De van 59-jarige oorlog Pieter de Boer EXTRA In de Friese gemeente Drachten woont een opmerkelijk man. Hij heet Pieter de Boer en hoopt weldra 81 jaar te worden. De Boer is voorzitter van de Bond van Mobilisatie-Invaliden en hun Nabestaanden. Hij is tevens directeur van de stichting De Nederlandse Soldaat. De Mobilisatie-Invaliden, waar Pieter de Boer zich om bekom mert. zijn van erg lang geleden: het zijn de slachtoffers van de tienduizenden die in de jaren 1914 tot 1918 in militaire dienst waren toen het Nederlandse leger paraat was in verband met de Eerste Wereldoorlog, die in belendende landen gaande was. Pieter de Boer voert nu al langer dan een halve eeuw strijd voor hen. Dezer dagen verscheen er een boek over de krasse strijd- voerder. In de tuin van zijn huis in Drachten heeft De Boer een klokketoren staan. Van het carillon, dat daarin met regelmaat een deuntje laat horen, zou hij eigenlijk wel een nationaal mo nument wilen maken. Ter gedachtenis aan allen, die hem in zijn werk voor de mobilisatie-invaliden en hun weduwen hebben ge steund. Tweemaal Pieter de Boer. Op de foto boven bij het carillon in zijn tuin. Op de foto links in zijn tamelijk rommelige kantoor, ter wijl de foto onder, met de namen van de talloze 'slachtoffers van de dienstplicht'geen nader com mentaar behoeft. DOOR AAD WAGENAAR „Met mijn gezondheid liep ik voorop in 't leven. Toen. Ik was een kerel als een boom. een meter zevenen tachtig op blote voeten. Het was 16 februari 1915 en ik ging de dienst in. Pieter de Boer. twintig jaar oud. onder de wapenen; Nederland had de mobilisatie want over de grens was de Eerste Wereldoorlog aan de gang. (Hij pakt een sigarendoos en begint op de achterkant ervan een schetsje te maken, met een balpen). „Kijk, zo ongeveer zag kazerne III in Amersfoort, waar ze mij legerden, d'r uit. Heel ondoelmatig gebouwd trouwens. Hier had je de exercitie- loods; daar zaten ramen, hier was de deur en zo zag de kamer er uit. Daar lagen we met 36 man. Ik sliep hier, op een strozak op de kouwe grond. Door die ene deur moesten alle 36 man naar binnen en buiten. En er stond altijd een raam open; dat moest anders verging je van de stank. Dus waar ik lag, was 't ijskoud. In de beginne hadden we ieder nog drie katoenen dekens, maar die werden ons successievelijk op een na ontnomen. En de kachel, die brandde heel zelden er was een grote brandstofnood in ons Nederland, in die mobilisatietijd. Die krabbel hier stelt een spuwbak voor. daarin spuugde iedereen wat-ie kwijt wou, sommigen kotsten er ook wel es in. Ja, dat waren toestanden De ketels, waar we ons eten in kregen, waren al evenmin schoon te kriigen. En dan had ik ook nog bij mijn binnenkomst die eerste dag in de kazerne, een dik wollen hemd aan gehad, maar dat moest ik inruilen voor een katoentje. Op die manier, via 't een en 't ander, ben ik regelrecht in een t.b.c.-explosie terecht gekomen. ZIEK en ging ik met een vriend naar de kermis van Drachten. Onderweg daarheen begon ik opeens bloed op te geven, 't Was dus goed mis met me. Ik heb toen dertien weken thuis te bed gelegen. Maar Pieter de Boer bleef soldaat hoor; ik was trouwens grenscommies, in april 1916 als zodanig beëdigd. In november van dat Jaar hebben ze me tenslotte afgekeurd. Ik moest voor een commissie van drie dokters komen, die om de beurt aan m'n borst kwamen luisteren. Nou ja, ze kwamen overeen dat 't maai- niks gedaan was met me. Afgekeurd dus, en of ik hier maar even wilde tekenen. 