Waar bouwen we woningen en hoeveel Maria Vos ZATERDAG 27 DECEMBER 1975 Bekeken werd welke mogelijkheden er in nog vastgestelde bestemmings plannen waren om de woningdicht heid te vergroten door nieuwe vor men van gestapelde laagbouw, een efficiënte groenvoorziening en min der ruimte voor het autoverkeer. Daarbij is ook gedacht aan het be bouwen van terreinen, die nu nog voor wegenbouw bestemd zijn. Zo zouden de gebieden van de Rijksweg 14 in Voorburg en de Rijksweg 11 in Voorschoten goed zijn voor 1250 wo ningen. Verder is men ervan uitge gaan dat verkeersdoorbraken in ste den niet meer gerealiseerd zullen worden, zodat daardoor geen wo ningen meer verloren zullen gaan. Wel is Paul Mantel ervan uitgegaan dat ongeveer 15.00 woningen verlo ren zullen gaan wanneer de stads vernieuwing actief wordt aangepakt en er een beter woonmilieu in de ste den ontstaat. Paul Mantel wijst erop, dat elk nieuw bouwplan, dat geen hoge prio riteit toekent aan stedelijk wonen, de capaciteit van bestaande plannen zal verlagen, waardoor meer wonin gen in nieuwe bouwlocaties worden vereist. En de bestaande bouwplan nen doen soms al genoeg aanslagen op d'e vrije ruimte. Alles overwegend komt Paul Mantel tot de conclusie dat bij een gemiddelde woningbezet ting van 2.35 er in 1990 bouwruimte zal moeten worden gevonden voor zo'n 16 000 woningen. De plaats waar nieuwe woningen ln de toekomst gebouwd moeten wor den is door de PPD bepaald aan de hand van een toetsing. Eerst werd grofweg naar de beschikbare ruimte gekeken en bleken in Zuid-Holland 34 bouwplaatsen in principe in aan merking te komen. Een aantal loka- ties viel al direct af omdat er ern stige bezwaren uit een oogpunt van natuurbescherming en waterwinning bleken te bestaan. Dat gold bijvoor beeld voor Hillegom, de vijfde loka- tie bij Zoeterwoude en Wassenaar. Andere bouwplaatsen als Rijnsburg en Valkenburg vielen voorwaardelijk af gezien de ligging binnen de ge luidstrog van de vliegbasis Valken burg. Bij een verdere bestudering kwa men uiteindelijk in de Leidse regio een aantal lokaties in de omgeving van Zoeterwoude en Voorhout met een hoge score uit de bus. Elders in de provincie is door de PPD de na druk gelegd op Wateringen, Zee ter meer en Pijnacker. Voor Zoeterwoude zijn twee alternatieven ontvouwen. Een klein-Zoeterwoude met ongeveer 13.000 nieuwe woningen <ca. 33.000 inwoners) en een groot-Zoeterwoude met 20.000 nieuwe woningen (50.000 inwoners) - Klein-Zoeterwoude zou aan de spoorlijn Leiden-Alphen ge bouwd kunnen worden of een uit bouw van Zoeterwoude aan de noord en oostzijde van het dorp. Gesigna leerd wordt dat de uitstekende weg verbinding (Rijksweg 4) met Den Haag een flink aufcoforen&isme op roepen. Voor de bereikbaarheid van het openbaar vervoer zouden sta tions moeten worden geopend, en zullen snelbuslynen tot stand ge bracht moeten worden. Voor de bouwlakatie Voorhout- Sassenheim wordt gedacht aan mini maal 6-500 nieuwe woningen (circa 16.000 inwoners). In de verdere toe komst zou dat uitgebreid kunnen worden tot 32.000 a 33.000 ninuwe woningen. Maar volgens de PPD zal rond 1990 de haalbare en gewenste omvang niet meer dan 10.000 a 13.0CO nieuwe woningen kunnen bedragen. Als nadeel van een dergelijke ont wikkeling wordt gezien het feit dat Noordwijk, Noordwijkerhout en Voor hout min of meer aan elkaar zullen vastgroeien. Zou gekozen worden voor een bebouwing in de richting van Sasenheim. dan kan de open ruimte tussen de kemen ongemoeid blijven. Paul Mantel geeft voor die Leidse regio die voorkeur aan een van een raüverbinding voorziene Bollenstad, die aan de bestaande bebouwing aan sluit. Er zouden op die plaats onge veer 5000 woningen gebouwd kunnen worden. Voorhout is volgens hem niet de enige