trekt zijn schoen uit J)e Verenigde (ZATERDAG 29 NOVEMBER 1975 INDIANTOWN GAP Tweede luitenant MacDaniel, de stille en wat verlegen jonge officier met de vechtpet hij had gezegd dat hij Joe heette, maar iedereen noemde hem Jim reed me door het kamp, liep met me mee, liet me alles zien. Hij wist antwoord op alle vragen en gaf dat afge meten en correct, zoals ze hem dat op de militaire academie West Point hadden geleerd: „Ja, meneer", „Nee, meneer", „precies meneer". Hij wist ook ongeveer alle getallen, hoeveel van die rtuchtelingen er nu geweest wa ren en hoeveel er nu nog zitten. Een afgemeten, goed getrainde gids. Toen kregen we het over het taalprobleem, dat die Vietna- mezen moeten hebben, die van de ene op de andere dag in een vol komen vreemde nieuwe wereld zijn overgeplaatst. Er zijn scho len, zei hij. Of liever: klasjes, waarin ze Engels leren Ook de ou deren, mensen vaak die in eigen land nooit naar school zijn ge weest, mensen die hun eigen taal niet kunnen lezen of schrijven. En toen zei luitenant Jim Mac Daniel: „Je ziet daar soms heel oude vrouwtjes bij, grootmoeder tjes. En die proberen nu nog En gels te leren. Ze moeten wel. Dat is vaak erg ontroerend". Met die paar zinnen was hij van de be leefde officier ineens een aardige, lieve jongen geworden en dat bleef hij de verdere dag. DOOR ANTON PFEIFFER Alan Carter foto rechts): „Over vijf jaar heb je over al Vietnamese gemeen schappen. Foto links: een plaatje om te stelen Het was echt ontroerend. Ze zat in het midden op de eerste rij in het klasje van tien. Er waren ook twee meisjes, verder alleen mannen, jong nog. Het vrouwtje was zeker wel zestig en zat verwonderd van links naar rechts te kijken, soms lachend, en zo nu en dan probeerde ze iets te noteren in een schriftje op haar schoot. De Engelse les valt niet mee (foto boven)moe van het spelen in Amerika (fo- to onder) Die Engelse les gaat zo: een jonge Amerikaanse onderwijzeres pakt haar vestje en geeft het aan een de meisjes. En ze draagt op: „Geef dat vest AAN meneer Wong". Even een aarzeling. Dan verwisselt het kledingstuk onder algemeen gegniffel van bezitter. En dan: „Neem dat vest VAN meneer Wong". Ook dat gebeurt dan. Als dit ritueel drie, vier keer is herhaald en telkens worden er andere leerlingen in betrokken lijkt het dat tien geëvacueerde Vietnamezen twee nieuwe woorden onder de knie hebben: het Engels voor „aan" en „van". Maar er zijn 134.000 Vietna mezen naar de Verenigde Staten gekomen. En het Engels heeft meer dan twee woordjes. Onderwijzers en onderwijzeressen met engelengeduld. Meneer Wong moet ook zijn schoen AAN-trekken en UIT-trekken en een van zijn klasgenoten verdwijnt en verschijnt als een weermannetje als hij moet demonstreren dat je naar BUITEN kan gaan en BINNEN kan komen. „Ze leren „survival English", Engels waarmee ze zich in het leven kunnen houden", zegt Alan Carter. Een reusachtige Hemingway-achtige man. Hij is leider van het project in het Vietnamezen-opvangkamp In- diantown Gap in de buurt van Harrisburg, de hoofdstad van de staat Pennsylvanie. Hij is oorspron kelijk een zeer hoge ambtenaar van de voorlichtingsafdeling van de Buitenlandse Dienst „vergelijk baar met een drie-sterren generaal", zei luitenant MacDaniel. Hij heeft jaren in het Verre Oosten gezeten, kent de Vietnamezen heel goed en draagt zijn pupillen een hart toe zo groot als zijn kolossale lichaam. „Survival English. Dat is net zo belangrijk als ademen. Ze moeten toch naar een winkel kunnen gaan. Maar wat is voor de donder een supermarkt voor deze mensen? Je moet ze vertrouwd maken met de gewichten en de munten, al die handigheidjes die je dagelijks nodig hebt om je er doorheen te slaan. De mensen, die nu nog in de kampen zitten zijn niet de sterksten. Wie Engels