Waar bouwen
we woningen
en hoeveel
Maria Vos
ZATERDAG 27 DECEMBER 1975
Bekeken werd welke mogelijkheden
er in nog vastgestelde bestemmings
plannen waren om de woningdicht
heid te vergroten door nieuwe vor
men van gestapelde laagbouw, een
efficiënte groenvoorziening en min
der ruimte voor het autoverkeer.
Daarbij is ook gedacht aan het be
bouwen van terreinen, die nu nog
voor wegenbouw bestemd zijn. Zo
zouden de gebieden van de Rijksweg
14 in Voorburg en de Rijksweg 11 in
Voorschoten goed zijn voor 1250 wo
ningen. Verder is men ervan uitge
gaan dat verkeersdoorbraken in ste
den niet meer gerealiseerd zullen
worden, zodat daardoor geen wo
ningen meer verloren zullen gaan.
Wel is Paul Mantel ervan uitgegaan
dat ongeveer 15.00 woningen verlo
ren zullen gaan wanneer de stads
vernieuwing actief wordt aangepakt
en er een beter woonmilieu in de ste
den ontstaat.
Paul Mantel wijst erop, dat elk
nieuw bouwplan, dat geen hoge prio
riteit toekent aan stedelijk wonen,
de capaciteit van bestaande plannen
zal verlagen, waardoor meer wonin
gen in nieuwe bouwlocaties worden
vereist. En de bestaande bouwplan
nen doen soms al genoeg aanslagen
op d'e vrije ruimte. Alles overwegend
komt Paul Mantel tot de conclusie
dat bij een gemiddelde woningbezet
ting van 2.35 er in 1990 bouwruimte
zal moeten worden gevonden voor
zo'n 16 000 woningen.
De plaats waar nieuwe woningen ln
de toekomst gebouwd moeten wor
den is door de PPD bepaald aan de
hand van een toetsing. Eerst werd
grofweg naar de beschikbare ruimte
gekeken en bleken in Zuid-Holland
34 bouwplaatsen in principe in aan
merking te komen. Een aantal loka-
ties viel al direct af omdat er ern
stige bezwaren uit een oogpunt van
natuurbescherming en waterwinning
bleken te bestaan. Dat gold bijvoor
beeld voor Hillegom, de vijfde loka-
tie bij Zoeterwoude en Wassenaar.
Andere bouwplaatsen als Rijnsburg
en Valkenburg vielen voorwaardelijk
af gezien de ligging binnen de ge
luidstrog van de vliegbasis Valken
burg.
Bij een verdere bestudering kwa
men uiteindelijk in de Leidse regio
een aantal lokaties in de omgeving
van Zoeterwoude en Voorhout met
een hoge score uit de bus. Elders in
de provincie is door de PPD de na
druk gelegd op Wateringen, Zee ter
meer en Pijnacker. Voor Zoeterwoude
zijn twee alternatieven ontvouwen.
Een klein-Zoeterwoude met ongeveer
13.000 nieuwe woningen <ca. 33.000
inwoners) en een groot-Zoeterwoude
met 20.000 nieuwe woningen (50.000
inwoners) - Klein-Zoeterwoude zou
aan de spoorlijn Leiden-Alphen ge
bouwd kunnen worden of een uit
bouw van Zoeterwoude aan de noord
en oostzijde van het dorp. Gesigna
leerd wordt dat de uitstekende weg
verbinding (Rijksweg 4) met Den
Haag een flink aufcoforen&isme op
roepen. Voor de bereikbaarheid van
het openbaar vervoer zouden sta
tions moeten worden geopend, en
zullen snelbuslynen tot stand ge
bracht moeten worden.
Voor de bouwlakatie Voorhout-
Sassenheim wordt gedacht aan mini
maal 6-500 nieuwe woningen (circa
16.000 inwoners). In de verdere toe
komst zou dat uitgebreid kunnen
worden tot 32.000 a 33.000 ninuwe
woningen. Maar volgens de PPD zal
rond 1990 de haalbare en gewenste
omvang niet meer dan 10.000 a 13.0CO
nieuwe woningen kunnen bedragen.
