TIJDBOM ONDER HERSENINSTITUUT
Swaab:
Onge
hoorde
proce
dure
Klein:
Zoeken
naar
andere
opzet
DONDERDAG 9 OKTOBER
PAGINA 9
De Koninklijke Akademie van
Wetenschappen verzocht in 1905
aan de regering, fondsen be
schikbaar te willen stellen voor
de oprichting van een instituut
voor hersenonderzoek. Er was
een gewillig oor voor de advie
zen, die van allerlei kanten wer
den gegeven en op 8 juni 1909
werd in Amsterdam het Neder
lands Centraal Instituut voor
Hersenonderzoek, kortweg het
Herseninstituut, geopend. Het
werd gevestigd in een vleugel
van het Laboratorium voor Ana
tomie en Embrologie van de
Gemeenteuniversiteit en kwam
onder directie van dr. C. U.
Ariëns Kappers, die een wereld
faam verwierf als neuro-ana-
toom.
Ruim 66 jaar later, op 15 au
gustus jl., ontvangt zijn neef
prof. dr. J. Ariëns Kappers, die
in 1962 benoemd was tot direc
teur nadat zijn oom eerst was
opgevolgd resp. door prof. B.
Brouwer en prof. dr. S. T. Bok,
de mondelinge mededeling van
de secretaris van de Commissie
van Toezicht en Advies van het
instituut, dat het kabinet be
sloten had het instituut op te
heffen per 31 december 1976.
Op 27 augustus j.L wordt door
de directeur-generaal van Onder
wijsbeleid Leibbrandt het per
soneel van het besluit op de
hoogte gesteld door het voorle
zen van een brief van de staats
secretaris van Onderwijs en We
tenschappen dr. G. Klein. Er
was geen .waarschuwing vooraf'
geweest, zoals in de rumoerige
wereld van vandaag veelal bü
bomaanslagen wel het geval is.
En zoals in het bedrijfsleven nu
zelfs niet alleeen gebruike
lijk maar verplicht is.
Klein betoogt in dit schrijven,
dat in de begroting forse bezui
nigingen moeten worden aan
gebracht, dus ook bij O. en W.
Hij ziet twee alternatieven: in
de eerste plaats'een bezuiniging
op alle onderzoekactiviteiten
aan de wetenschappelijke in
stellingen. Daardoor worden z.i.
de slagvaardigheid en flexabi-
liteit over de gehele linie aan
getast. Voorts is er de mogelijk
heid om enkele middelgrote on
derzoekactiviteiten stop te zet
ten.
„Na ampele overweging heb ik
voor de laatste mogelijkheid ge
kozen, aangezien de consequen
ties daarvan de ontwikkeling
van het wetenschappelijk on
derzoek in ons land nog het
minst aantasten".
Verder schrijft Klein dat na
afweging van allerlei zaken „van
het Nederlands Centraal In
stituut voor Hersenonderzoek
(moest) worden vastgesteld, dat
het instituut gezien in het ge
heel van het in Nederland ver
richte hersenonderzoek zijn oor
spronkelijke doelstelling om het
centrale Instituut in Nederland
te zijn, niet langer vervult".
„Het grote personeelsverloop
in het recente verleden bü het
„Het Herseninstituut is uniek. El
ders in de wereld zijn er wel enkele
vergelijkbare instellingen, zoals b.v.
in Engeland, Japan en de Bonds
republiek, maar een multidisciplinai
re benadering van de functies van
het centraal zenuwstelsel zoals hier
het geval is, en dan vooral door
full-time wetenschapsbeoefenaren die
niet afgeleid worden door taken van
onderwijs en klinisch werk bestaat
nergens. Het zou een klap zijn voor
de wetenschappelijke Research wan
neer dit instituut op stel en sprong
opgeheven wordt". Aldus dr. D. F.
Swaab, een van de afdelingshoof
den van het herseninstituut en
spreekbuis namens de medewerkers.
De mening van dr. Swaab wordt
gedeeld door ontelbare vooraanstaan
de wetenschapsbeoefenaren en insti
tuten in binnen- en buitenland. Zij
zijn van oordeel, dat weliswaar ook
elders hersenonderzoek wordt ver
richt, maar niet zo in samenspel tus
sen jonge, enthousiaste vertegenwoor
digers van verschillende disciplines:
medici, psychologen, biologen, bio
chemie, ingenieurs en ook sociolo
gisch georiënteerde wetenschappers.