'NIKS TEKENEN' Op den duur waren alle Jongens ziek, ik heb 't geloof ik nog het langst volgehouden, maar tenslotte moest ik toch ook naar de dokter met een heel pijnlijke borst. „Je hebt bronchitis", zei die dokter en hij gaf me een tabletje maar beval me toch Dienst Doen. Je was trouwens al gauw een simulant in die Jaren. Dienst Doen dus. maar de dag daarna begon ik te braken en de korporaal zegt: „Naar de dokter jij!" Dat echter weigerde ik. .Mij", zei ik. „krijgen ze me niet meer naar die veearts!" Toch hebben ze me in het hospitaal gelegd, veertien dagen lang, daarna ging 't wel weer, zo'n beetje .Op 28 mei van het Jaar daaropvolgende had ik kort verlof AFGEKEURD ..c-sj- K tiMNIM KSWEB - WESOMK WUfHWS 6£»*£* 363 fcttM a Kumsutucm ar *anss<«B uaau suoflaows ««SW? «wSkhb sa** <wuwu mmw mjbmu STtrrwS is Wat tekenen? „Dat mijn ziekte niks met de dienst uit te staan had!" En dan mocht ik ontslagen, naar huis. Ik zei„Ik teken niks". Die verklaring behelsde dus de afwezigheid van het oorzakelijk verband tussen je invaliditeit en het dienst doen in het Nederlandse mobilisatieleger. Als Je niet tekende mocht je de dienst niet uit en ik weet van jongens, die daardoor gewoon dood zijn gegaan. Want tering was een verdomd rake ziekte in die tijd, toen er nog geen penicilline en ander spul was. Ik weigerde te tekenen en zo werd het december 1916, de vijftiende. Die dag werd ik met mijn groep verplaatst van Vlissingen naar Oostburg. Zo rot als ik er aan toe was: ik moest mee, aantreden, en daarna met een kanonneerboot de Schelde over. We kwamen in Breskens aan en 't enige wat ze me toestonden was dat ik tenminste met de tram naar Oostburg verder mocht reizen. Daar belandde ik in een ouwe vieze barak, zeer ziek. was ondergesneeuwd zodat het baanvak onbegaanbaar was. Toen ik tenslotte door het stervenskouwe weer thuis kwam, bij mijn vader in Drachten, was het half vier in de ochtend. Kun je het effect van dat alles voorstellen op een tbc-patiënt? Ik had gedacht: ik zal wel weer gauw beter wezen als ik eenmaal thuis ben. Nou, 't is anders gegaan: eerst hebben ze me vijftien maanden in een rekverband in het ziekenhuis van Groningen gelegd en daarna heb ik nog acht jaar als teringpatiënt in mijn vaders tuin gelegen, in een tentje van het Groene Kruis. Kapotte heupge wrichten". (Hij staat moeilijk op en gaat naar een andere kamer om even wat dieetkost te eten. ,Ik ben ook nog suikerpatiënt nu", zegt hij. Als hij loopt is te zien dat zijn ene been zeven centimeter korter is dan het andere. Tien minuten later komt hij weer zitten en hervat zijn mono loog.) DOOD 's-Anderendaags kwam er een dokter op me af en die zei: „Wat doe jij in godsnaam hier, Je bent allang afgekeurd!" Oh, zei ik. „Als Je je haast", sprak de dokter, „kun je de trein van half tien naar huis nog halen". Zo heb ik dan eindelijk de dienst verlaten, met die trein van half tien uit Zeeland, 's Avonds om elf uur kwam in Heerenveen aan, want die treinen reden nog niet zo hard in die tijd. De tram naar Drachten stond er niet, want heel Friesland „Ik ben zeker van een heel sterke constitutie, want al mijn slapies uit die dagen van de kazerne zijn allang dood. Maar Ja, ik ben ook vechtlustig he, ik heb er nou 59 Jaar van strijd opzitten en ik houd nog steeds niet op. Met schrijven aan de autoriteiten ben ik begonnen in 1919, toen ik nog in dat tentje in vaders tuin lag. Ik las veel, de Nieuwe Rotterdam mer Courant en het Handelsblad, dat ik altijd van notaris Posthuma