mogelijkheid. Ook zou onderzocht moeten worden of een uitbouw van Hillegom in westelijke richting of een zuidelijke uitbreiding van Noordwijk (Vinkenveld) niet de voorkeur verdient. Vaststaat voor Paul Mantel dat er in elk geval niet gebouwd moet worden voor de Haag se agglomeratie gezien de grote af stand, waardoor het forensisme zou worden bevorderd. Voor de verbin dingen worden mogelijkheden gezien in de Schiphofllyn en een mogelijke tramverbinding Leiden -Katwijk - Noordwyk. Wat Zoeterwoude betreft wijst Paul Mantel op het waardevolle veen-wei degebied, dat een grote weidevogel- stand kent, slechts beperkt ontslo ten is, en waarin fraaie oude boerde rijen staan. Als hier gebouwd zal worden zal waarschijnlijk niet te ont komen zijn aan de aanleg van Rijks weg 11 tussen Leiden en Alphen. Be bouwing ten behoeve van de Haagse agglomeratie vindt Paul Mantel on gewenst, terwijl bouwen voor de Leidse agglomeratie goed afgewogen zou moeten worden tegen het tot- standbrengen van een bollenstad- Een groot vraagteken in de hele woningbouwsituatie van Zuid-Hol land blyft of men erin slaagt het langzaam dichtslibben van het "groe ne hart" te voorkomen. Vooralsnog zijn die vooruitzichten nie: erg hoopgevend. Een aantal gemeenten in het oostelijk deel van de provin cie is de afgelopen jaren sneller ge groeid dan wenselijk werd geacht. Alphen aan den Rijn bijvoorbeeld groeide in 20 Jaar in Inwonertal met niet minder dan 83 procent. In heel Nederland was de groei in die perio de 28 procent. Gedeputeerde Staten van Zuid- Holland hebben onlangs Alphen in een brief nog toestemming gegeven voor woningbouw die dse streekfunccie duidelijk te boven gaat Als argu ment wordt gehanteerd dat dc bouw in het westelijk deel van de provin cie achterbüjft door een gebrek aen Zoeterwoude7iu nog landelijk, maar hoe wordt het straks? Uiteenlopende cijfers over behoefte aan woningen in komende jaren LEIDEN In de periode tot 1990 zullen in Zuid-Holland West, waarvan onder meer de Leidse regio en de kust- en bollenstreek deel uitmaken, naast bestaande en reeds voorbereide plannen nog nieuwe bouwterreinen moeten worden gevonden voor ongeveer 56.000 woningen. Tot die becijfe ring komt de Provinciale Planolo gische Dienst in een onlangs ver schenen nota, waarin de resulta ten staan vermeld van een on derzoek naar nieuwe bouwplaat sen in Zuid-Holland. Door Bram van Leeuwen Foto's Jan Holvast In schril contrast met dit cijfer staat het getal, dat Paul Mantel on langs in een lezing in het kader van de milieucursus van de Leidse uni versiteit noemde- Aan de hand van voorlopige resultaten van onderzoe kingen, die door de vakgroep milieu biologie worden verricht, kwam hij tot de constatering, dat er waar schijnlijk slechts nieuwbouwplaatsen gevonden behceven te worden voor ongeveer 16.000 woningen. Een ver schil met de PPD van niet minder dan 40.000. Omdat provinciale staten van Zuid-Holand waarschijnlijk nog het volgend jaar op dit terrein beslissin gen moeten nemen bij de vaststel ling van het streekplan Zuid-Hol land West is het interessant om te vergelijken hoe beide cijfers tot stand zijn gekomen, en wat men als uit gangspunten heeft gehanteerd. Een eei*ste verschil, dat in de becij feringen opduikt is de veronderstel de daling van de bevolking in Zuid- Holland. Op 1 januari 1971 had het gebied een inwonertal van 1.210.