In de universitaire centra, waar re
search wordt bedreven op het ter
rein van het centraal zenuwstelsel
is het onderzoek meest disciplinair
gericht en wordt er vaak meer ge
richt gewerkt aan problemen, die
zich manifesteren bij de behande
ling van zieken. Degenen, die zich
met dergelijke research bezighouden
zijn bovendien voor een groot deel
belast met onderwijstaken, met ad
ministratieve rompslomp en andere
afleidende bezigheden, die de effec
tieve produktie van het werk beknot
ten.
Waarom bestaat wel zo'n centraal
instituut op het gebied van het her
senonderzoek, en niet b.v. endocrino-
logie, heelkunde, keel- neus- en oor
deelkunde, en welk specialisme men
ook maar bedenken kan?
Dr. Swaab in een gesprek dat
wij met hem hadden: „Een centraal
instituut voor iedere specialistische
research zou best denkbaar zijn,
maar het centraal zenuwstelsel is nu
eenmaal het centrale orgaan van de
mens. Het is niet los te zien van
welk onderdeel van het menselijk en
dierlik leven dan ook. Het beïn
vloedt alle lichaamsfuncties en ge-
dragingen".
De laatste tijd aldus Swaab,
wm den veel onderzoekingen in het
instituut verricht op het gebied van
het gedragspatroon, zoals dat door
de hersenen wordt beïnvloed. De hui-
diee minister van en W. Trip heeft
onlangs zelf toegegeven, dat de stu
die van het gedragspatroon via het
hersenonderzoek bijzonder belangrijk
ls in de huidige maatschappij. Het
is daarom onbegrijpelijk, dat nu met
een voorstel wordt gekomen om dit
instituut op te heffen, dat juist stu
dies in die richting wil stimuleren.
Tijdens het langdurige onderhoud
komen nog veel meer zaken aan de
orde dan dergelijke „algemene be
schouwingen".
„Er worden gewoon ongeveer tach
tig mensen op straat gezet zonder
overleg tevoren met de leiding van
het instituut en de medewerkers. Het
is ondenkbaar, om deze mensen el
ders b.v. bij universitaire instituten
onder te brengen. Daar bestaat een
personeelsstop, en men kan daar
door geen teams verplaatsen. Boven
dien betekent een dergelijke verplaat
sing geen bezuiniging, want de sala
rissen gaan dan op een andere post
door. Wie niet elders wordt geplaatst
komt ten laste van de sociale dien
sten. De nieuwbouwplannen voor het
instituut vergen 14 miljoen. Maar
die hadden al veel eerder besteed
moeten zijn, niet nu in de „magere
Jaren". Bovendien worden miljoenen
uitgetrokken voor werkloosheidsuit
keringen in de bouw, die voor een
deel bespaard zouden kunnen worden
door die bouwvakkers een nieuw in
stituut neer te laten zetten. De kos
ten van nieuwbouw hoeven boven
dien niet ineens op tafel te worden
gelegd. Het bedrag moet over een
groot aantal jaren gereserveerd wor
den. Het gaat hier dus om een schijn
baar bezuinigingsproject.
De wetenschappelijke resultaten
van het instituut in de afgelopen
Jaren rechtvaardigen het besluit tot
opheffing geenszins. Het aantal we
tenschappelijke publicaties vanuit het
instituut is groeiende, ook in de bui
tenlandse vakpers. Dit na de periode
van teruggang van het medisch-bio-
logisch wetenschappelijk onderzoek
in ons land en in het buitenland in
de jaren 1960/70.
Het verloop in het personeelsbe
stand, een mede-argument van Klein,
is volgens Swaab en zijn mede
werkers onjuist gehanteerd.
Juist het multidisciplinaire karak
ter van het instituut-werk maakt het
wenselijk groeps-werk te bevorderen
waarin leden zijn opgenomen, die na
een bepaald deel-onderzoek in een
eigen specialisme terugkeren. Dat er
thans veel vacatures zijn komt door
dat men in afwachting van de benoe
ming van een opvolger van directeur
Ariëns Kappers met vervulling ge
wacht heeft om hem de gelegenheid
te geven, eigen medewerkers mee te
brengen: alweer een poging om het
zo gewenste multidisciplinaire onder
zoek mogelijk te maken.
