over politiek praten
Ceylon: een
ÜÜ2QE9
loeris!
binnen het reservaat
blijven
ZATERDAG 20 DECEMBER 1975
PAGINA 13
COLOMBO Enigszins verfrom-
faaid, stappen we knipperogend
van de slaap en het felle zonlicht
uit het vliegtuig op Bandaranaike
Airport. Zo'n reis van een uur of
veertien gaat je tenslotte niet in je
kouwe kleren zitten. Maar de zon
zindert op het asfalt van Sri Lan
ka, 'n mooie, maar moeilijke naam
voor het voormalige Ceylon. Van
daar dat we het voor het gemak
toch maar Ceylon blijven noemen.
De warme truitjes worden spoor
slags uitgetrokken, de slippertjes
gaan aan de voeten, de zonnebril
op de neus en het fototoestel in de
aanslag: Ceylon goeiendag, we zijn
gereed.
Geheel argeloos,
niet wetend
i te wachten staat, stappen
we het gebouw in om ons door de
plaatselijke douane goed te laten
keuren voor betreding van dit para
dijselijk eiland. Een vriendelijke
hostess in lila sari ontvangt ons
met een foldertje en een ruikertje.
Letterlijk, want zulke bloemen
hebben we nooit geroken. Een zoete
geur dringt onze westerse neuzen
binnen en we voelen ons hier al
meteen thuis. De pokkenprik is nog
vers, maar de man van de medische
controle heeft slechts belangstelling
voor ons inentingscertificaat,
waarop staat dat de preventieve
maatregelen voor enge ziektes in
Leiden getroffen zijn.
„Daar heb ik een jaar lang gestu
deerd", is het geestdriftige com
mentaar van de man. „Kent u mis
schien mevr. Huppeldepup en me
neer Zo-en-zo!" We kennen ze niet
en gelukkig vindt hij ons nu niet
meer de moeite van verdere vra
gen waard. We willen weg, in ons
hotel een douche nemen en op het
strand uitrusten van de vermoeie
nissen. We zijn te optimistisch ge
weest: drommen jongens staan ons
bij de bus op te wachten: „Hebt
u kauwgom, geld, een ballpoint?
We zijn arme schooljongens".
Tja, daar zit je dan als toerist, met
een geconfronteerd met de grauwe
ontluistering van een arm land.
Rap wordt een fractie van het ge
vraagde uit de reistas getoverd.
Fout, want voor we de kleinoden
hebben kunnen geven. is de hele
troep uit elkaar gejaagd door ie
mand die op een padvinder lijkt,
maar die een echte politieagent is.
Het zal trouwens nog drie uur du
ren voor we op de plaats van be
stemming aankomen.
Drie um lang hotsebotsen in een
bus, een dodenrit, die ons laat ken
nismaken met de rijstijl van de
Ceylonezen: hard, van links naar
rechts zwenkend, maar zonder brok
ken te maken. Een rit die. ons de
eerste indruk geeft van dit aan flo
ra en fauna zo rijke eiland. Palm
bomen, hibiscus, crotons, het groeit
en bloeit allemaal in een weelde,
die zelfs de beheerder van de meest
uitgebreide hortus botanicus het
schaamrood naar de kaken zou ja-,
gen.
Het hele eiland ruikt naar brandend
houtskool. Maar af en toe komt een
doordringende geur je neus binnen:
vis, die in de zon te drogen hangt.
En al zit je dan in een razende bus.
mensen en dieren langs de weg
hebben helemaal geen haast. Als
je uit je stoel wordt geslingerd door
een onverwachte zwenking, zie je
dat de chauffeur om een hond is
heen gereden, die hij niet in zijn
middagdutje wilde storen. Dat de
hond daarvoor midden op straat
ging liggen, doet niet ter zake; de
bus wijkt uit. Buffels en leguanen
worden helemaal met de grootste
zorg omringd. Men rijdt nog lie
ver een straatje om dan een le
guaan dood te rijden. Het kan je
overleden grootvader tenslotte wel
Met groot enthousiasme ontvangt de
plaatselijke bevolking die bus met
toeristen, 't Betekent immers .mo
ney, money, money", een kreet, die
ons de hele reis over het eiland zal
achtervolgen. Bedelen doe je hier
als bijverdienste en ook al contro
leert de politie scherp, er is altijd
wel een gaatje te vinden om de
toerist een geldstukje, een ball
point of een paar sigaretten af te
troggelen. Met de veroverde trofee
keert men triomfantelijk naar zijn
boshut terug, want pas als je met
toeristen hebt gepraat, beteken Je
iets thuis.
Zo zal geen politie-agent kunnen ver
hinderen, dat we een paar dagen
na aankomst het oerwoud intrek
ken met enkele jongens uit de
buurt.
