HET WAS DE LEEGTE OMDEED De grijnslach van hef crisisspook De overheid was niel hardvochtig in de jaren van de grote malaise Veertig jaar geleden: lange rijen voor het stempellokaal t r VV STEMPELKAART Een reportage kad Wagenaar ZATERDAG 8 NOVEMBER Op het ministerie van Sociale Zaken mag geen mens het woord „crisis" in de mond nemen. „Dat is op last van premier Den Uyl zelf", zegt de secretaresse van de directeur-gene raal door de telefoon, „er is geen crisis!" Maar hoe zit het dan met de uitspraak van dezelfde premier, onlangs voor de televisie, dat hem „het beeld van de jaren dertig" voor ogen kwam? Dat, zeggen ze bij Sociale Zaken, 6loeg niet op de crisis van die jaren. De premier wilde slechts de ernst van de hoogte van de huidige werkloosheidscijfers illustreren. Er is geen crisis, er komt geen crisis. Er is alleen een crisis-spook. Dat spook is geboren uit verwarring. „Kunt U het nou volgen?" vraagt men elkaar op straat. De ene minister zegt met een zeer somber gezicht dat we een stap terug moeten doen, wat minder room in de koffie. De ander heeft het over „pas op de plaats doen". Weer een andere bewindsman zegt tegelijk dat geld rond is en dat het dus rollen moet. „U moet meer besteden Minister Boersma zei in een vraaggesprek, begin vorige maand, dat het nodig is om het systeem van de sociale voorzieningen eens te onderzoeken: zijn al die voorzienin gen wel alle onmisbaar? Direct daarna wordt er vanuit de Tweede Kamer op aangedrongen dat er meer geld gaat naar de sociale diensten van de gemeenten. Verwarring; kunt u het nou nog volgen? Dan wordt de gewone man ook nog vrijwel dagelijks gebombar deerd met berichten over sluiting van bedrijven, aanvragen om arbeidstijdverkorting, aankondiging van ontslagen. Hij verneemt dat de werkloosheid naar de 230.000 man nen en vrouwen aan 't oplopen is (dit jaar wordt anderhalf miljard gulden aan WW uitgekeerd), dat er 330.000 mensen van de Wet op de Arbeidsongeschiktheid hun geld krijgen (vijf tot vijfeneenhalf miljard dit jaar) en dat al die cijfers volgend jaar weer hoger zullen zijn. „Zie je wel: de crisis komt er aan..ons land staat er rot voor". Ons land: een van de tien rijkste ter wereld. Een land, waar zo veel geld onder de mensen zit, dat ze moeten worden gemaand om het nou eens flink uit te geven. „Sparen is een goede gewoonte, maar geen trekharmonika", zei onlangs minister Duisenberg. Een land ook, dat het zich kan permitteren om voorop te lopen in het geldelijk steunen van de ontwikkelingslanden en in eigen land aan circa 600.000 mensen dit jaar drie miljard gulden bijstand betaalt. Nederland, een land dat de wereld de bek opendoet vallen als gezien wordt hoe het bezig is af te rekenen met zijn koloniaal verleden. Met de grens nog steeds open voor een wassende groep rijksgenoten, die opgevangen, aangekleed, gehuisvest en gevoed worden. Het bureau, dat het spreidingsbeleid rijksgenoten uitvoert, heeft voor dit werk voor volgend jaar een bedrag van ruim 68 miljoen toegewezen gekregen van CRM. Tevens wordt er ook nog ruim 25 miljoen gulden gegeven aan de sociale instellingen, die werken ten behoeve van rijksgenoten. 't Kan niet op. zo lijkt het. En dat tekort van 15 miljard dan op de jongste rijksbegroting? „Ach", zegt minister Duisenberg, „dat kunnen we toch weer inverdienen!" 