nogal vervelend werk, maar van mijn AOW kan ik die torens niet bouwen, dus ik moest wel. En dan doe ik dus alles alleen, hè, ik heb nog nooit van iemand hulp gehad en dat wil ik ook niet dit is mijn werk". We beklimmen de toren. Norman van Walt van Praag („ik ben vanochtend al even op de toren geweest") gaat met lenige tred omhoog, slechts 'hier en daar met de ranke vingertoppen steun zoekend aan het kille beton. De fotograaf en ik volgen met enige beduchtheid: het bouwwerk is aan alle kanten open en langzaamaan zakt de Veluwe op begrotelijke wijze onder ons weg. Ik, geteisterd door een schromelijke conditie, hijg, maar Van Walt van Praag draait bevallig als een fauneske balletdanser rond en wijst. „Alleen jammer dat het zo heiig is, want met helder weer kijk je vijftig kilometer ver en nu zie je hooguit Harderwijk op tien kilome ter liggen". Het uitzicht is inderdaad beperkt, maar blijft voor de door hoogbouw ingekapselde stadsbewoner toch spectaculair van 22 meter hoogte krijgt zo'n Veluws bos het aanzien van een woud waarin je makkelijk een flink bestand aan roofdieren zou vermoeden. De bouwheer kijkt keurend rond, schijnt het toch te betreuren dat hij ons geen blik tot over het IJsselmeer kan aanbieden en zegt: „Ik had hem best nog hoger willen maken, wat mij betreft verdwijnt hij in de wolken, want zo hoort het eigenlijk, maar ja, je moet eens ophouden, anders valt zo'n ding nog om". Van Walt van Praag heeft vanaf zijn achtste de sterren en planeten in de gaten gehouden als jeugdig astroloog. Het is de aanloop geworden tot zijn door het heelal bepaalde leven en hij meent ook dat hij er voorspellende gaven aan heeft overgehouden. „In 1937 heb ik met mijn broer een wereldreis gemaakt en toen schreef ik elke dag een brief. Dat bleken een beetje voorspellende brieven, want ik schreef bijvoorbeeld toen al dat Hitier binnen afzienbare tijd Nederland zou aanvallen, dat de Duitsers niet verder dan Moskou zouden komen en dat de Japanners tegen Amerika zouden beginnen. Nou is dat voorspellen ook een kwestie van om Je heen kijken, hoor. Neem de Russen. Ik schat dat het hooguit zes jaar, maar misschien nog korter, duurt en dan begint de Derde Wereldoorlog. En dat wordt dan een lange periode van geestelijke onvrijheid." Hij zegt het op een nogal berustende toon. alsof hij zich er in geschikt heeft het onvermijdelijke te aanvaarden. Voor het overige maakt hij een optimistische indruk, een man die op een tegelijk kalme en intense manier van zijn leven geniet zonder daarvoor te steunen op de kleine ondeugden waarmee men in het algemeen het bestaan een sierrandje verleent. Hij zegt bijvoor beeld: „Ik heb in de kelder wel een paar flesjes staan als u ergens trek in hebt. Dat komt, ik drink zelf geen koffie of thee, dat heb ik mijn hele leven niet gedaan en ik heb er ook geen verstand van hoe je dat moet maken. Persoonlijk drink ik alleen wat vruchtesap en eet ik wat suikerklontjes als ik dat zware werk aan mijn torens doe." „U kijkt daar misschien van op, maar daar hoef je helemaal niet veel voor te eten, want de energie komt toch pas na een paar dagen uit voedsel tevoorschijn. Trouwens, dat sjouwen met die betonsegmen- ten is niet eens een kwestie van kracht. De mensen geloven welis waar niet dat ik het allemaal zelf gedaan heb, maar weet u: dat tillen doe je op je ademhaling. Ik doe, het als de fakirs, alles met mijn adem. Ze hebben wel eens gedacht dat ik zo'n cursus heb gevolgd om mijn spierballen te ontwikkelen, hoe heet dat, je ziet die advertenties wel eens in de krant staan bodybuilding of zo. Nou, nee hoor, het komt op de longen aan". Uitputtingsslag Niettemin lijkt het onwaarschijnlijk dat de broos ogende Van Walt van Praag zijn vervaarlijke zuil geheel alleen heeft opgericht, maar zelf doet hij enigszins geringschattend over de uitputtingsslag die zijn handwerk geweest moet zijn. „Ach, ik heb de segmenten, die elk veertig kilo wegen, eerst in mallen in mijn garage gegoten en ze dan naar boven gedragen. Die veertig kilo, dat kan ik aan; vijftig zou me net te zwaar zijn, dan heb je kans dat je omvalt. Mijn toren bestaat uit ongeveer duizend stukken, dus dat is duizend keer trapje op, trapje af geweest en dat was dan een veertig