Vrouw in Indonesië niet
alleen achter de pan nasi
HANDELAREN
IN
GEVANGENEN
Bonn koopt jaarlijks ongeveer 12.000 Oostduitsers vrij
EXTRA
Bijgaand artikel is van de
hand van onze medewerk
ster Vera Gaikhorst (23),
studente sociologie der
niet-Westerse volken aan
de universiteit van Leiden,
die een jaar in Indonesië
als vrijwilliger heeft ge
werkt. Deze impressie over
de positie van de vrouw in
Indonesië is een eerste van
een viertal bijdragen.
de kokkie. Nu werkt Sri
Jakartameer
dan duizend kilometer van haar
gezin. In een land, waar sociale
voorzieningen van overheidswe
ge vrijwel geheel afwezig zijn
heeft ze een redelijk zeker be
staan opgebouwd. Nu verdient
Sri f 60,in de maand en is
verzekerd van medische hulp als
ze ziek wordt.
Een Indonesische groentenmarkt. Vaak werken daar vrouwen als verkoopsters, hier van inheemse
groenten op het eiland Bali.
Vrouwen op de markt in Jakarta. Wat in een overwegend Is
lamitische staat te verwachten valt dat vrouwen binnenshuis
moeten blijven, is in Indonesië geen traditie. Vrouwen zijn
overal buiten: werken op straat. Dat wordt mede veroorzaakt
door de vroeger aanwezige Hindoeïstische godsdienst, die pas
in de middeleeuioen voor een groot deel plaats moest maken
voor de Islam.
„Indonesië is een land van traditiesj-
de vrouw weet haar plaats; naast
de man achter de pan nasi....".
Dat wordt vaak gedacht. Mijn
beeld van die Indonesische vrouw
is anders. Vaak werkt ze. Op het
platteland lijkt het er veel op, dat
■het een financiële noodzaak is, dat
een vrouw aan het produktiepro-
ces deelneemt.
Op straat en markt zijn veel ver
koopsters, op de scholen zijn on
derwijzeressen zo goed als onder
wijzers.
In de meestal overvolle stadsbus
sen werken conductrices. In de
•bergen zijn het nogal eens vrouwen
die met de zware vrachten sjouwen.
Op het eiland Bali doen de vrouwen
ook het werk, dat bij ons aan de
mannen wordt overgelaten
•bij straat- en wegverbetering en
in de huizenbouw-
En de vrouwen, die het financieel
beter hebben? Er zijn overal vrou-
wegenorganisaties, maar sinds de
coup van 1965, toen de generaals 't
bewind in Indonesië overnamen,
beperken zij zich tot charitatieve
en recreatieve doeleinden.
Aan de universiteit zijn veel v£tn de
docenten vrouwen. De faculteit der
letteren wordt voor 't grootste deel
door meisjes bezocht, en als er geld
is gaan ze naar het buitenland om
een jaar te studeren. Maar samen
wonen is wèl vies. En als een stu
dente trouwt is er nog wel de
bi-uidsschat van een paar duizend
gulden, die de familie van de man
moet betalen, anders krijgt hij het
meisje niet
Vrouwen in het zakenleven? Ibu
Tien, de echtgenote van Soeharto
is actief in grote particuliere on
dernemingen -met belangen in de
toeristenindustrie, 't hotelwezen en
de grondspeculatie. Ze wordt ook
wel spottend Ibu Tien procent ge
noemd, vanwege haar aandeel in
het bedrijfsleven. Van Tiens in
komsten geniet haar man mee.
Ik heb een jaar in Jakarta gewoond
en wat contacten kunnen leggen
met vrouwen. Met Sri bijvoorbeeld
een goedlachse Javaanse, afkom
stig van het platteland. Ze is 45
jaar, heeft drie nog schoolgaande
kinderen, die in Midden-Java wo
nen, 1000 km ver weg. Vroeger ging
Sri naar school, die ze tot en met
de zevende klas, zoals het in de
Hollandse tijd heette, gevolgd
heeft. „Ik was toen samen met de
dochter van het dorpshoofd het
enige meisje van ons dorp, dat het
zover bracht", vertelt ze.