't Klinkt luchthartig. En weer raken de mensen verward als zij daags nadat minister Duisenberg zijn miljoenennota in dient, van de Tilburgse professor dr. Th. W. Stevers (een partijgenoot van de minister) vernemen dat de stijgende werkloosheid een produkt is van het verkeerde regeringsbeleid. De collectieve voorzieningen, die in rijk Nederland ons bedje zo gerieflijk spreiden, groeien de pan uit, aldus de professor. En voor die voorzieningen moeten de collectieve lasten (belastingen en premies, etc.) steeds verder stijgen. Dat, aldus de theorie van prof. Stevers, leidt dan weer tot looneisen, stijgende ar beidskosten. Bedrijven kunnen die kosten niet meer opbrengen en 'sluiten de poort: weer een groep werklozen erbij. Maar nauwelijks is prof. Stevers uitgesproken, of NW-voorzitter Kok is daar reeds om zijn visie van het tegendeel te geven. Het crisisspook grijnslacht dan; verwarring, 't niet meer kunnen volgen dat lust hij wel. Het zal hem een zorg zijn dat premier Den Uyl aan ambtenaren het gebruik van het woord „crisis" verbiedt. Zijn voorganger Colijn zei immers ook zoveel destijds, nietwaar? De vrees voor een terugval naar de ellende van de Jaren dertig is onterecht en eigenlijk kan geen mens, die bij zijn verstand is, het zich echt voorstellen. Maar het crisisspook houdt met het verstand geen rekening. ,Dat zal niet veranderen", zo schrijven Jan Beishuizen en Evert Werkman in hun boek „De magere jaren", dat over de crisistijd gaat, „zolang de generaties die de misere van toen aan den lijve hebben ondervonden of van dichtbij hebben meegemaakt, in leven zijn. Zo lang zal het litteken van de honderddui zenden werklozen blijven schrij- De lange, lange rij werk- pijnlijke illustratie uit de scherp in het geheugen ge- lozen voor een der vele stem- magere jaren dertig. Geen hieven als juist dit pellokalen in Nederland. Een beeld van de crisis is zo Jïet was over de hele wereld zo, je wist niet heter', zegt ruim veertig jaar na de crisis een huisschilder van 60, weer werk loos maar nu door arbeidsongeschiktheid, door een WAO-uitke- ring redelijk goed verzorgd dus. Hij praat over de crisisjaren, de steunverleningen en de stempellokalen. De 'crisisjaren3 zijn die van 1929 tot 1940. In 1934 't hoogtepunt van de malaise, had Nederland op een beroepsbevolking van drie miljoen mannen en vrouwen, een half miljoen werklozen. In 1937 was 23 procent langer dan vier jaar werkloos. Bij het einde van de crisis, begin 1940 (maar de volgende crisis kwam er al aan; hij zou vijf oorlogsjaren duren) telde Nederland 8,8 miljoen inwoners en daarvan hadden er toen 300.000 nog Steeds geen werk. „De magere jaren", zo spreekt men over die tijd. Het begin ligt op 24 oktober 1929 in Wall Street, op de effectenbeurs van New York kelderen die dag de koersen in tomeloze vaart, er worden enorme verliezen geleden. Het is „Zwarte Donderdag" en de depressie is aangevangen. Weldra bereikt hij Europa en slaat Nederland niet over. Ons land leefde toen met een batig saldo op de miljoenennota in betrekkelijke wel stand. De werkloosheid was gering: 18.000 man in de zomer van 1929. Maar de crisis deed zich snel voelen. Een Jaar later al had het werkloosheidscijfer de 100.000 over schreden, in 1931 waren er 255.000 werklozen, in 1932 415.000. Het volk verarmde, raakte afge stompt. En de werklozen troffen elkaar zes keer per week bij het „stempellokaal", het gemeentelijk bureau waar ze zich dagelijks moesten melden om voor ondersteu ning in aanmerking te komen. Zes controles per week, om het de werkloze onmogelijk te maken dat hij ergens klandestien iets verdien de. BIJ KOP EN KONT „Het was over de hele wereld zo, Je wist niet beter", zegt ruim veertig jaar na die tijd de huisschilder van 60. „Ik moest iedere dag naar een stempellokaal dat zeer berucht was. Altijd stond er veel politie, die de herrieschoppers bij kop en kont pakte. En binnen zat een mooi stelletje ambtenaren, die er voorna melijk op uit waren om je af te schepen..." „En ach, dat stempelen, dat was nog niet eens het ergste. Het was de leegte, die je de das om deed. Jong zijn en niks om handen hebben. Voor en na het stempelen zat ik de meeste tijd op de fiets om overal in de omgeving de bouwwerken