kreeg en zo kwam ik aan de weet dat er een militaire pensioenwet was, maar dat was dan wel een vod dat stamde uit 1902! Met slachtof fers, die door de mobilisatie invalide waren geworden, zoals ik, was nooit rekening gehouden. Ik heb toen toch naar de minister geschreven, want ik lag daar maar, afgeboekt. Mijn plannen om te studeren voor architect kon ik wel vergeten. Nou Ja, ik ben tenslotte toch architect geworden, maar het verhaal daaromtrent valt buiten de orde. Ik schreef aan de minister en kort daarop versoheen er een politiedien- der bij me, die namens de burgemeester van Drachten wat informatie over me wou. Ik had het reeds terstond aan de stok met de overheid toen, want ik vernam dat er op het gemeentehuis een formulier was gekomen van het ministerie van Oorlog betreffende mij en ik wilde dat formulier dan wel graag even zien. Conflicten! Enfin, tenslotte is het mij gelukt om in 1921 een uitkering van 800 gulden te krijgen van het ministerie. Vanwege mijn invaliditeit, wel degelijk opgelopen in mijn soldaten- diensttijd dus. Maar nog steeds genoot ik geen pensioen. Dat is pas een beetje in 1949 gekomen. AFGEWEZEN ARMOELIJDERS In 1924 kreeg ik vanwege de overheid een invalidenfiets en geraakte ik weer mobiel. Ik begon toen te ontdekken dat er in alle gemeenten van Friesland en dus waarschijnlijk ook in de rest van Nederland mensen waren zoals ik, jongens die kerngezond de mobilisatie waren ingestapt en, er als wrakken weer uitgekomen waren en nu onverzorgde, invalide armoe lijders waren. Zo ben ik tot de oprichting van mijn bond gekomen, dat was in het voorjaar van 1925. Over steun had ik niet te klagen zelfs de beroemde schrijver A.M. de Jong van Merijntje Gijzen en van Bulletje en Bonestaak leende zijn pen aan mijn actie. Hij schreef de brochure „Notities van een Landstormman", gepubliceerd in Het Volk en de Voorwaarts. U bent voorwaar niet de eerste journalist dus, die tegenover me zit". (Buiten begon toen Pieter de Boers carillon te spelen. „Kom laten wij aanbidden", pingelden de klokken. „Waar vind je in Nederland zo'n mooi klokkenspel", zei De Boer toen het liedje uit was, „maar waar was ik gebleven?") man. die me de hand schudde en vroeg: „Hoe is 't in Drachten tegenwoordig?" De toevalligheid deed zich voor dat hij, de secretaris-ge neraal. ook een zoon van de gemeente Drachten was. Hij vertel de me dat hij in het mooie huis naast notaris Riepkema gewoond had. Ik vroeg nog: „Is dat 't huis waar nu de tandarts in zit?" en hij beaamde het. En toen zei ik: „Maar luister eens: ik ben hier niet in Den Haag bij u gekomen om over koetjes en kalfjes te praten. De zaak is: waarom hebben jullie de statuten van mijn bond nietgoedgekeurd?" Uit het antwoord van de hoge ambtenaar werd ik gewaar dat men gevallen was over het begrip "mobilisatie-slachtoffer". Dat hield in dat de regering in de Grote Wereldoorlog door het afkondigen van mobilisatie inderdaad slachtof fers gemaakt had die verant woordelijkheid wenste men niet te aanvaarden. Ik heb toen gezegd: laten we de bond dan aldus noemen: Bond van Mobilisatie Invaliden en hun Nabestaanden. "Ja, dat klinkt beter", zei de ambtenaar en zo kreeg ik tenslotte mijn statuten goedgekeurd. Dut was in 1925. JAMMER „Die bond dus. Ik had hem opgericht voor „mobilisatieslachtof fers" en de statuten ervan voor goedkeuring opgezonden naar Den Haag. En daar wees men die statuten af. Toen ik daar bericht van kreeg, ben ik dezelfde morgen op de trein naar Den Haag gestapt. Ik kwam op het departement van justitie aan en vroeg aan de portier: „Waar is de minister van justitie, ik moet 'm spreken!" 