Maar Indonesië werd bezet door de
Japanners, er kwam armoede in
haar dorp. Toen is Sri begonnen
te werken, want er was geen geld
meer in het gezin om haar naar
school te kunnen laten gaan. Op
haar zeventiende trouwde ze met
een soldaat uit haar dorp, die later
als politieman werkte. Ze had hem
leren kennen tijdens het spelen bij
de „kali", bij de rivier. Nu woont
Sri al vier jaar in Indonesië's
hoofdstad Jakarta, met vijf mil
joen inwoners.
Sinds twee jaar werkt Sri bij een
buitenlands gezin als wasbaboe,
wasvrouw, .samen, met vijf andere
bedienden. Maar de eerste 2 jaar
van haar verblijf in de stad, heeft
ze haar geld verdiend met de
straatverkoop van kleine maaltij
den: gekookte rijst, groenten en
kruiden. Het was een onzeker be
staan: ze had geen eigen onderko
men, geen vaste inkomsten. „Soms.
moet je hier in de stad wel je
eigen kleren verkopen", vertelt ze.
Tijdens die eerste periode heeft ze
ook in een vertrek gewoond, een
kippenhok, een naam die het te
recht verdient. Als wasvrouw ver
dient ze f 60 in de maand naast,
kost en inwoning. Het is misschien
niet veel, maar ze heeft voorlopig
een redelijk, zeker zelfstandig be
staan. En als ze ziek wordt kan ze
hulp verwachten. Voorlopig wil ze
nog niet terug naar haar dorp,
maar dat is niet alleen wegens haar
financieel niet ongunstige situatie,
die ze zich verworven heeft.
Soms gaat ze nog wel eens op bezoek
in Midden-Java, waar ze geboren
is en haar man en kinderen wonen.
Het is er stil: met weinig of geen
gemotoriseerd verkeer zoals in de
stad. Elektriciteit of sanitair is er
niet. De dorpsbewoners doen de be
hoeften in een modderpoel achter
het huis. Water halen ze uit de
put. Vlakbij zijn rijstvelden, waar
vrouwen en mannen de grond be-
i werken.
De woning van Sri staat temidden
van cocospalmen, zelfverbouwde
groenten groeien naast het huis,
dat wanden van gevlochten
bamboematten heeft. Er staan
wat eenvoudige houten meubels in
het vertrek: stoelen, tafels en een
kast, nogal Nederlands aandoend.
In een paar kleine zijvertrekken
wordt op strobedden geslapen. In
een aparte ruimte wordt op de
grond van aangestampte aarde
gekookt.
Er is meer ruimte dan de vrouw
nu in Jakarta kent. Daar deelt ze
een kleine kamer met de kokkie,
de kookster. Sri's kinderen zijn
vijftien, twaalf en tien, en gaan
alle drie nog naar school. Behalve
de echtgenoot en de kinderen, is er
ook nog een jongere vrouw in huis.
Ze is zichtbaar zwanger en heeft
twee peuters.
De begroeting tussen Sri en haar
man en de jongere, zwangere vrouw
verloopt nogal koel. Het blijkt om
de laatste te zijn, dat Sri wegge
gaan is. De jongere vrouw is de
tweede echtgenote van haar man,
die er officieel vier mag hebben.
Evenals de meerderheid van de In
donesische bevolking belijden ze
de islamitische godsdienst en de Is
lam staat vier vrouwen tegelijk toe.
Sri vertelt de aanleiding tot haar
vertrek: „Drie keer had hij een
scharrel. Ik hoorde het van an
deren. Ach, 't gaf niet. En in die
tijd maakte ik kapokmatrassen om
geld voor ons gezin te verdienen.
Mijn man was vaak al thuis van
het werk, als ik er nog niet was:
hij is politieagent. Ze was onze
hulp in de huishouding en hij werd
verliefd op haar, wilde haar trou
wen. Maar mijn hart werd hard.
ik wilde niet meer denken..wilde
voor mezelf gaan werken.geen
ruzie voor de kinderen".
Toen is Sri weggelopen naar Ja
karta. Ze heeft haar j,ongste doch
tertje meegenomen naar de stad,
dertig uur reizen van haar dorp.
Ze kwam er toen voor 't eerst. Kort
daarop kwam haar man zijn doch
ter terughalen. Hij stond haar een
verblijf in de stad, alleen bij de
moeder, niet toe. Zelf bleef Sri in
Jakarta. En omdat ze haar man
geen toestemming gaf met de twee
de vrouw te trouwen, is hij over
geplaatst naar een ander dorp, en
kele uren reizen in minder comfor
tabele omstandigheden. (Eens in de
drie dagen kan hij kort thuis zijn).