Als nadeel van een dergelijke ont
wikkeling wordt gezien het feit dat
Noordwijk, Noordwijkerhout en Voor
hout min of meer aan elkaar zullen
vastgroeien. Zou gekozen worden
voor een bebouwing in de richting
van Sasenheim. dan kan de open
ruimte tussen de kemen ongemoeid
blijven.
Paul Mantel geeft voor die Leidse
regio die voorkeur aan een van een
raüverbinding voorziene Bollenstad,
die aan de bestaande bebouwing aan
sluit. Er zouden op die plaats onge
veer 5000 woningen gebouwd kunnen
worden. Voorhout is volgens hem
niet de enige mogelijkheid. Ook zou
onderzocht moeten worden of een
uitbouw van Hillegom in westelijke
richting of een zuidelijke uitbreiding
van Noordwijk (Vinkenveld) niet de
voorkeur verdient. Vaststaat voor
Paul Mantel dat er in elk geval niet
gebouwd moet worden voor de Haag
se agglomeratie gezien de grote af
stand, waardoor het forensisme zou
worden bevorderd. Voor de verbin
dingen worden mogelijkheden gezien
in de Schiphofllyn en een mogelijke
tramverbinding Leiden -Katwijk -
Noordwyk.
Wat Zoeterwoude betreft wijst Paul
Mantel op het waardevolle veen-wei
degebied, dat een grote weidevogel-
stand kent, slechts beperkt ontslo
ten is, en waarin fraaie oude boerde
rijen staan. Als hier gebouwd zal
worden zal waarschijnlijk niet te ont
komen zijn aan de aanleg van Rijks
weg 11 tussen Leiden en Alphen. Be
bouwing ten behoeve van de Haagse
agglomeratie vindt Paul Mantel on
gewenst, terwijl bouwen voor de
Leidse agglomeratie goed afgewogen
zou moeten worden tegen het tot-
standbrengen van een bollenstad-
Een groot vraagteken in de hele
woningbouwsituatie van Zuid-Hol
land blyft of men erin slaagt het
langzaam dichtslibben van het "groe
ne hart" te voorkomen. Vooralsnog
zijn die vooruitzichten nie: erg
hoopgevend. Een aantal gemeenten
in het oostelijk deel van de provin
cie is de afgelopen jaren sneller ge
groeid dan wenselijk werd geacht.
Alphen aan den Rijn bijvoorbeeld
groeide in 20 Jaar in Inwonertal met
niet minder dan 83 procent. In heel
Nederland was de groei in die perio
de 28 procent.
Gedeputeerde Staten van Zuid-
Holland hebben onlangs Alphen in
een brief nog toestemming gegeven
voor woningbouw die dse streekfunccie
duidelijk te boven gaat Als argu
ment wordt gehanteerd dat dc bouw
in het westelijk deel van de provin
cie achterbüjft door een gebrek aen
Zoeterwoude7iu nog landelijk, maar hoe wordt het straks?
Uiteenlopende
cijfers over
behoefte aan
woningen in
komende jaren
LEIDEN In de periode tot 1990
zullen in Zuid-Holland West,
waarvan onder meer de Leidse
regio en de kust- en bollenstreek
deel uitmaken, naast bestaande
en reeds voorbereide plannen nog
nieuwe bouwterreinen moeten
worden gevonden voor ongeveer
56.000 woningen. Tot die becijfe
ring komt de Provinciale Planolo
gische Dienst in een onlangs ver
schenen nota, waarin de resulta
ten staan vermeld van een on
derzoek naar nieuwe bouwplaat
sen in Zuid-Holland.