't Bleek dat de minister er niet was. maar ik mocht me wel onderhouden met de secretaris-generaal. Dat was een brieven van vaders die hun zoon in 't leger hadden en die schreven: „Mijn zoon is er nu al haast net zo rot aan toe als u in 1915". Toen heb ik de stichting „De Nederlandse Soldaat" opgericht zo konden we ons het werkterrein verruimen, 't ging niet meer exclusief om de slachtoffers van de mobilisatie vah '14-T8. Trouwens. (De Boer trekt in zijn rommelig kantoor de kluis open. We zien links en rechts in de brandvrije gang duizenden dossiermappen. De Boer, onwillekeurig, trekt er een uit.) „Trouwens. Hier bijvoorbeeld heb ik de zaak van een jonge soldaat, die een vijftiental jaar geleden in Nieuw Guinea heeft gediend en nu te tobben heeft met gebroken polsen. Wel degelijk door wat 'm daarginds in Nieuw Guinea is overkomen. Ik vecht nu nog voor die jongen. Ik heb een zeer sterk ontwikkeld rechtsgevoel over de ellendige gevolgen van het dienst doen in het leger: Colijn is begonnen met het doodzwijgen ervan en al zijn opvolgers hebben 't hem nagedaan, tot minister Vrede- ling toe. Dat heb ik de heer Vredeling laatstelijk trouwens ook nog geschreven. VLUGSCHRIFTEN Met wat er aan vooraf ging heb ik nu 59 jaar strijd gevoerd. En het is toch jammer he?" (Wat is jammer? Pieter de Boer gaat een eindje wandelen met ons. De deur uit, de tuin in. Hij laat ons zijn carillon van nabij bewonderen. In de bronzen klokken zijn allen geportretteerd, die aan het voortva ren van de bond van De Boer hun steun hebben gegeven: A.M. de Jong. K. ter Laan. ook nog H. M. de Koningin-moeder Wilhelmina en nog een dertigtal anderen. De Boer brengt ons het kleine Bonds-kantpor bir.nen; bij de toegang is een stalen gleufkastje: als Je daar een gulden ingooit, gaat buiten het carillon spelen.) „Jammer: mijn laatste Jonge assistent, die het boek over me heeft samengesteld, is nu weg. Ik kon 'm niet meer betalen bij die loonkosten van vandaag de dag. Ik werk hier nu alleen in dit kantoor, terwijl ik alle Jaren lang, vijf elkaar opvolgende assistenten heb gehad daar was menigmaal een jurist bij. Want een keer begonnen. bleek meer onrecht te zijn in de wereld van de dienstplichtige! Al in 1937, toen de Tweede Wereldoorlog nog nauwelijks in zicht was, kreeg ik (In zijn kantoor gebaart Pieter de Boer naar de stapels enveloppen met enveloppen met vlugschriften voor Kamerleden, verdere publieke vertegenwoordigers, journalisten, ge- zonde-mensen-in-'t-algemeen. Al die post moet vandaag nog de deur uit. ,,'t Is jammer dat ik geen hulp meer heb", zegt hij opnieuw.) „Ik heb altijd pro deo gewerkt, als de advocaat van de slachtoffers en als him gemachtigde. Pas in 1949 heb ik zelf mijn recht gekregen: een pensioen op grond van het feit dat ik in de mobilisatie mijn invaliditeit heb opgelopen. Pas sinds 1972, nota bene dire Jaar geleden, is dat pensioen optimaal te noemen toen verklaarden ze me voor honderd procent invalide en kreeg ik nog een toeslag van veertig procent, zodat ik nu bijkans een vijftigduizend gulden geniet Dat lijkt meer dan het is. want voor de geleden schade voor de 56 Jaren tu?con 1916 en 1972 is mij nooit een cent vergoed. Ik word oo 25 Januari aanstaande 81 iaar. Pieter de Boer Is dan wel oud, maar nog lang niet moe.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1976 | | pagina 15