„Dat de aangezochte nieuwe direc
teur Kuypers zijn eigen voorwaar-
den-pakket heeft meegebracht (o.a.
nieuwbouw) is logisch en gebruike
lijk", aldus dr. Swaab. „Maar die
eisen waren voor het voortbestaan
van het instituut geen conditio-sine-
qua-non. We kunnen het rooien zon
der die nieuwbouw, met goedkoper
opgezette onderzoekingen, en met
fondsen van elders. Maar de or
ganisatie daarvan kost tijd. Men
heeft verzuimd om er ons op te wij
zen, dat de opheffing van het insti
tuut wel eens nodig zou kunnen wor
den. Anders hadden wij die andere
wegen allang geëxploreerd".
De wijze waarop het voornemen
van de minister kenbaar is gemaakt
is dr. Swaab en zijn medewerkers
een doorn in het oog.
„In het bedrijfsleven zou een der
gelijke handelwijze tot de felste pro
testen aanleiding geven. Ook de over
heid kant zich fel tegen bedrijfs
sluitingen zonder overleg vooraf en
er worden zelfs wettelijke maatrege
len op stapel gezet om dat te voor
komen. Mag een staatssecretaris dat
dan wel doen met een wetenschappe
lijk instituut. En b.v. daarbij tien
tallen promovendi de mist in stu
ren, die thans in het Herseninstituut
werken in groepsverband om hun
doctorsgraad te verwerven? Die kun
nen elders him dissertatie niet ver
der uitwerken en zijn levenslang ge
dupeerd. Een abrupt opheffingsbe-
sluit als dit is zonder weerga in de
geschiedenis van wetenschappelijk
Nederland".
Vanzelfsprekend is dit een zeer be
knopte weergave van een onderhoud
van uren, waarin alleen maar ver
bolgenheid over het besluit van Klein
de hoofdtoon voerde. Verbolgenheid
over de inhoud van het besluit en
over de wijze waarop het tot stand
kwam en openbaar werd.
Het lijkt thans de hoogste tijd
dat overheid (regering èn Kamers)
om de tafel gaan zitten met waar
achtig wel voldoende overkoepelende
en, representieve wetenschapsin-
stellingen0 om te zien hoe het in de
toekomst moet 'gaan met de budge-
taire voorzieningen. Met de gang van
zaken rontj het Herseninstituut is nu
niemand tevreden.
instituut heeft op de weten-
schappelijke output van het
NCIH ook zün negatieve in
vloed doen gelden.
Alleen door totale nieuw
bouw op korte termijn, veran
dering in de personeelsopbouw
en uitbreiding van 't instrumen
tarium zou het NCIH in een
goed functionerend onderzoek
instituut te transformeren zijn.
Het beschikbaar stellen van de
daartoe benodigde middelen
werd echter onverantwoord ge
acht".
Grote beroering niet alleen
bij het Herseninstituut zelve,
maar ook ver daar buiten: in
wetenschappelijke kringen op
vakgebieden en nevengebieden,
bij instellingen en wetenschaps
beoefenaren, in binnen- en ook
in heel grote mate in buiten
land.
Het lijkt alsof de medische we
reld de lancetten scherpt voor
een strijd tegen de „botte bijl
van Klein".
Om de situatie enigszins door
zichtiger te maken, is het nodig
iets
hel Hersen
instituut te vertellen.
Het werd opgezet in een tijd,
dat er betrekkelijk weinig kos
ten aan een dergelijk instituut
waren verbonden, dat er hoog
uit op slechts enkele plaatsen
research werd bedreven op het
gebied van het centraal zenuw
stelsel, en dat er nauwelijks
sprake was van noodzakelijke
bezuinigingen.
Het instituut is een Rijksin
stelling en ressorteert direct on
der het Ministerie van Onder
wijs en Wetenschappen. De
Kroon benoemt een directeur,
wiens bestuur onder toezicht
staat van een Commissie voor
Toezicht en Advies, wier leden
worden benoemd door de Ko
ninklijke Akademie van Weten
schappen onder bepaalde voor
waarden. Noch Akademie, noch
Commissie waren tevoren op de
hoogte gesteld of geraadpleegd
over het opheffingsbesluit.