af te rijden om te kijken of ze een schilder konden gebruiken. Steeds maar weer naar diezelfde patroons gaan en steeds was het nee. En ik was de crisis als een goudhaantje begonnen. In 1932, ik was toen 17, heb ik twee Jaar bij de gemeente mogen werken en daar kreeg Je een lor' waar niet mee gerotzooid werd zoals bij de aannemers, die alleen maar mensen lieten werken, die ze het laagst konden betalen: er waren er die alleen maar jochies in dienst hadden. Maar na twee jaar stond ik dan toch ook op straat en sinds die tijd tot aan de mobilisatie heb ik misschien een keer 'n week aansluitend werk gehad. En daarna ging Je weer stempelen." Het stempellokaal, vrijwel iedereen, die het van binnen heeft gekend, huivert ervan. „En dan was daar izo'n loket daar zag je een kop ach tor en daar kon je dan tegen praten, maar liever niet te veel," herinnert zich een ex-schoenmaker, „Je werd er niet als mens beschouwd. Maar je ging, je moest toch eten?" Heel mager eten: in 1934 bedroeg het bruto weekloon voor een vaste havenarbeider in Rotterdam dertig gulden. Als werkloze ontving hij een steunbedrag van vijftien gulden, een halvering van het gezinsbudget. „Je was blij als je moeder een kopje thee kon zetten als je thuis kwam van het zoeken naar werk en het in de rij staan bij het stempellokaal," zegt de voormalige huisschilder. „We hadden het zo arm... In '35 ben ik nog vijfeneenhalve maand in militaire dienst geweest, in Waals dorp, vlak bij huis. Van mijn soldij van 1,02 bracht ik dan zaterdags nog twee kwartjes naar huis, dat ze daar tenminste brood konden kopen." HUISBEZOEK ZINLOOS De s*cun wordt niet verleend, of wordt ingehouden, Indien a. de werklooze. die voor steun in aanmerking komt. opzettelijk verkeerde Inlichtingen verstrekt; b. de ondersteunde op*ettelijk geen of onvolledige opgave verstrekt van jijn Inkomen en van dat van de overige leden van het gezin of hij nalaat van verandeide. onkundigheden, die op den steun van invloed kunnen tijdig aan het Gemeentelijk Bureau voor Maat- schappefijkeri Steun mededeehng te doen de werklooze nalaat er voor vc zorgen, d*i hij als werkzoekende bij de Gemeente Arbeidsbeurs is in geschreven en ingeschreven blijft d. de werklooze weigert werk te aanvaarden, waarvoor hij lichamelijk geschikt kan worden geacht de werklooze weigert te allen tijde de-(n) daartoe gemachtigde(n) persoon fpersonen) in zijn woning te ontvangen of zich met onderwerpt a; maat regelen van controle, i. de werkloosheid een gevolg is va uitsluiting; g. de werklooze zich schuldig maakt H»»nd»g Ointriag Wo»mdajj Onnctr.rdsg i de vastgestelde werkstaking of in wangedrag. „Wat ik nog erger vond dan het stempellokaal," zegt de schoenmaker, „was het huisbezoek van de ambtenaren. Als die moeder thuis troffen terwijl er toevallig een gebakje op tafel stond, was de boot aan. Waar had ze die lekkernij van betaald? Werd er soms klandestien verdiend door iemand in huis?" „Als er een paar appeltjes op de schaal lagen, verstopte je die als de bel ging" weet de andere ex-steun trekker nog. „Je moest altijd onderdanig zijn en alle kasten moesten worden geopend zodat de ambtenaren konden zien dat je geen nieuw linnengoed had gekocht. Want daar was geld voor nodig hoe kwam je daar dan VAN MET GEMEENTELIJK BUREAU VOOR MAATSCHAPFELIJKEN STEUN AMSTERDAM De Rouder dezer kaart is verplicht vóór het verlaten v»n het stempellokaal na te gaan of de kaart juist werd afgestempeld. Reclames na het verlaten van het stempel - lokaal blijven buiten beschouwing. Indien de ondersteunde niet kan stempelen, moet hij in het opengebleven vakje de reden daarvan vermelden. DEZE KAART NIÉT VOUWEN OF KREUKELEN, De stempelkaart: nog een souvenir uit ver vervlogen dagen aan?" „En dan had je nog die werkverschaffing...." zegt