Door
Bram van Leeuwen
Foto's
Jan Holvast
In schril contrast met dit cijfer
staat het getal, dat Paul Mantel on
langs in een lezing in het kader van
de milieucursus van de Leidse uni
versiteit noemde- Aan de hand van
voorlopige resultaten van onderzoe
kingen, die door de vakgroep milieu
biologie worden verricht, kwam hij
tot de constatering, dat er waar
schijnlijk slechts nieuwbouwplaatsen
gevonden behceven te worden voor
ongeveer 16.000 woningen. Een ver
schil met de PPD van niet minder
dan 40.000.
Omdat provinciale staten van
Zuid-Holand waarschijnlijk nog het
volgend jaar op dit terrein beslissin
gen moeten nemen bij de vaststel
ling van het streekplan Zuid-Hol
land West is het interessant om te
vergelijken hoe beide cijfers tot stand
zijn gekomen, en wat men als uit
gangspunten heeft gehanteerd.
Een eei*ste verschil, dat in de becij
feringen opduikt is de veronderstel
de daling van de bevolking in Zuid-
Holland. Op 1 januari 1971 had het
gebied een inwonertal van 1.210.Ï98.
een aantal dat in de daaropvolgende
jaren steeds een daling te zien gaf
en op 1 Januari 1975 1.192.550 be
droeg. Voor 1980 en 1990 houdt de
PPD rekening met inwonertallen van
respectievelijk 1.195.000 en 1.177.000.
Paul Mantel gaat in zijn rekenmodel
uit van 1.170 000 inwoners in 1980
en voor 1990 tussen de 1.150.000 en
de 1.165.000. Slaagt men er niet in
de migratie naar elders af te rem
men dan verwacht Paul Mantel tot
1990 zelfs een daling tot 1.130.00.
In de argumentatie voor haar cij
fers zegt de PPD, dat de prognose
moet worden gezien als een taakstel
ling, gezien het toegenomen vertrek -
overschot in de afgelopen jaren. Bo
vendien is men ervan uitgegaan dat
na 1980 geen verloop meer zal plaats
vinden van Zuid-Holland-West naar
Zuid-Holland-Oost (het zogenaamde
"open midden-gebied" of "groene
hart"). Verder wordt erop gewezen,
dat by de berekeningen van belang
is de oontiuiteit van de bouwproduk-
tie en de kwaliteit van de woningen
in het oog te houden, meer nog dan
de vraag of genoemde bevolkings
aantallen in 1990 danwel in 2000
worden gehaald.
Paul Mantel wijst erop, dat het
aannemelijk is dat op korte termijn
een stabilisatie van de bevolking is
te verwachten. Het geboorte-over
schot daalde immer van 10.7 promille
in 1963 tot 3 promille in 1974. Aan de
andere kant is de migratie (verhui
zen naar gebieden buiten Zuid-Hol
land West) een door de overheid te
beïnvloeden zaak.
Bij de berekeningen is uitgegaan
van een migratie, zoals die in de ja
ren 19701974 plaatsvond. Afhanke
lijk van de vraag of men erin slaagt
de migratie af te remmen, ziet Paul
Mantel het bereiken van 1.165 000 in
woners een uiterste krachtsinspan-
spanning. Voorwaarde is volgens
hem een goede aanpak van de stads
vernieuwing, het versterken van de
woonfunctie van de stad en het te
rugdringen van de suburbanisatüe
(het verlaten van de stad om zich in
dorpjes in het platteland te vesti
gen).
Een tweede verschil tusen beide be
cijferingen is de gemiddelde woning-
bezetting die in de toekomst zal be
staan. Op 1 januari 1975 bedroeg die
2 96. Volgens de PPD zal dat cijfer
de komende jaren snel dalen van 2.61
in 1980 tot 2.22 in 1990. Daarbij is
men uitgegaan van landelijke cijfers
van de Centraal Bureau voor de Sta
tistiek. Men beschikte echter nog
niet over de resultaten van het be
volkingsonderzoek, dat in 1971 plaats
vond.