Verwoede patrouilles van politiejeeps,
die de indruk geven dat je in een
soort van reservaat leeft, ten spijt,
slagen we erin van de hoofdweg
af ,te wijken en samen te komen
op een plek in het bos, waar Gidi
ons staat op te wachten. Gidi heet
eigenlijk Karunadapuri of zo iets,
maar dat kunnen we niet uitspre
ken. "Kom kijken naar onze tem
pel, daar is nog geen toerist ge
weest. Ik zal je mooie Boeddha la
ten zien", lokt hy ons in een ge
brekkig Engels.
„Wat kost ons dat", willen we als
rechtgeaarde Hollanders van te vo
ren weten. „Niets, alleen de boot
man moet je betalen". De „boot
man", een norsige vlotbevaarder,
vraagt 25 ruppies (ongeveer f 6,25)
voor een tocht van een uur.
Over een rivier vol krokodillen varen
we naar ons doel: een beeldschone
Boeddhatempel, door lommer om
geven. Een paar leguanen schieten
voor onze voeten weg.
Met een zekere schroom stappen we
langs de in oranje gewaden gehulde
monniken heen de treden op, ont
doen ons van het wereldse schoeisel
en komen het donkerste gebouw
in, dat we ooit hebben gezien. Een
catacombe-achtig geheel, met een
voorhangsel, een soort tule gor
dijn, waarachter zich een enorme
Boeddha bevindt. Ongeveer 11 me
ter lang, in liggende houding, de
voeten verschoven.
Het is onze eerste confrontatie met
een afbeelding van de heilige mon
nik en het maakt de meeste indruk.
Later zullen we nog de enorme
Boeddha's van Dumbula en Pollo-
naruwa zien, maar deze Indruk is
het meest onuitwisbaar.
Het mysterie van het Oosten heeft
ons na drie dagen al in zijn greep...
Ceyloiiese
impressies
door
Annemiek Ruyrok
Theeplukkers in de bergen bij Bandaruwela. De bevolking
hier bestaat uit Indiërs, die in de tijd van de Engelsen zijn
„ingevoerd". Zij heten Tamils. De oorspronkelijke bevolking
van Ceylon is voor het merendeel Singalezen.
om een bosje bloemen te verkopen.
„Over politiek kun je hier maar beter'niet praten", waarschuwt ons een Zwitserse mevrouw.
„De bevolking is erg bang afgeluisterd te worden. Bovendien durven ze toch niet openhartig
te zijn". Ondanks deze vermaning zitten we een avond later in de openbare bar, waar ook de
plaatselijke bevolking toegang heeft, te praten met een jonge man van een jaar of dertig. Hij is
getrouwd, heeft een kind en beheert een masker fabriekje ergens langs de kust. Hij wil best kwijt
dat hij het niet eens is met de huidige communistische regering van mevrouw Bandaranaike.
„We hebben hier maar één krant. Daarin kun je dagelijks lezen van enorme prijsstijgingen. De
suiker is in de loop van enkele maanden 'n paar honderd procent in prijs omhoog gegaan. Siga
retten worden met de dag duurder. Kleding is duur en slecht van kwaliteit. Met de verkiezin
gen in mei, had de regering eigenlijk af moeten treden. De termijn van vijf jaar was voorbij.
Toch zijn ze weer opnieuw begonnen". Het is een lange opsomming van klachten, die we van
hem te horen krijgen.
't Is logisch dat de bevolking klaagt.
Verdrtodubbeling van prijzen is niet
iets, wat je zonder mokken piikt.
Maar nodig is het wel. Om een
voorbeeld te noemen: eniige jaren
geleden was het goedkoper om ge-
importeerde rijst te nuttigen, dan
zelf te verbouwen. De regering wil
echter onafhankelijk zijn van an
dere landen. Daarom wordt nu hoge
belasting geheven op geïmporteerde
rijst. Gevolg: de bevolking begint
weer zelf te verhouwen.
Het optreden van mevrouw Banda-
naraike, de eerste minister, is echter
niet altijd even tactvol. Enikele ja
ren geleden, toen de oogst was mis
lukt, heerste grote hongersnood in
sommige delen van Ceylon. Ban
daranaike deed er niets aan. Na
herhaaldelijk aandringen van leden
van de regering, besloot zij toch
„een gebaar te maken". Zij richtte
een enorm banket aan op het plein
voor haar paleis en de hongerende
bevolking had het toekijken. Geen
wonder, dat er toen opstanden ont
stonden. Een bus met toeristen werd
in het binnenland letterlijk tot het
hemd uitgekleed en lang daarna
waren de toerleiders genoodzaakt
onder politie-escorte door die
streek te rijden.