Het politieleger stelt namelijk wèl
regels op voor zijn werknemers die
aan één vrouw niet genoeg hebben.
De komst van een. tweede vrouw
dient met instemming van de eer
ste te gaan. Nu stuurt Sri elke
maand geld voor het schoolgaan
van de kinderen. Bij een bezoek
van hun moeder uit de grote stad
vragen ze haar voortdurend om ca
deautjes en snoep.
Sri's daad krijgt zeker niet de alge
mene goedkeuring van de gemeen
schap. Voor de buitenwereld pro
beert ze daarom vol te houden, dat
ze naar Jakarta is gegaan om geld
te verdienen voor het schoolgaan
van haar kinderen. Weglopen van
je man en kinderen veroorzaakt
veel geroddel in haar dorp. Naar
Jakarta gaan om geld te zoeken
minder.
DOOR COLIN SMITH
OBSERVER DIENST
BERLIJN Dr. Wolfgang Vogel,
jurist, bezit een witte Mercedes, een
„datsja'-' aan een meer in Oost-Ber-
lijn, en de Gouden Orde van
Verdienste voor het Vaderland der
eerste klasse. Hij is in dienst van de
Duitse Democratische Republiek om
politieke gevangenen te verkopen
aan de Westduitsers.
Hij heeft een vriend en collega, dr.
Jui-gen Stange, die een groot
kantoor heeft aan de Bundes-allee
in West-Berlijn, een roodharige
gravin voor zijn zoon en een gulle
hand van cognac-schenken. Hij is in
dienst van de Bondsrepubliek
Duitsland om politieke gevangenen
te kopen van de Oostduitsers.
Het losgeld voor deze gevangenen
wordt spottend „Kopfgeld" genoemd
en de hele transactie „Menschen-
handel". Het begon in 1961, toen de
communisten hun muur om Berlijn
bouwden en de koude oorlog op z'n
hoogtepunt was. Naar verluidt
bracht Alex Springer, de kranten-
magnaat, het eerste geval op gang,
de vrijkoping van een arts.
Toen dit voorbeeld er eenmaal was,
kwamen er meer. In het begin
beperkten de Westduitsers zich ertoe
in natura te betalen vooral boter
was een veel gebruikt ruilmiddel
maar al snel begonnen ze gewoon
Duitse marken te storten .op een
Oostduitse rekening in Bonn.
Sedert 1964 zijn er jaarüjks
ongeveer 12.000 gevangen Oostduit
sers vrijgekocht. En al is Bonn niet
erg openhartig over de rekening,
toch is het wel duidelijk dat de
DDR daarvoor tussen de dertig en
veertig miljoen gulden heeft opge
streken.
GEHEIM
Erich Mende, de vroegere
minister van „zaken be
treffende geheel Duits
land" klapte uit de school.
„Menschenhandel" een goed bewaard
geheim. Het bleef verborgen achter
•het veel bekendere Duitse gebruik
om geregeld gevangen genomen
spionnen uit te wisselen. Westerse
journalisten die probeerden meer te
weten te komen over de vrijlating
van politieke gevangenen, kregen
het advies daarmee maar op te
houden. De communisten, zo was de
redenering, zouden zulke publiciteit
niet op prijs stellen en misschien de
deur maar helemaal sluiten.
De twee tussenpersonen hielden
uiteraard hun mond over hun
transacties en het geld voor de
Menschenhandel was onvindbaar
ondergebracht op de begroting van
het ministerie voor inter-Duitse
zaken. De parlementaire commissie
die daarop toezicht hield, zweeg al
even discreet.
Maar eind september verbrak Mende
het zwijgen. Als vroegere minister
van „zaken betreffende geheel
Duitsland" (Brandt veranderde dat
in „inter-Duitse zaken"), was hij
verantwoordelijk geweest voor de
beginperiode van deze handel, m
een tv-interview vertelde Mende, dat
alles uit de hand begon te lopen. De
Oostduitsers, zo zei hij, pakken
mensen op alleen maar om hen aan
Bonn te verkopen. Bovendien
bestaat de koopwaar niet meer
uitsluitend uit politieke gevangenen;
er zitten ook gewone misdadigers
bij.