Paul Mantel komt voor 1990 tot een
gemiddelde woningbezetting van 2.45
of 2.35. Hij gaat voor dat laatste cij
fer uit van 100% zelfstandige wo
ningen voor gehuwden. 90% voor de
groep, die gehuwd geweest is, 85'.
voor ongehuwden tot 25 jaar, 40f.
voor ongehuwden van 20 tot 24 jaar
en 10% voor ongehuwden van 15 tot
19 jaar.
De PPD is ervan uitgegaan, dat
veel mensen, die Zuid-Holland-West
verlieten in het oostelijk deel zijn
gaan wonen omdat er niet voldoende
woningen waren in de Randstad.
Men neemt aan, dat deze "spijtemi
granten' 'weer naar het westen zul
len terugkeren wanneer het aanbod
van woningen voldoende is.
Mede aan de hand van dit gege
ven komt de PPD tot een noodzake
lijke toeneming van het aantal wo
ningen in de periode tot 1980 van
55.000, van 1980 tot 1985 van 46 000
en van 1985 tot en met 1990 van
27 000. In totaal 128.000. By die aan
tallen is nog geen rekening gehouden
met het opruimen van krotten en
het saneren van oude woonwijken.
Uitgaande van de vervanging per
jaar van een half procent van de
woningvoorraad in 1975 komt de
PPD tot een aantal van 30.000 wo
ningen tot 1990. Opgeteld 158.000 wo
ningen.
Dat betekent per jaar een gemid
delde produktie van 10.500 woningen.
In de periode 19701974 lag dat aan
tal gemiddeld op circa 9800 huizen.
Om de opgelopen achterstand in te
halen zal het volgens de PPD nood
zakelijk zijn, dat de eerste 7 a 8 jaar
meer woningen gebouwd worden. Pas
na 1985 zou van een dalende bouw-
produktie sprake kunnen zijn.
Van de noodzakelijke 158.000 wo
ningen zouden er 15 000 in sanerings-
gebieden gebouwd kunnen worden,
55.000 in plannen tot 1980 en 32.000
in plannen tot 1990. Blijft over een
aantal van 56.000 waarvoor een nieuw
bouwterrein moet worden gevonden.
Paul Mantel is van een andere be
rekening uitgegaan. Afhankelijk van
een gedeelte of vrywel geheel ge
slaagd migratiebeleid komt hij tot
een woningbehoefte variërend tussen
de 461.000 en 495.000 woningen. Daar
bij is een inventarisatie gemaakt van
de bij de gemeenten bestaande plan
nen voor uitbreiding van het aantal
woningen voor sloop en renovatie.
goede bouwplaatsen. Pas in 1980 ver
wacht de provincie zover te zijn dat
Alphen alleen nog mag bouwen voor
de eigen toebedachte streekfunc.tie.
Maar Alphen staat in dit opzicht niet
alleen. Ook een aantal andere
meest kleinere gemeenten in het
Zuidhollandse plassengebied hebben
een groei doorgemaakt die duidelijk
de voorgeschreven beperking over
schrijdt.
Ook bestaande bouwplannen doen
soms al genoeg aanslagen op de vrije
ruimte. De uitbouw van Zoetermeer
vraagt nog zo'n 150 hectare en Delft
zal nog bijna 200 hectare in de rich
ting van de bufferzone Midden-Delf
land bouwen.
Paul Mantel doet een aantal sug
gesties voor het tegengaan van de
groei in de landschappelijk kwetsbare
gebieden- Hij pleit voor het bepalen
van een tempo, waarin bestemmings
plannen gerealiseerd mogen worden,
het zodanig hanteren van de woon-
ruimtewet dat woonvergunningen
slechts worden verstrekt aan ter
plaatse wonenden, eventueel econo
misch gebondenen en het door mid
del van lokatiesubsidies mogelijk ma
ken voor de eigen bewoners te bou
wen, ook wanneer op dure grond ge
bouwd wordt.