KARIG
Voor geld doet de bevolking trouwens
de gekste dingen, want het loon is
nog steeds karig. Zo komen we op
onze rondreis in de buurt van Galle,
dat beroemd is om zijn fort (ge
bouwd door Portugezen en Hollan
ders) en zijn natuurlijke haven.
Amerikanen en Russen hebben al
zitten azen op die haven, want zon
der al te veel werkzaamheden, zou
het een pracht van een onderzee
boothaven zijn. De Ceylonezen zijn
er nog niet ingetrapt.
Maar bij Galle zijn ook de beroemde
paalvissers. Hoog boven het water
op een dun paaltje, staan ze met
een hengel in zee te vissen. Als wij
in de burnt van het baaitje ko
men, zijn er geen vissers te beken
nen. „Wacht maar even", zegt de
reisleider, „ze komen er zo aan".
Hij fluit op zijn vingers en meteen
komen van alle kanten de vissers
aangerend, klimmen in hun paal en
gaan zitten vissen. De toeristen
kunnen hun foto's maken en op het
gefluit van de reisleider, gaan ze
weer van hun paal af, om het geld,
dat ze voor dit gemanipuleer krij
gen, in ontvangst te nemen. Het
gekke is echter, dat in deze tijd
van het jaar, hier helemaal geen
vis zit. De vissers komen speciaal
eens per week naar de baad om de
toeristen in staat te stellen dit ka
rakteristiek tafereeltje in ogen
schouw te nemen.
RENNEN
Enkele dagen later zal een klein jo
chie een grote indruk op ons ma
ken. We rijden in de bergen in de
buurt van Bandaruwela, bekend
om zijn enorme theeplantages. We
brengen een bezoek aan een thee
fabriek en ook daar smeken de ar
beidsters ons om geld. Deze vrou
wen verdienen ong. twee kwart
jes per dag. Ze krijgen een woning
en kleren van de fabriek. Die wo
ning is een grote loods, waarin vele
gezinnen worden gehuisvest. De kin
deren weten dat de blanke mis
t/ars" (toeristen) rijk zijn. Ze geven
immers zomaar twee kwartjes voor
een bos bloemen? Daar moet moe
der een hele dag hard voor werken,
in de fabriek of in de brandende
zon op de plantage. Vandaar dat zij
als de bus weg rijdt, er achteraan
hollen met een bos bloemen in de
hand.
Eén jongetje zal ons zo'n tien kilo
meter achtervolgen. Hij snijdt de
bochten af door via de hoge dis
tels van de berm naar beneden te
rennen. Hij blijft de bus steeds voor.
Op het laatst smeekt hij bijna hys
terisch om geld. Zijn gezicht is be
zweet van het harde rennen, maar
wij mogen niets geven. Een paar
weken daarvoor zijn twee kinderen,
die hetzelfde probeerden doodgere
den. Toeristen gooiden toch geld,
de kinderen wilden het oprapen en
werden gegrepen door een achter
opkomende auto. Als iets dergelijks
weer gebeurd is de chauffeur van de
bus zijn rijbewijs voorgoed kwijt.
Wat moet je als toerist? Een man
met elf kinderen brodeloos maken
en de inspanning van het Joche
belonen?
We besluiten het niet te doen, al is
het met pijn in het hart. Met tra
nen in zijn ogen van teleurstel
ling begint het kind aan zijn moei
zame tocht van tien kilometer om
hoog de bergen in. Volgende week
komt de bus weer langs. Dan zal
hij weer zijn halsbrekende toeren
uithalen. Voor niets
SLAVERNIJ
Officieel is er op Ceylon geen slaver
nij meer. Maar voor een kwartje
per dag in een steengroeve stenen
zitten bikken, in de hete zon,, zonder
een boom om onder te schuilen, met
een opzichter die Je op Je donder
geeft, als Je even stopt met werken,
is voor ons westerlingen Je reinste
slavernij. Het is een van de rotte
plekken, waar men zich kennelijk
toch voor schaamt. De bus mag
niet dichter komen dan op zeer ver
re afstand, zodat hei bijna onmoge
lijk is om het fijne ervan te zien.
De opzichter komt zijn schaduwrijke
hokje uit, om te kijken wat er aan
de hand is en gebaart dat we ver
der moeten rijden. De vrouwen dur
ven niet op te kijken. Het mocht
eens worden uitgelegd als niet wer
ken
Ook over „het Jaar van de vrouw"
wordt in Ceylon gesproken en ge
schreven. De vrouwen hebben de
zelfde taak als de mannen. Klop
pen cocosnoten tot sdsaJltouw een
afschuwelijk karwei, want die noten
moeten eerst half gerot zijn voor je
ze kunt verwerken arbeiden op
de theeplantages, kortom draaien
mee in hei proces. Politiek zijn ze
tamelijk onmondig, maar „wij heb
ben tenslotte een vrouw als eerste
minister", schrijft dr. Marina Fer
nando in The Ceylon Daily News.