De Lutherse bisschop van Berlijn,
di". Kurt Scharff, vindt dat de
handel, hoe onsmakelijk ook, door
moet gaan uit humanitaire overwe
gingen. Baron Olaf von Wrangel,
voorzitter van de parlementscom
missie voor inter-Duitse zaken,
betreurt het, dat de kwestie ooit in
de publiciteit is gekomen.
Maar elders in Bonn is te horen,
dat machtige ambtenaren erop uit
zijn de bevoegdheden van de twee
juristen sterk te beperken en dit
contact met de DDR op een meer
formele wijze te laten verlopen.
Vogel en Stange danken hun succes
en een deel van hun overvloed
stellig aan de koude oorlog. Terwijl
de Menschenhandel hun verzekerde
van brood en boter, waren de
klapstukken (vooral voor Vogel) de
uitwisselingen van spionnen. In 1962
U-2-piloot Gary Power tegen
KGB-kolonel Rudolf Abel; in 1965
de Britse zakenman Greville Wynne,
opgepakt op een Hongaarse handels
beurs, tegen de Britse spion Gordon
Lonsdale. In datzelfde jaar werd de
Brit Gerald Brooke, gearresteerd
toen hij op het Rode Plein
pamfletten uitdeelde, geruild tegen
Peter en Helen Kroger.
Voor een Oostduitser leidt dr. Vogel
een spectaculair leven, zijn eerste
vrouw is met een westerse diplomaat
getrouwd en zijn twee kinderen
wonen, net als zij, in het westen.
Zijn huidige vrouw, een Westduitse,
zou hem hebben ontmoet toen ze
Vogels medewerking vroeg om haar
vriend uit Oost-Duitsland te krijgen.
(Vogel haalde hem er eerst uit)
Zijn vriendschap met Stange
dateert van voor de oorlog.
Voor hun onderhandelingen hebben
ze een vaste formule. Stange komt
met een boodschappenlijst van vrij
te kopen gevangenen (opgesteld met
hulp van de kerken' en van al
vrijgelaten gevangenen) en Vogel
noemt dan een prijs voor iedere
naam. Die hangt af van het geld
dat de Oostduitse staat in hen heeft
geïnvesteerd artsen en ingenieurs
zijn door hun opleiding duur en
van de tijd die zij nog moeten
uitzitten. Stange vindt het „nonsens"
om te zeggen dat de DDR politieke
gevangenen creëert als handelswaar:
„Ze hebben er zo al genoeg". (Bij de
laatste telling ongeveer 6800).
STRAFCEL
Een van hun tevreden klanten is
een Jonge ingenieur, voor wie de
Westduitsers deze zomer ruim
gulden betaalden. In
Bonn heeft hij nog grote moeite
te wennen aan het Westduitse leven,
maar „liever bedelen op straat dan
terug naar de DDR", zo vertelde hij
In de zomer van 1974 had hij
getracht de DDR te ontvluchten via
Hongarije. Hij had bijna alle
hindernissen al genomen toen een
Hongaarse grenswacht die wat
rondwandelde door het niemands
land, hem toevallig zag. Als
„Republikfluchter" werd hij tot twee
jaar gevangenis veroordeeld.
Regelmatig zat hij voor weerspannig
gedrag in de strafcel van de
gevangenis Cotbus en op een goede
dag zat hij weer te wachten op zo'n
strafplaatsing toen een van de
„opvoeders" zoals de bewakers er
worden genoemd hem opdroeg z'n
spullen bij elkaar te zoeken. In een
badkamer van de gevangenis werden
de gevangenen bijeen gebracht die
naar het westen zouden gaan.
„Plotseling moest ik denken aan de
Joden in de douches van Auschwitz
en werd koud van binnen. Het was
piaar een flits en ik heb het niet
aan de anderen gezegd".
Elke twijfel was weggenomen bij
aankomst in Karl Marx Stadt. Alle
vrijgekochte gevangenen brengen in
de gevangenis daar hun laatste
nacht op Oostduitse bodem door. Ze
krijgen er burgerkleren en moeten
officieel afstand doen van hun
nationaliteit. Ook wordt er een
laatste onderzoek ingesteld dat in
een enkel geval nog wel eens leidt
tot afzegging van de overeenkomst
met Bonn. De volgende dag worden
de gevangenen dan in een bus naar
de grensplaats Geisson gebracht.
„Iedereen die ons ziet, zou denken
dat we een bezoekend voetbalelftal
zijn".