sprak en een beetje opleiding had genoten, is allang onderdak. Wat er nu nog over is krijgt het de eerste twee jaar enorm moeilijk". Kwetsbaren Jumbo-vliegtuigen rechtstreeks naar Amerika. Daar werden de opvangkampen geopend: Pendleton in Californie, goed voor 30.000 man, Fort Chaffee in Arkansas voor 25.000, de kleinere luchtmachtbasis Eglin in Florida voor 5000 en dan Fort Indiantown Gap voor 18.000 man. Van het totaal van 134.000 Vietnamese vluchtelin gen er waren er ook maar belangrijk minder uit Cambodja en Thailand zijn er in een half jaar tijd 120.000 ondergebracht bij „sponsors", gezinnen, die zich garant stelden voor de opvang. Pendleton en Eglin zijn al weer dicht. Indiantown Gap zoekt plaats voor zijn laatste 3800 vluchtelingen, Chaffee heeft er nog 10.200. Het kamp in Pennsylvanie moet volgens het schema eind deze maand schoon schip hebben gemaakt en nog voor het einde van het jaar gaat Chaffee sluiten en heeft Amerika zijn belofte gastvrijheid aan de 134.000 waai- gemaakt. Fictie Eind april van dit jaar was het zonneklaar, dat de Zuid-Vietnamese hoofdstad Saigon niet meer te houden was tegen het snel aanstormende communistische of fensief uit het noorden. Op 29 april begon de Amerikaanse ambassade met de evacuatie van haar staf en in het kielzog trokken ruw geschat 134.000 vluchtelingen mee. Het waren de meest kwestbaren voor mogelijke represailles van de Vietcong: mensen die voor de regering van Saigon hadden ge werkt, hoge militairen, natuurlijk de mensen die rechtstreeks aan Ameri kaanse diensten en instellingen waren verbonden en anti-communis tische intellectuelen. Verder, maar in veel mindere mate, waren er plattelandsbewoners en vissers die bang waren voor de machten uit het noorden en het vluchten moe. .Er was een eerste opvang op de eilanden Goeam en Wake in de Stille Oceaan. Maar van meet af aan gingen ook de volgeladen wij hebben gezegd: als jullie perse terugwillen ga dan. En toen dat schip eenmaal in Zuidvietnamese wateren was heeft het nieuwe bewind het toegelaten. Maar dat was een politieke zet, ik geloof niet dat ze er nog meer zullen opnemen", zegt Carter. Familie „Het vreemde van de situatie was, dat die hele stroom vluchtelingen eigenlijk helemaal niet in Amerika was. Die kampen zijn een wettige fictie. Iedere immigrant, die naar de Verenigde Staten komt, moet eerst een sponsor hebben, zijn komst moet in het belang van het land zijn, de sponsor moet hem helpen en garant staan tot hij een baan heeft. Anders komt hij het land niet in. Maar hier waren eerst de mensen er en moesten de sponsors nog worden gevonden. Dat was onwettig. De vluchtelingen in de kampen kon je beschouwen als mensen op een stukje exterritoriaal gebied". Alan Carter heeft weinig moeite om uit te leggen, dat het spctisorschap over een Vietnamees, die met nagenoeg niets anders dan zijn angst zich gedwongen zag naar Amerika te vluchten, heel wat meer vraagt dan de tijdelijke garantstel ling voor een emigrant, die volledig voorbereid en bewust zijn vaderland heeft verlaten om in de Nieuwe Wereld een nieuwe toekomst te zoeken. „En daarbij komt nog het sociologi sche probleem. In Amerika heb je talloze etnische gemeenschappen. In de grote steden Joodse, Poolse, Italiaanse, Duitse gemeenschappen. Die zijn er in de loop van tientallen jaren gegroeid'. Als je als nieuwe immigrant je kan aansluiten, je eigen taal kan horen en je zeden terugvinden en vooral als je een krant in je eigen taal kan lezen dan is de aanpassing veel gemakkelijker. Maar deze Vietnamezen worden verspreid over het hele land. Dat is een bewuste politieke beslissing. Ze hebben de eerste jaren geen opvang in een eigen gemeenschap. Dat betekent, dat de sponsor het heel moeilijk krijgt, veel dieper moet ingrijpen om de