Ï98. een aantal dat in de daaropvolgende jaren steeds een daling te zien gaf en op 1 Januari 1975 1.192.550 be droeg. Voor 1980 en 1990 houdt de PPD rekening met inwonertallen van respectievelijk 1.195.000 en 1.177.000. Paul Mantel gaat in zijn rekenmodel uit van 1.170 000 inwoners in 1980 en voor 1990 tussen de 1.150.000 en de 1.165.000. Slaagt men er niet in de migratie naar elders af te rem men dan verwacht Paul Mantel tot 1990 zelfs een daling tot 1.130.00. In de argumentatie voor haar cij fers zegt de PPD, dat de prognose moet worden gezien als een taakstel ling, gezien het toegenomen vertrek - overschot in de afgelopen jaren. Bo vendien is men ervan uitgegaan dat na 1980 geen verloop meer zal plaats vinden van Zuid-Holland-West naar Zuid-Holland-Oost (het zogenaamde "open midden-gebied" of "groene hart"). Verder wordt erop gewezen, dat by de berekeningen van belang is de oontiuiteit van de bouwproduk- tie en de kwaliteit van de woningen in het oog te houden, meer nog dan de vraag of genoemde bevolkings aantallen in 1990 danwel in 2000 worden gehaald. Paul Mantel wijst erop, dat het aannemelijk is dat op korte termijn een stabilisatie van de bevolking is te verwachten. Het geboorte-over schot daalde immer van 10.7 promille in 1963 tot 3 promille in 1974. Aan de andere kant is de migratie (verhui zen naar gebieden buiten Zuid-Hol land West) een door de overheid te beïnvloeden zaak. Bij de berekeningen is uitgegaan van een migratie, zoals die in de ja ren 19701974 plaatsvond. Afhanke lijk van de vraag of men erin slaagt de migratie af te remmen, ziet Paul Mantel het bereiken van 1.165 000 in woners een uiterste krachtsinspan- spanning. Voorwaarde is volgens hem een goede aanpak van de stads vernieuwing, het versterken van de woonfunctie van de stad en het te rugdringen van de suburbanisatüe (het verlaten van de stad om zich in dorpjes in het platteland te vesti gen). Een tweede verschil tusen beide be cijferingen is de gemiddelde woning- bezetting die in de toekomst zal be staan. Op 1 januari 1975 bedroeg die 2 96. Volgens de PPD zal dat cijfer de komende jaren snel dalen van 2.61 in 1980 tot 2.22 in 1990. Daarbij is men uitgegaan van landelijke cijfers van de Centraal Bureau voor de Sta tistiek. Men beschikte echter nog niet over de resultaten van het be volkingsonderzoek, dat in 1971 plaats vond. Paul Mantel komt voor 1990 tot een gemiddelde woningbezetting van 2.45 of 2.35. Hij gaat voor dat laatste cij fer uit van 100% zelfstandige wo ningen voor gehuwden. 90% voor de groep, die gehuwd geweest is, 85'. voor ongehuwden tot 25 jaar, 40f. voor ongehuwden van 20 tot 24 jaar en 10% voor ongehuwden van 15 tot 19 jaar. De PPD is ervan uitgegaan, dat veel mensen, die Zuid-Holland-West verlieten in het oostelijk deel zijn gaan wonen omdat er niet voldoende woningen waren in de Randstad. Men neemt aan, dat deze "spijtemi granten' 'weer naar het westen zul len terugkeren wanneer het aanbod van woningen voldoende is. Mede aan de hand van dit gege ven komt de PPD tot een noodzake lijke toeneming van het aantal wo ningen in de periode tot 1980 van 55.000, van 1980 tot 1985 van 46 000 en van 1985 tot en met 1990 van 27 000. In totaal 128.000. By die aan tallen is nog geen rekening gehouden met het opruimen van krotten en het saneren van oude woonwijken. Uitgaande van de vervanging per jaar van een half procent van de woningvoorraad in 1975 komt de PPD tot een aantal van 30.000 wo ningen tot 1990. Opgeteld 158.000 wo ningen. Dat betekent per jaar een gemid delde produktie van 10.500 woningen. In de periode 19701974 lag dat aan tal gemiddeld op circa 9800 huizen. Om de opgelopen achterstand in te halen zal het volgens de PPD nood zakelijk zijn, dat de eerste 7 a 8 jaar meer woningen gebouwd worden. Pas na 1985 zou van een dalende bouw- produktie sprake kunnen zijn. Van de noodzakelijke 158.000 wo ningen zouden er 15 000 in sanerings- gebieden gebouwd kunnen worden, 55.000 in plannen tot 1980 en 32.000 in plannen tot 1990. Blijft over een aantal van 56.000 waarvoor een nieuw bouwterrein moet worden gevonden. Paul Mantel is van