jaar oud keukentrapje van hout, want die moderne aluminium dingen deugen daar niet voor. Ik werkte drie weekends per maand in de zomers en verder dook ik elke dag twee uur de garage in, na mijn werk op kantoor." „Ik schoot ongeveer een meter per maand op, dus alles bij elkaar heeft het drie zomers gevergd. In het begin maakte ik het cement nog met de hand aan, maar dat werd een werk. Daarom heb ik een oude betonmolen gekocht die goed gecamoufleerd in het bos staat. Maar verder heb ik het helemaal gedaan zoals ze het in de Middeleeuwen deden met de hand. En eten deed ik pas als ik klaar was in de garage, om een uur of negen, half tien. Daarna speelde ik wat piano, want dat is ook een Van Walt van Praag op het topje van zijn schepping. Het zal je tuin maar wezen. deel van mijn leven, en dan ging ik naar bed. Dat is drie jaar mijn patroon geweest". Omgezwaaid Je kijkt tegen het bouwwerk aan en denkt dat het er voor de eeuwigheid staat. Van Walt van Praag, door ervaring gewaarschuwd, is daar minder zeker van, al hoopt hij dat de zuil hem in elk geval zal overleven. „In 1970 had ik al eens een toren van twintig meter gemaakt, maar dat had ik kennelijk niet stevig genoeg aangepakt, want tijdens de enorme stormen van 1972 is hij omgewaaid. Om vijf uur 's ochtends stond hij er nog toen ik uit het raam keek om half zes lag hij in drie stukken op de grond. Maar aoh, ik had er tweeëenenhalf Jaar plezier van gehad. En als deze nieuwe toren morgen zou omwaaien heb ik daar weer een maand plezier van gehad. Je moet dat filosofisch bekijken en trouwens, je kunt altijd weer opnieuw beginnen, want ik moet bezig blijven. Zo wil ik hier voor mijn tempeltje nog een tafel en wat banken op zuilen bouwen. Daar gaat dan wel niemand op zitten, maar het staat zo aardig." Door H. J. Oolbekking Norman Van Walt van Praag, do hemelbestormende torenbouwer van Putten, klopt innig tevreden op het massieve beton dat als een niet mis te verstaan monument in zijn achtertuin prijkt. De eeuwigheid Jaagt hij weliswaar niet na, maar het begrip Tijd heeft hij er toch wel mee willen uitdrukken, omdat alles nu eenmaal tijdgebonden is. „En in zo'n film als Jesus Christ Superstar is dat tijdsbesef ook heel mooi weergegeven, met die straalja gers en tanks tegen de achtergrond van Christus dat idee van vluchtigheid is daar heel goed in aangevoeld. Want wat is nou het leven? Ik bedoel, neem die tweeduizend jaar sinds Christus. Op het geheel van het menselijk leven dat misschien al wel twee miljoen jaar bestaat zijn zon twintig eeuwen toch eigenlijk niet meer dan twee seconden." Zin voor betrekkelijkheid beheerst kennelijk het leven van de zuilenarchitect. Hij blijft nog werken om het geld te verdienen dat in zijn betonnen dromen wordt geïnvesteerd, hoewel fcij indien hij misschien wat zakelijker was geweest een gefortuneerd man had kunnen zijn. „Ik had vroeger een paar boerderijen onder de rook van Amsterdam, bij Sloterdijk. Daar had ik een twintig hektaren grond die ik in de crisistijd voor vijftien cent per meter aan de gemeente heb verkocht. Als ik dat land had vastgehouden zou ik nu miljonair geweest zijn, want het staat er vol met van die hoge fiatgebouwen". „Maar ach, ik zit daar niet mee, want ik vind dat de mens moet werken. Ik zie het toch om me heen ik heb heel rijke familie en dio mensen zijn niets gelukkiger dan ik. Integendeel, die maken zich steeds zorgen dat ze hun geld kunnen kwijtraken, terwijl ik de energie die je daarmee verspilt kan gebruiken voor het bouwen van mijn zuilen. Want ik wil nog wel een poosje doorgaan, ik heb ideeën genoeg. Zo wil ik bij de ing„ng van de tuin nog een boog bouwen, een soort Are de Triomphe. Die kan ook heel mooi worden." Bij het afscheid zegt hij gul: „Wilt u misschien een stukje zuil meenemen, voor in de tuin? Ik heb nog genoeg over van die omgewaai de toren." Behoedzaam sla ik het voorstel af. Zo'n hele toren in 4e tuin, alia, dat heeft iets van grandezza, maar een afgeknot stukje zuil komt toch de veel in de buurt van een gipsen tuinkabouter kleingoed waarmee je niet, zoals Norman van Walt van Praag met zijn scheppingen, buren de ogen kunt uitsteken.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1976 | | pagina 23