overgang te vergemakkelijken". Er zijn nu vluchtelingen in Amerika, die maar liever naar hun Vietnamese geboortegrond terugwil len. Er zijn er ook al een 2200 geweest, die de terugreis hebben aanvaard, maar bij de tussenstop op Guam wilden er nog maar 1600 echt doorzetten. „Er lag toen toevallig een schip en De meesten van die spijtoptanten waren mannen-alleen, van wie later pas uitkwam dat ze vrouw en kinderen hadden achtergelaten of anders vader, moeder, broer of zuster, een familie binding die voor een Vietnamees sterk genoeg is om zijn verdere levensloop mede te bepalen. „Als ze echt mochten terugkomen zouden er misschien tienduizend willen gaan. Dat is nog tien procent van wat er hierheen is gekomen. Maar de regering in Hanoi wil ze niet". „Iedereen die wil mag van ons weg. Het is niet waar, dat de meesten van die mensen in paniek zijn gevlucht, ik was zelf in die dagen in Vietnam. Er was wel een enorme angst, maar geen paniek: ze maakten een bewuste keus, omdat ze bang waren voor wat er zou gaan gebeuren als ze bleven", zo verzekert Alan Carter. De gevaren die dreigden waren gevangenis, heropvoedingskamp of executie. De verhalen over de hex-opvoeding worden door de Vietcong zelf met trots wereldkundig gemaakt. Van een meedogenloze vergelding is tot nu toe niets gebleken. Dat laatste geeft Carter toe. „Maar via de ambassades van andere landen hebben wij wel duidelijke aanwijzingen, dat die vergelding dreigt. Er zijn mensen naar heropvoedingskampen gegaan van wie nooit meer iets is gehoord. Toen in de jaren vijftig het noorden van Vietnam werd bezet duurde het een jaar voordat daar de vergelding begon. De bezetters moesten van de oude bureaucratie gebruik maken en hadden eerst geruime tijd nodig om een eigen bestuursapparaat op te bouwen. Politie en militairen werden meteen gepakt, maar voor een bredere vergeldingsactie moet eerst een apparaat worden opgezet. Vrijwilligers Die theorie gaf de Verenigde Staten in nog geen tijd 134.000 ontheemden om te verzorgen. Amerika is geen Vietnam en dus was daar een organisatie rap op poteni gezet. „De regering zocht contact met negec grote vrijwilligers-organisa- ties, kerkelijke en niet-sectarische zoals het Rode Kruis, allemaal organisaties, die de laatste honderd jaar praktijk hebben opgedaan met het opvangen van vluchtelingen. Met Hongarije en Cuba hadden zij de laatste grote ervaringen". Van staatswege werd 500 dollar gegeven voor elke vluchteling, die aan een onderkomen werd geholpen. En daarvoor was het wachtwoord-: sponsors vinden. „Het sponsorschap is geen wettige maar een morele en ethische afspraak", zegt Carter met nadruk, „Als Je die verantwoordelijkheid neemt moet Je zo'n gezin huisvesten, voeden, kleden, de medische kosten dragen, zakgeld geven tot ze een baan hebben, helpen die baan te vinden, helpen met de overgang naar dat nieuwe vreemde leven". Een haast onmenselijke last. De sponsors worden dan ook zeer scherp getest, en als er problemen zijn stappen de organisaties meteen Maar veel kansrijker dan het individuele sponsorschap is de sponsoring door een groep: een kerk, een vereniging, een bedrijf. In zo'n groep zorgt dan een voor de kinderen een ander helpt bij het baantje-zoeken, een derde maakt de huisvrouw wegwijs, er is bijvoor beeld een arts of een verpleegster in het collectief. „Er zijn maar weinig sponsorschap pen, waarbij alles op de klippen is gelopen. In het algemeen werkt het goed. Als het mis gaat is dat meestal bij individuele gezinnen. Ze kunnen tenslotte niet meer meegaan met de heel andere leefgewoonten van hun gasten, ze kunnen het niet meer betalen omdat het maar niet lukt met een baan en dan moeten die mensen naar de steun. Hoelang kan je je veroorloven om een gezin van vijf mensen extra te onderhou