een andere be rekening uitgegaan. Afhankelijk van een gedeelte of vrywel geheel ge slaagd migratiebeleid komt hij tot een woningbehoefte variërend tussen de 461.000 en 495.000 woningen. Daar bij is een inventarisatie gemaakt van de bij de gemeenten bestaande plan nen voor uitbreiding van het aantal woningen voor sloop en renovatie. goede bouwplaatsen. Pas in 1980 ver wacht de provincie zover te zijn dat Alphen alleen nog mag bouwen voor de eigen toebedachte streekfunc.tie. Maar Alphen staat in dit opzicht niet alleen. Ook een aantal andere meest kleinere gemeenten in het Zuidhollandse plassengebied hebben een groei doorgemaakt die duidelijk de voorgeschreven beperking over schrijdt. Ook bestaande bouwplannen doen soms al genoeg aanslagen op de vrije ruimte. De uitbouw van Zoetermeer vraagt nog zo'n 150 hectare en Delft zal nog bijna 200 hectare in de rich ting van de bufferzone Midden-Delf land bouwen. Paul Mantel doet een aantal sug gesties voor het tegengaan van de groei in de landschappelijk kwetsbare gebieden- Hij pleit voor het bepalen van een tempo, waarin bestemmings plannen gerealiseerd mogen worden, het zodanig hanteren van de woon- ruimtewet dat woonvergunningen slechts worden verstrekt aan ter plaatse wonenden, eventueel econo misch gebondenen en het door mid del van lokatiesubsidies mogelijk ma ken voor de eigen bewoners te bou wen, ook wanneer op dure grond ge bouwd wordt. Tot dusver is het instrumentarium waarover de overheid beschikt om verkeerde ontwikkelingen op het ge- tegen te gaan maar uiterst beschei den en weinig effectief. Daarom zal de vaststelling van het nieuwe streekplan voor Zuid-Holland-West door proviciale staten in 1976 alleen dan zinvol zijn wanneer een derge lijke toekomstplanning ook met krachtige maatregelen ondersteund kan worden. Natuurlijk zal het nodig zijn de nodige flexibiliteit in te bouwen zo dat kan worden bijgestuurd, maar het zou al erg aardig zijn wanneer tenminste voor de toekomstige wo ningbouw van betrouwbaar cijfer materiaal kan worden uitgegaan. De sterk uiteenlopende prognoses van dit ogenblik en de voorzichtigheid waarmee de gedeputeerden de cijfers van de PPD tegemoet treden sterken dat vertrouwen zeker niet. door Paul Wolfswinkel Maria Vos (40) directeur van de Culturele Raad. In fraaf roodko per staat dat op haar deur. Ze iaat het me giechelend zien. Een charmante Limburgse, uit Venlo nog wel. Culturele Raad? Wat is dat? Kennen we die allemaal? Of zijn we zo cultureel dat we alleen 3 oktober weten te vieren. Jaar op Jaar op jaar op jar? 3 Oktober? Dat is massacultuur. Daar doet iedereen aan mee. Van hoog tot laag. Dat is de grote verdienste van de 3 October Vereeniging. „Wij adviseren de gemeenteraad voor culturele aangelegenheden. Die raad zou zodanig moeten zijn dat hij direct betrokken is bij het culturele leven. Hoe ontstaat die directe betrokkenheid met het culturele leven? Nou. het orgaan is van bovenaf gecreeërd en het culturele leven in Leiden wordt heel veel gedragen door het par ticuliere initiatief. En per traditie is dat particuliere initiatief in di recte verbinding met het gemeen tebestuur. Dat is gewoon een feit, warmee de Culturele Raad in aanraking is gekomen. Men heeft kennelijk gedacht dat al die banden naar het gemeente bestuur zouden worden gecoördi neerd. Net zoals met de Sport stichting en de LJA. Maar dat is niet zo, want er zijn per traditie een aantal instellingen die sterk verankerd zijn met hun eigen achterban en hun eigen verzor gingsgebied en die accepteren na tuurlijk niet één-twee-drie dat die Culturele Raad er was. Dat er een orgaan kwam dat die belan gen naar de gemeenteraad toe gaat overnemen". „We bestaan sinds 1968. Zonder dat er tevoren goed overleg is