In een artikel, dat „Wamens Inter
national year and us" (Het Jaar
van de vrouw en wij) heet, schrijft
zij dat het allemaal maar tijdver
spilling is. ,,'n Moderne rage waar
wij, Ceylonese vrouwen geen lijd
voor hebben. Wij moeten ons land
ontwikkelen en daar hebben we
onze handen al vol aan", aldus
mevrouw Fernando.
BEDELAARS
Het begrip „bedelen" is heel gewoon
op Ceylon. Op iedere straathoek
kom je ze tegen: kleine kinderen,
die op de arm van hun moeder al
hun hand ophouden, oude vrouwen
en mannen, soms afschuwelijk ver
minkt (vaak als kind worden ze al
opzettelijk verminkt om op die ma
nier een groter medelijden op te
wekken). Het is iets waar je als
toerist in het begin enorm van
schrikt. Je bent geneigd je hele
hebben en houden weg te geven
aan die enorm arme mensen.
In de grote steden als Colombo
en Kandy zie je ze 's nachts op
straat liggen. Een paar lompen is
het enige wat hen tegen de koele
nacht beschermt. Het zijn de ver
schoppelingen van de grote steden,
die door iedereen worden gemin
acht.
Maar er zijn ook „rijke bedelaars".
Mensen, die een vast plaatsje heb
ben bij de toeristische trekpleisters,
zoals de tempel van Dambula. Deze
is uitgehouwen in de rotsen en Je
moet eerst een kilometer of ander
half over kale, gladde rotsen naar
boven klimmen om 't heiligdom te
Een norsige vlotbevaarder vaart je over een rivier-vol krokodillen.
bewonderen. Eenmaal boven aan
gekomen moet je nog een trap op,
die werkelijk bezaaid is met bede
laars. Kreupelen, blinden, het is een
lange rij van ellende die je ziet.
Maar zij verdienen hun kostje.
Zo'n dagje Dambula levert
ze toch minstens 100 ruppies
(25 gulden) op en daar moe
ten de mensen in de steengroeve
honderd dagen hard voor ploete-
Eén bedelaar, eem blinde, zit de hele
dag hardop te bidden. Als er een
toerist een geldstuk in zijn bakje
legt, begint hij keihard te schater
lachen, om vervolgens weer in ge
bed te verzinken. Het doet denken
aan een middeleeuws schilderij, de
ze tandeloze oude man, met de
staalblauwe nietsziende ogen, die
Boeddha dankt voor dit afschuwe
lijke leven, dat hij leidt.
FATALISME
Het volk, voor het merendeel Boed
dhisten en Hindoes, is, hoe slecht
het leven in sommige gevallen ook
is, tevreden met zijn lot. Het berust
in de meest krankzinnige situaties.
Boeddha heeft het immers zo ge
wild? En in een ander leven is het
misschien beter. Een fatalisme, dat
kenmerkend is voor veel Aziatische
volkeren.
Bijgeloof heerst er alom. Een mana
ger van een hotel vertelde ons, dat
het vaak moeilijk werken is met de
bevolking. Als ze een „voorteken"
zien, 's morgens, komen ze niet op
hun werk. Een aap, die op een
bepaalde manier krijst, een leguaan
die hen voor de voeten loopt, een
wolk die voor de zon drijft, het zijn
allemaal .voortekenen' die er op wij
zen, dat het maar beter is die dag
niet naar het werk te gaan. Als je
ze de volgende dag vraagt, waarom
ze niet op het werk zijn verschenen,
is het antwoord „Boeddha heeft 't
zo gewild".
„Je kunt ze moeilijk op hun duvel
geven voor iets wat ze verkeerd
Hun enige antwoord is: „Wat er
aan te doen?"
Gebeurd is gebeurd en er kan toch
niets aan veranderd worden.
POSTZEGELS
Vanuit Kandy en Colombo kun Je
maar beter geen brieven versturen.
Je hebt kans dat ze nooit aanko
men. De posterijen werken niet zo
nauwgezet en talloze jochies zijn
gewiekst genoeg, om brieven te on
derscheppen. Hun doel: de postze
gels. Die weken ze eraf, verzame
len ze en proberen ze te verkopen
aan toeristen.
Als op een dag zo'n joch ons een vel
vol postzegels te koop aanbiedt, is
ons commentaar dan ook: „Dat zijn
onze eigen postzegels, die hebben
we vorige week op een brief ge
plakt".
Met een blik in zijn ogen van
„hoe kunnen die lui dat nou we
ten", rent hij weg en verdwijnt in
een van de talloze steegjes. Een il
lusie armer