den?" Oppositie In het erg religieuze en politiek conservatieve Pennsylvanie was de oppositie tegen die vreemde indrin gers aanvankelijk vrij sterk. Maar steeds meer vrijwilligers kwamen naar het kamp om een steentje bij te dragen, er groeide een sfeer van vertrouwen en van bereidwilligheid. En in al die stadjes rond het kamp zijn nu gezinnen ondergebracht, gesponsord door die vrijwilligers, of dat nu een lerares was, die Engels onderwees met haar vestje of een buschauffeur, die de vluchtelingen had aangevoerd en daarna doorging met diensten te bewijzen. De kleine anti-acties van „die vreemden pikken onze baantjes terwijl er al zoveel werkloosheid heerst" zijn na een fel begin snel weggeëbd. Het is dan ook niet zo, dat die Vietnamezen de vette kluif uit de soep vissen, ze nemen werk aan (en even denk je Gastarbei ders?) dat de meeste Amerikanen niet willen doen. Toch is de overweldigende meerderheid binnen een half jaar redelijk goed terecht gekomen. Alan Carter, die ook door zijn eigen mensen als misschien wel al te optimistisch wordt gezien, is daar niet zo verbaasd over. „De regering en de vrijwilligersorga nisaties zijn sterk genoeg om zoiets op te vangen. Die Vietnamezen zitten nu in Texas, Florida, Californie, Washington D. C., Virginia, Maryland, Tennessee en New York, noem maar op, overal. Binnen vijf jaar heb je daar Vietnamese gemeenschappen. Ach, we zijn de laatste dertig jaar zo veel cosmopolitischer geworden, de Ame rikanen hebben overal over de wereld gezworven en we hebben geleerd met elkaar om te gaan". Carter is eigenlijk veel meer verwonderd over de wijze, waarop het raderwerk in elkaar heeft gegrepen, waaruit het apparaat werd opgebouwd dat dit massale vluchtelingenprobleem in zes maan den nagenoeg oploste. Hel leger „Het was een complete regering in het klein. Sociale Zaken, immigra tiedienst, gezondheidszorg, ministerie van arbeid, buitenlandse zaken en zelfs het leger, allemaal eigen bureaucratieën, die gewoon een eenheid werden". En hoofdschuddend zegt hij: „Waar zie Je in vredestijd een leger zo'n intensieve rol spelen? Het leger, dat anders alleen maar traint en wacht op een volgende oorlog: hier heeft het al zijn gevoel voor menselijkheid in de strijd gegooid". De garderobe oplappen; wat onwennig op de elek trische machine. Luitenant MacDaniel neemt na de theorie de praktijk weer over en voert me verder door de brede straten met de wijd verspreide witte barakhuisjes. Langs de boeddhisti sche tempel, waar drie pas aangekomen Cambodjaanse jongens rond een piano zitten, waaraan een van hen het thema uit „Love Story" tracht te ontlokken. Langs de schaterende kinderen, die dolle schik hebben in de spelletjes, die de lange Amerikaanse meneer met ze speelt een klein meisje zit heel alleen als een eilandje van wantrouwen midden tussen dat rumoer op een grote bal naar de handenarbeid barak, waar nijvere giechelmeisjes mooie dingen toveren uit een wolweeftoestel, naar de naaikamer, waar vrouwen nog wat onw°nnig met die electrische machines de schamele garderobe van het gezin oplappen. Glimlach En iedereen lacht vriendelijk en iedereen is aardig. Maar ze zeggen niets. Omdat ze te bescheiden en te verlegen zijn om het verdriet, dat achter die glimlach verborgen blijft met een vreemdeling te delen? Of is het gewoon omdat ze van het engels niet veel meer weten dan dat meneer Wong zijn schoen „AAN" en „UIT" kan trekken? Het stemt bij alle bewondering over de effectieve en toegewijde wijze, waarop Amerika zijn 134.000 be schermelingen heeft opgevangen, tot een onbestemde melancholie. Daar kan Alan Carters optimisme van „over vijf jaar heb Je overal Vietnamese gemeenschappen" op dit ogenblik weinig aan veranderen.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 23