geweest met die instellingen uit het particuliere vlak. Vanuit het stadhuis hebben ze gedacht: „Kom, we gaan een Culturele Raad maken en die moet een to tale visie geven. En dïe Culturele Raad moet om objectief te zijn uit particulieren bestaan die bij voorkeur geen band hebben met organisaties. Dat is het vreemde en dat vind ik fout. Want wat kreeg je in 1968? Een raad van mensen dïe niet betrokken zyn bij wat er gaande is. Mensen met belangstelling voor het culturele en die bekend waren in Leiden. Tja, dan heb je een bepaald ge zelschap en dat liet zich door secties ondersteunen. Wie bepaalt er bijvoorbeeld wat er gebeurt op theatergebied? De schouwburg commissie: die hebben geld er voor. Zo bepaalt K en O ook een bepaald deel van het schouw burggebeuren. En wij hadden een potje van zeven dufeend gulden om aan mensen te geven, die zo af en toe iets incidenteels wilden organiseren. Maar daarmee ben je geen orgaan dat aan de men sen duidelijk maakt dat je van belang bent geworden". „K en O en de schouwburg had den terecht geen behoefte aan die Culturele Raad, want die hadden hun eigen contacten met het ge meentebestuur. En het gemeente bestuur had niet gezegd dat ze hun contacten in het vervolg via dïe Culturele Raad moesten laten lopen". „Ik kende de culturele struc tuur van Leiden niet. Ik wist al leen dat B. en W. en de gemeen teraad geadviseerd zouden moe ten worden. Over zaken die het cultureel beleid betroffen. Maar je was, en dat is de realiteit, je was zwaar beperkt in je adviserende mogelijkheden. De Lakenhalcom missie heeft echt geen behoefte om hun verhaal nog eens te ko men houden bij de Culturele Rad. De schouwburgcommissie idem di to. Die zeiden onlangs nog in een brief, dat ze er niet zo vreselyk van overtuigd waren dat de Cul turele Raad in hun beleid een ad viserende rol kon spelen. Zy advi seren. Ze denken: "We zijn heus wel mans genoeg. En het gaat. Het gaat goed." „Alles zit in segmenten en wordt bilateraal met het gemeen- tebstuur afgemaakt. Wat is er dus fout gegaan? Er is geen cen traal punt gekomen, ondanks de Culturele Raad in 1968. Je hebt organisaties, die traditioneel rechtstreeks geld krijgen van de gemeente. Dat blijven ze houden. Er zitten bepaalde vlekken in, de amateuristische hoek bijvoorbeeld. Dat is een duidelijk vergeten ge bied in het geheel. We zyn rijk aan verenigingen in Leiden, die zich met de amateurische kunst beoefening bezighouden. Dat zijn groepen mensen, die creatief hun vrije tijd besteden en één of twee keer per jaar het resultaat aan hun achterban vertonen. Een hele grote groep mensen besteedt op die manier hun vrye tijd. Maar een muziekvereniging zit op een gegeven moment met kosten. Neem die instrumenten maar. Dat is onbetaalbaar. Dat kunnen ze niet opbrengen uit hun contribu ties. En de leden zyn vaak kinde ren (soms wel een paar uit één gezin) die geen hoge contributie kunnen betalen. Toen K. en O. werd opgericht, heeft de gemeente besloten die instelling jaarlijks een potje te geven, van waaruit de bepaalde amateurverenigingen werden geholpen om een keer per jaar een voorstelling te geven. Tachtig procent van de onkosten konden verhaald worden op het K. en O.