de gewezen schoenmaker. Het zogenaamde Werkfonds was in 1934 ingesteld door de zuinige regering van Colijn. Met het geld van dat fonds werden projecten gefinancierd, waar werklozen tegen een laag loon in ieder geval bezig waren. Rotterdam heeft aan die werkverschaffing onder meer zijn Kralingse Bos overgehouden. die rij niks. We wisten maar een ding zeker: er komt nooit meer werk voor ons." „En dat accepteerde je", zegt de schoenmaker, „omdat de regering het ook accepteerde. Want je zag dat zij ook zuinig deden net als waar ze je nou toe dwongen. Zelfs de koningin had loonsverlaging gekregen." EERLIJK „Maar," zegt de schoenmaker, „dan zat je in de werkverschaffing en dan wisten ze geen raad met je. Toen ik me ervoor gemeld had moest ik de eerste dag op een stuk bouwland buiten de stad een berg zand naar een plek, tweehonderd meter verder kruien. En de andere dag moest ik die berg zand weer naar naar de oude plaats terug- kruien. En toen ze de derde dag zeiden dat ik het zand nou weer naar de plaats van gistermorgen vroeg moest brengen, ben ik op mijn kont gaan zitten. Ik zei: „Zinloze dirken, daar heb ik ook geen zin in. Nou dat kostte me gelijk een paar weken ondersteuning." „Als je in de rij bij het stempellokaal stond", zegt de huisschilder, „praatte Je veel over „de toestand". Maar je had er natuurlijk geen uitzicht op. Je hoorde wel dat het in Duitsland beter ging, dat die Hitier de werkgelegenheid daar. weer op gang had gebracht, dat kwamen die dNSB-ers Je wel vertellen die bij het lokaal hun krantjes stonden te verkopen. Maar ook van wat er in Duitsland gebeurde snapten we in „Dat was toen wat anders dan nu: ze doen de ministerssalarissen omhoog terwijl ze ondertussen praten over de slechte conjunctuur. Dat zit toch niet goed .Nu word je belazerd, toen niet. Toen stierf je wel van de honger, maar het was op een of andere manier toch een eerlijke tijd en je beurde elkaar op. En nou.Ik ben nou 62 en ik werk al een paar jaar niet meer omdat ik niks kan vinden en ik krijg toch iedere maand een cheque van de bank en ik zou bij God niet weten van welke soort regeling dat komt. Maar als ik zie dat arbeiders met een luxe auto hun WW komen halen, dan heb ik geen last meer met m'n trots." De voormalige huisschilder: „De crisis van die jaren dertig heeft bij mij en mijn vrouw lang doorge werkt, we merkten het effect eigenlijk nog steeds. Dat is als Je voelt hoe blij en trots je bent met de spulletjes die we in huis hebben staan. En je merkt het ook als Je 't vertikt om een boterham in de vuilnisbak te doen. Ik zag laatst een kruidenier een hele doos verpakt brood in de container mieteren. Daar ben ik dan lichtelijk overstuur „Nee, ik weet wel dat er geen crisis is momenteel. Maar er is wel werkloosheid. Alleen: je merkt er niks van op straat, de mensen zijn allemaal piekfijn gekleed en ze komen met wagentjes vol uit de supermarkten gereden. Je ztet die werklozen niet en dat.... Ja dat deze tijd." „Het litteken van de honderdduizen den werklozen..het is onbedoeld toegebracht. Dat althans is 35 jaar na het einde van de „crisisjaren" de overtuiging van de Haagse ir. F. A. Weber (67). Hij zegt: „De overheid was niet hardvochtig in de jaren van de malaise. En de werklozen waren zeker niet afgestompt door het programma van steunver lening". Ir. Weber heeft kennis van zaken. Aan hem werd namelijk in september 1939 door de burgemees ter van Amsterdam opdracht gegeven om'als „raadgevend inge nieur" een rapport uit te brengen over de doelmatigheid van de steunverlening aan ongeorganiseerde werklozen. Amsterdam had in '39 22.000 ongeorganiseerde werklozen, bij de 45.000 „gesteunden" die verdeeld over zeven lokalen „stempelden". Ir. Weber: „De situatie en werkwijze in Amsterdam