Tot 1946 staat het als gezegd
onder leiding van C. U. Ariëns
Kappers. Na zijn overlijden
wordt prof. B. Brouwer direc
teur. Deze legt voornamelijk de
nadruk op neuropathologie en
onder zijn leiding wordt de elek-
trofysiologie in het onderzoek
geïntroduceerd.
Na zijn voortijdige dood in
1949 besluit de regering het in
stituut uit te breiden en te reor
ganiseren en vooral meer multi
disciplinair te richten op neuro
logische wetenschappen in het
algemeen. In 1952 wordt prof.
dr. S. T. Bok, toentertqd hoog
leraar in de microscopische ana
tomie in Lelden, tot directeur
van het instituut benoemd. Het
is zijn verdienste geweest, de
multidisciplinaire opzet op gro
te schaal gestalte te hebben ge
geven. In 1962 wordt hij bij zijn
pensionering opgevolgd door J.
Ariëns Kappers, eerder hoogle
raar in Groningen, later in Am
sterdam. Eind 1974 bedraagt het
aantal personeelsleden 81, van
wie 75 wetenschappelijke onder
zoekers van zeer uiteenlopende
discipline.
Inmiddels is het instituut ver
huisd in 1964 naar ruimere
maar tüdelqke barakken, die
later nog worden uitgebreid, aan
de IJ-dam in het oosten van
Amsterdam: een vrijwel onbe
reikbare plaats wat vooral zeer
bezwaarlijk is voor het nood
zakelijke contact met de buiten
wereld,' zowel Nederlandse in
stellingen als buitenlanders.
Reeds ten tijde van de benoe
ming van Bok bestaan er plan
nen voor een geheel nieuw ei
gen groots opgezet instituut.
Niettemin komen zij ondanks de
ruime middelen van die tijd en
Wetenschap en
technologie
door P. Bok
de grote bereidheid tot „gToei"
in het wetenschapsbudget niet
tot verwezenlijking.
In juli 1974 vraagt Ariëns
Kappers wegens het bereiken
van de pensioenleeftijd ontslag
per 1 augustus 1975. De opvol
gingsprocedure wordt in gang
gezet en op 26 november 1974
wordt prof. dr. H. G. J. M. Kuy
pers, hoogleraar in de anatomie
in Rotterdam, voorgedragen
voor het directeurschap. Op 1
aug. j.l. toen het ontslag van
Ariëns Kappers geëffectueerd
had moeten zijn, verzoekt het
ministerie hem nog twee maan
den zijn functie waar te nemen
of zoveel korter als nodig mocht
zijn in verband met de benoe
ming van zijn opvolger.
Inmiddels was er (onbewust)
door de kandidaat-directeur een
tijdbom onder het instituut ge
legd. Prof. Kuypers stelt zijn
voorwaarden voor accepteren
van het docteoraat: eindelijk
een definitief modern ingericht
instituut in samenhang met het
nieuwe medische centrum voor
de Gemeenteuniversiteit. Kosten
geraamd op 14 miljoen, inclti-
sief de speciale voorzieningen
jroor zijn eigen onderzoekterrein,
fijn neurologisch onderzoek bij
apen. een diersoort waarmee het
instituut nu nog niet werkt. Het
is een gebruikelijke gang van
zaken, het opstellen van zo'n
voorwaardenlijstje, vooral ge
rechtvaardigd door de uitzon
derlijke huisvestingsomstandig
heden van het instituut op dit
moment.
Maar kennelük schiet dit plan
netje bij de overheid in het ver
keerde keelgat, waardoor de op
volgingskwestie een tijdbom on
der het instituut wordt.
Hoewel het verzoek aan Ariëns
Kappers om nog even aan
te blijven voor de definitieve
regeling van zijn opvolging doet
vermoeden, dat er inderdaad van
een opvolging sprake zal zijn,
barst de bom medio-augustus:
het instituut moet verdwijnen.
Op 15 oktober is er een
hoorzitting van de vaste Ka
mercommissie voor Onderwys en
Wetenschappen, waar vertegen
woordigers van Herseninstituut
en Koninklijke Akademie het
voortbestaan zullen bepleiten.