-potje. Dat is een duide lijke belangenbehartiging. En, toen er werd besloten dat de Cul turele Raad er zou komen, werd er gezegd dat we ons niet alleen bij adviezen moesten houden, maar laat ze bijvoorbeeld die amateur behartiging doen. Met adviezen alleen heb je nog geen goede relatie met de mensen. Je blijft een vage instantie voor ze. Maar de financiële behartiging van het amateurgebeuren is ook niet gelukt. Die is gebleven waar die was. Nou, wat heb je dan nog te behartigen? Het financieel be lang is bijvoorbeeld ook het ac- commodatiebelang. Dat hangt heel naiiw samen." „Je kunt het beter in één rege ling onderbrengen. Dan heb je meteen een directere verbinding met een heel groot stuk cultuur leven in Leiden. Dan kun je zeg- Verendging. Die club heeft in het draag je het cultuurleven van een gen: „Dat is het echte cultuur leven". „Je moet je voorstellen dat er in 1968 zestien toneelverenigingen waren in Leiden. Nu zyn het er nog vier. Ze verdwijnen, omdat ze het financieel niet kunnen bol werken. De toneelverenigingen kunnen een beroep doen op die pot „uitvoeringen", maar niet op een pot ondersteuning, die een basissubsidie betekent. Daar is nooit in voorzien. Sommigen ko men niet eens toe aan een leden blad. En vergeet niet dat een ac commodatie ook geld kost. Voor dat soort zaken moet je een sub sidie hebben. Daar moet de over heid iets aan doen. Op die manier draag je het culturrleven van een stad." „We zijn bezig een regeling te scheppen, waarbij ook groepen, die nog nooit aan bod zijn geko men, aan bod kunnen komen. Ik heb laatst een gesprek gehad met de Leidse Amateur Fotografen Vereninging. Die club heeft in het verleden over de honderd leden gehad. Een ontzettend creatieve vereniging. Die vereniging heeft geen geld voor een bibliotheek, die er gewoon moet zijn. Ze heb ben geen geld voor 'n nieuw pro jectieapparaat. En ze kunnen niet meer dan 40 gulden contributie per jaar vragen. Die hobby is ge woon duur. Ze kunnen geen ten toonstelling maken: geen geld. Ze kunnen dus niet naar buiten tre den en hebben op die manier ook geen gelegenheid om nieuwe leden te werven. En deze vereniging is nog nooit voor subsidie in aan merking gekomen. Ik vind dat die ook in deze regeling moeten wor den ondergebracht. We zijn ook bezig om een algemene regeling voor de amateuristische kunst beoefening te ontwerpen waarin iedere vereniging, volgens een rechtvaardige verdeelsleutel woïdt opgenomen". Zittend aan een prachtige en heel lange tafel (leenstuk van De Lakenhal) in de oude chirurgijns kamer in De Waag en haar woor den zorgvuldig kiezend, met handgebaren onderstrepend, zit daar een slanke vrouw met felle, donkere ogen. Naarmate ze haar idee over het functioneren van haar Raad duidelijk maakt, klinkt ze duidelijker. Plotseling er doorheen, vr&ag ik of ze ook zo staat te jubelen over het Jaar van de vrouw. „Ach, het doet me helemaal niks. Het is net zo archaïsch als een hele hoop andere instituties. De dag van het dier is ook een uitvinding. Waar om het jaar van de vrouw? „Maar ik vind wel dat voor die vrouwen die geen kansen hebben gehad, er is iets losgekomen. In traditionele situaties is de verandering moeilijk te ac cepteren. Een vrouw hoort in een gezin thuis, dat is al eeuwen zo. En dat snij je er niet zomaar uit. Dat is het gemeenschappelijk cul tuurpatroon. Trouwen en kinde ren krijgen. Maar het blijkt dat ze daar ongelukkig mee zijn. Dat ze gaan morren op een gegeven mo ment." Deed heel even de school voor maatschappelijk werk, maar zwaaide om naar sociologie in Nymegen. Kreeg belangstelling vóór Rusland en ging daar ook heen. Tot haar schrik bemerkt ze dat de laatste keer alweer tien jaar terug was. Was duivenmelker, kweekte parkieten en zelfs een kanarie in een kooitje, hetgeen uniek schynt te zijn. Ze begrijpt eigenlijk niet waar om ze in deze rubriek moet en ik kan het ook niet helpen dat ze er lang over nadenkt, en <me twee dagen later opbelt en zegt: „Heb ben we het wel uitgebreid overal over gehad? Nee, dat hebben we natuurlijk niet, dat kon ook niet. Misschien later, want ze heeft een indruk achtergelaten, waarvoor ik al was „gewaarschuwd": „Je mag haar of je mag haar niet. Mag je haar, dan kom Je niet uitgepraat."

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 3