Tot dusver is het instrumentarium
waarover de overheid beschikt om
verkeerde ontwikkelingen op het ge-
tegen te gaan maar uiterst beschei
den en weinig effectief. Daarom zal
de vaststelling van het nieuwe
streekplan voor Zuid-Holland-West
door proviciale staten in 1976 alleen
dan zinvol zijn wanneer een derge
lijke toekomstplanning ook met
krachtige maatregelen ondersteund
kan worden.
Natuurlijk zal het nodig zijn de
nodige flexibiliteit in te bouwen zo
dat kan worden bijgestuurd, maar
het zou al erg aardig zijn wanneer
tenminste voor de toekomstige wo
ningbouw van betrouwbaar cijfer
materiaal kan worden uitgegaan. De
sterk uiteenlopende prognoses van
dit ogenblik en de voorzichtigheid
waarmee de gedeputeerden de cijfers
van de PPD tegemoet treden sterken
dat vertrouwen zeker niet.
door Paul Wolfswinkel
Maria Vos (40) directeur van de
Culturele Raad. In fraaf roodko
per staat dat op haar deur. Ze
iaat het me giechelend zien.
Een charmante Limburgse, uit
Venlo nog wel.
Culturele Raad? Wat is dat?
Kennen we die allemaal? Of zijn
we zo cultureel dat we alleen 3
oktober weten te vieren. Jaar op
Jaar op jaar op jar? 3 Oktober?
Dat is massacultuur. Daar doet
iedereen aan mee. Van hoog tot
laag. Dat is de grote verdienste
van de 3 October Vereeniging.
„Wij adviseren de gemeenteraad
voor culturele aangelegenheden.
Die raad zou zodanig moeten zijn
dat hij direct betrokken is bij het
culturele leven. Hoe ontstaat die
directe betrokkenheid met het
culturele leven? Nou. het orgaan
is van bovenaf gecreeërd en het
culturele leven in Leiden wordt
heel veel gedragen door het par
ticuliere initiatief. En per traditie
is dat particuliere initiatief in di
recte verbinding met het gemeen
tebestuur. Dat is gewoon een feit,
warmee de Culturele Raad in
aanraking is gekomen. Men
heeft kennelijk gedacht dat al
die banden naar het gemeente
bestuur zouden worden gecoördi
neerd. Net zoals met de Sport
stichting en de LJA. Maar dat is
niet zo, want er zijn per traditie
een aantal instellingen die sterk
verankerd zijn met hun eigen
achterban en hun eigen verzor
gingsgebied en die accepteren na
tuurlijk niet één-twee-drie dat
die Culturele Raad er was. Dat er
een orgaan kwam dat die belan
gen naar de gemeenteraad toe
gaat overnemen".
„We bestaan sinds 1968. Zonder
dat er tevoren goed overleg is
geweest met die instellingen uit
het particuliere vlak. Vanuit het
stadhuis hebben ze gedacht:
„Kom, we gaan een Culturele
Raad maken en die moet een to
tale visie geven. En dïe Culturele
Raad moet om objectief te zijn
uit particulieren bestaan die bij
voorkeur geen band hebben met
organisaties. Dat is het vreemde
en dat vind ik fout. Want wat
kreeg je in 1968? Een raad van
mensen dïe niet betrokken zyn
bij wat er gaande is. Mensen met
belangstelling voor het culturele
en die bekend waren in Leiden.
Tja, dan heb je een bepaald ge
zelschap en dat liet zich door
secties ondersteunen. Wie bepaalt
er bijvoorbeeld wat er gebeurt op
theatergebied? De schouwburg
commissie: die hebben geld er
voor. Zo bepaalt K en O ook een
bepaald deel van het schouw
burggebeuren. En wij hadden een
potje van zeven dufeend gulden
om aan mensen te geven, die zo
af en toe iets incidenteels wilden
organiseren. Maar daarmee ben
je geen orgaan dat aan de men
sen duidelijk maakt dat je van
belang bent geworden".