kun je als maatstafge- vend voor alle grote en middelgrote steden beschouwen: een vijfde deel van de bevolking moest trachten van de steun te leven". Raadgevend ingenieur Weber ver diepte zich zes maanden in de Amsterdamse steunverlening en kwam in april '40 met een meer dan 300 pagina's tellend rapport. Hij bezit daar nu nog een kopie van, las het dezer dagen nog eens na en zegt dan over het „stempelen": „Stempe len moest om clandestien werken, zonder dat de steuntrekker daarvan opgave deed, zoveel mogelijk te bemoeilijken. Dat is een niet onlogische eis voor iedere overheid, die overheidsgelden uitdeelt. De overheid is verantwoordelijk tegen- belastingbetaler, trouwens een eis die nu, na 35 jaar, niets van zijn kracht verloren heeft". „Het stempelen geschiedde met de hand door een ambtenaar-stempe laar, die permanent gecontroleerd werd door een tweede, naast hem gezeten ambtenaar. Die zette zijn stempel over het èerste stempel heen". „In dit mechanisme", zegt ir Weber zo vele jaren later, „was natuurlijk wel verbetering aan te brengen. Er is een tijdje gedacht aan een stempelmachine, een soort prikklok waar de werkloze zijn stempelkaart instopte dan was hij tenminste van die dagelijkse confrontatie mtet de ambtenaar af. Maar het is er, door het uitbreken van de oorlog, niet meer van gekomen". De steunverlening voorzag ook in „verstrekking van levensmiddelen op reductiebonnen" voor een half pond braadvet van 21 cent, kreeg men met de bon 10 cent korting; een bus vlees kostte 36 cent met bijpassing door het Rijk van 34 cent. Ir. Weber: „Mij bleek tijdens het onaerzoek dat bij de toekenning van die reductiebonnen geen rekening werd gehouden met de verschillende samenstelling van de gezinnen. Als vader en moteder behalve voor zichzelf, twee volwassenen, ook nog bonnen voor drie kinderen kregen, dan konden dat net zo goed drie kleuters als drie opgeschoten knapen met veel meer eetlust zijn. Overigens was er veel handel ln die bonnen. En ze lagen ook vaak op de vloer van het stempelkantoor, weggegooid door de gesteunden. Vooral de bonnen voor tomatensoep waren niet populair, terwijl die soep toch erg smakelijk was". Vooral het hoofdstuk „Bijzondere Verstrekkingen" vond ir. Webter tijdens zijn onderzoek in 1939 erg interessant: „Naast het basissteun bedrag en de levensmiddelen-reduc tiebonnen, kon de gesteunde ook aanspraak maken op bijzondere verstrekking voor kleding, dekking, schoeisel enz. Maar de gesteunde kon daar pas om vragen nadat hij een half jaar in de steun was geweest". Voor die artikelen waren duurzaam heidsnormen. Schoenen, bij voor beeld, moesten een Jaar meegaan; een jekker twee tot drie jaar, net als een wintermantel; onderkleding moest het een half jaar uithouden voor sleets te mogen zijn. „Voordat een bon voor bijzondere verstrekking werd toegekend", zo leest ir. Weber terug in zijn rapport, „werd een huisonderzoek verricht. Daarbij werd ook nagegaan of versleten kleding, onderkleding, bed- degoed, enz., dat al eerder verstrekt was, nog aanwezig was <en niet voortijdig versleten was". „Ja", geeft ir. Weber in 1975 toe, „die bijzondere verstrekking werd zo detaillistisch behandeld dat het lijkt of de gesteunde aanslagenteller to taal onmondig was. Het dikke rapport van ir. Weber over de doelmatigheid van de steunverlening werd begin 1940 uitgetikt door meisjes van de typekamer van het stadhuis van Amsterdam. Op hun schrijfmachines zat een „aanslagenteller". Daarmee viel aan het eind van de werkdag precies na te gaan hoe vaak de meisjes hun vingers naar de toetsten hadden gebracht. En, allicht, hoe vaak te weinig. Begin *40 keek men immers nog steeds in angst om naar de Jaren dertig. En velen ook nu nog.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 13