„K en O en de schouwburg had
den terecht geen behoefte aan die
Culturele Raad, want die hadden
hun eigen contacten met het ge
meentebestuur. En het gemeente
bestuur had niet gezegd dat ze
hun contacten in het vervolg via
dïe Culturele Raad moesten laten
lopen".
„Ik kende de culturele struc
tuur van Leiden niet. Ik wist al
leen dat B. en W. en de gemeen
teraad geadviseerd zouden moe
ten worden. Over zaken die het
cultureel beleid betroffen. Maar je
was, en dat is de realiteit, je was
zwaar beperkt in je adviserende
mogelijkheden. De Lakenhalcom
missie heeft echt geen behoefte
om hun verhaal nog eens te ko
men houden bij de Culturele Rad.
De schouwburgcommissie idem di
to. Die zeiden onlangs nog in een
brief, dat ze er niet zo vreselyk
van overtuigd waren dat de Cul
turele Raad in hun beleid een ad
viserende rol kon spelen. Zy advi
seren. Ze denken: "We zijn heus
wel mans genoeg. En het gaat.
Het gaat goed."
„Alles zit in segmenten en
wordt bilateraal met het gemeen-
tebstuur afgemaakt. Wat is er
dus fout gegaan? Er is geen cen
traal punt gekomen, ondanks de
Culturele Raad in 1968. Je hebt
organisaties, die traditioneel
rechtstreeks geld krijgen van de
gemeente. Dat blijven ze houden.
Er zitten bepaalde vlekken in, de
amateuristische hoek bijvoorbeeld.
Dat is een duidelijk vergeten ge
bied in het geheel. We zyn rijk
aan verenigingen in Leiden, die
zich met de amateurische kunst
beoefening bezighouden. Dat zijn
groepen mensen, die creatief hun
vrije tijd besteden en één of twee
keer per jaar het resultaat aan
hun achterban vertonen. Een hele
grote groep mensen besteedt op
die manier hun vrye tijd. Maar
een muziekvereniging zit op een
gegeven moment met kosten.
Neem die instrumenten maar. Dat
is onbetaalbaar. Dat kunnen ze
niet opbrengen uit hun contribu
ties. En de leden zyn vaak kinde
ren (soms wel een paar uit één
gezin) die geen hoge contributie
kunnen betalen. Toen K. en O.
werd opgericht, heeft de gemeente
besloten die instelling jaarlijks
een potje te geven, van waaruit de
bepaalde amateurverenigingen
werden geholpen om een keer per
jaar een voorstelling te geven.
Tachtig procent van de onkosten
konden verhaald worden op het
K. en O.-potje. Dat is een duide
lijke belangenbehartiging. En,
toen er werd besloten dat de Cul
turele Raad er zou komen, werd
er gezegd dat we ons niet alleen
bij adviezen moesten houden,
maar laat ze bijvoorbeeld die
amateur behartiging doen. Met
adviezen alleen heb je nog geen
goede relatie met de mensen. Je
blijft een vage instantie voor ze.
Maar de financiële behartiging
van het amateurgebeuren is ook
niet gelukt. Die is gebleven waar
die was. Nou, wat heb je dan nog
te behartigen? Het financieel be
lang is bijvoorbeeld ook het ac-
commodatiebelang. Dat hangt
heel naiiw samen."
„Je kunt het beter in één rege
ling onderbrengen. Dan heb je
meteen een directere verbinding
met een heel groot stuk cultuur
leven in Leiden. Dan kun je zeg-
Verendging. Die club heeft in het
draag je het cultuurleven van een
gen: „Dat is het echte cultuur
leven".
„Je moet je voorstellen dat er
in 1968 zestien toneelverenigingen
waren in Leiden. Nu zyn het er
nog vier. Ze verdwijnen, omdat ze
het financieel niet kunnen bol
werken. De toneelverenigingen
kunnen een beroep doen op die
pot „uitvoeringen", maar niet op
een pot ondersteuning, die een
basissubsidie betekent. Daar is
nooit in voorzien. Sommigen ko
men niet eens toe aan een leden
blad. En vergeet niet dat een ac
commodatie ook geld kost. Voor
dat soort zaken moet je een sub
sidie hebben. Daar moet de over
heid iets aan doen. Op die manier
draag je het culturrleven van een
stad."
„We zijn bezig een regeling te
scheppen, waarbij ook groepen,
die nog nooit aan bod zijn geko
men, aan bod kunnen komen. Ik
heb laatst een gesprek gehad met
de Leidse Amateur Fotografen
Vereninging. Die club heeft in het
verleden over de honderd leden
gehad. Een ontzettend creatieve
vereniging. Die vereniging heeft
geen geld voor een bibliotheek,
die er gewoon moet zijn. Ze heb
ben geen geld voor 'n nieuw pro
jectieapparaat. En ze kunnen niet
meer dan 40 gulden contributie
per jaar vragen. Die hobby is ge
woon duur. Ze kunnen geen ten
toonstelling maken: geen geld. Ze
kunnen dus niet naar buiten tre
den en hebben op die manier ook
geen gelegenheid om nieuwe leden
te werven. En deze vereniging is
nog nooit voor subsidie in aan
merking gekomen. Ik vind dat die
ook in deze regeling moeten wor
den ondergebracht. We zijn ook
bezig om een algemene regeling
voor de amateuristische kunst
beoefening te ontwerpen waarin
iedere vereniging, volgens een
rechtvaardige verdeelsleutel woïdt
opgenomen".
Zittend aan een prachtige en
heel lange tafel (leenstuk van De
Lakenhal) in de oude chirurgijns
kamer in De Waag en haar woor
den zorgvuldig kiezend, met
handgebaren onderstrepend, zit
daar een slanke vrouw met felle,
donkere ogen. Naarmate ze haar
idee over het functioneren van
haar Raad duidelijk maakt,
klinkt ze duidelijker.
Plotseling er doorheen, vr&ag ik
of ze ook zo staat te jubelen over
het Jaar van de vrouw. „Ach, het
doet me helemaal niks. Het is net
zo archaïsch als een hele hoop
andere instituties. De dag van het
dier is ook een uitvinding. Waar
om het jaar van de vrouw?
„Maar ik vind wel dat voor die
vrouwen die geen kansen hebben
gehad, er is iets losgekomen.
In traditionele situaties
is de verandering moeilijk te ac
cepteren. Een vrouw hoort in een
gezin thuis, dat is al eeuwen zo.
En dat snij je er niet zomaar uit.
Dat is het gemeenschappelijk cul
tuurpatroon. Trouwen en kinde
ren krijgen. Maar het blijkt dat ze
daar ongelukkig mee zijn. Dat ze
gaan morren op een gegeven mo
ment."
Deed heel even de school voor
maatschappelijk werk, maar
zwaaide om naar sociologie in
Nymegen. Kreeg belangstelling
vóór Rusland en ging daar ook
heen. Tot haar schrik bemerkt ze
dat de laatste keer alweer tien
jaar terug was.
Was duivenmelker, kweekte
parkieten en zelfs een kanarie in
een kooitje, hetgeen uniek schynt
te zijn.
Ze begrijpt eigenlijk niet waar
om ze in deze rubriek moet en ik
kan het ook niet helpen dat ze er
lang over nadenkt, en <me twee
dagen later opbelt en zegt: „Heb
ben we het wel uitgebreid overal
over gehad?
Nee, dat hebben we natuurlijk
niet, dat kon ook niet. Misschien
later, want ze heeft een indruk
achtergelaten, waarvoor ik al was
„gewaarschuwd": „Je mag haar of
je mag haar niet. Mag je haar,
dan kom Je niet uitgepraat."