Dan moet blijken, of de we
tenschappelijke münopruimings-
dienst voldoende experts in het
veld kan brengen om de tijd
bom tijdig onschadelijk te ma
ken.
In december komt de begro
ting voor O en W in de Twee
de Kamer in behandeling, maar
dat kan ook januari worden.
Op deze pagina de standpunten
van beide partijen nader toege
licht aan de hand van inter
views met dr. D. F. Swaab, van
het instituut en staatssecretaris
Klein, die het vonnis wil vol
trekken. Daarbij de nadruk op
twee geheel verschillende aspec
ten: de beslissing zelve maar
de gevolgde procedure.
„Het gehele nationale hersenon
derzoek moet opnieuw geëvalueerd
worden. En dat moet snel gebeuren.
Er moeten adviezen van deskundi
gen op tafel komen vóór 1 maart aa.,
wanneer begonnen wordt aan het op
stellen van de begroting voor 1977.
Het kan best zijn, dat dan de wen
selijkheid tevoorschijn komt om een
werkelijk „centraal" nationaal insti
tuut voor hersenonderzoek op te
richten, inderdaad met sterke bin
dingen met het onderzoek op dit ter
rein dat inmiddels op 10-tallen plaat
sen b.v. aan universiteiten op gang is
gekomen. Maar het huidige Hersen
instituut heeft die rol niet vervuld
en kan dit ook niet doen in de hui
dige vorm. Er kan dus wel iets nieuws
komen, maar niet door reorganisa
tie van het bestaande. Men moet nu
eenmaal oud hout wegkappen, voor
dat nieuw geplant kan worden".
Aldus staatssecretaris dr. G. Klein
3n een interview wat wij met hem
hadden naar aanleiding van het be
sluit, het Herseninstituut op te doe
ken.
Bij de oprichting, zo meent. dr.
Klein, vervulde het instituut wel de
gelijk een min of meer centrale plaats
in zoverre dat vergelijkbaar onder
zoek niet elders plaats vond- Dat is
inmiddels grondig gewijzigd, waar
door 't Herseninstituut niet 'n cen
trale plaats meer heeft maar één van
de vele instituten is geworden, waar
hersenonderzoek wordt bedreven.
.Daarbij kan zeer waardevol onder
zoek-zijn. Evaluatie op korte termijn
moet aantonen welke research ver
dient voortgezet te worden in een of
andere vorm. Hetzij in het kader van
een nieuw nationaal centrum, hetzij
onder auspiciën van een andere in-
De ingang van de barakken aan de IJdijk temid den van de water-vnldernis in Oost-Amsterdam,
waarin het Herseninstituut „tijdelijk" werd ge huisvest en nu zijn graj dreigt te vinden.
stelling, b.v. een universiteit". „Maar
ik wil eerst een kleine commissie het
hele hersenonderzoek laten evalue
ren, die grote haast met haar werk
moet maken, omdat ik het anders
helaas zelf moet doen, en dat zal
vanzelfsprekend minder degelijk
zijn".
Een directie-wisseling is een gunsti
ge gelegenheid tot een dergelijke re
volutionaire ingreep. „Benoem ik
thans een nieuwe directeur, dan be
tekent dit voor een reeks van Jaren
continuering van het Herseninsti
tuut".
Waarom dat dan niet kan?
„We zijn langzamerhand veel te
vertrouwd geraakt met een Jaarlijk
se groei in het spenderen van alge
mene middelen. Op het ogenblik zit
dat er niet meer in. We moeten terug,
versoberen ook in de wetenschappe
lijke research. We moeten ons gaan
realiseren, hoe we de algemene mid
delen het meest verantwoord kunnen
besteden. Ik heb al gedurende enige
Jaren in de gehele wetenschappelijke
wereld getracht, evaluerende infor
matie op tafel te krijgen over de re
levantie van het onderzoek ten aan
zien van de maatschappelijke bete
kenis, maar men heeft mij deze niet
verstrekt. Waarschijnlijk uit een ge
dachte van de onaantastbaarheid van
het wetenschappelijk onderzoek als
maatschappelijk goed, geruggesteund
door de ervaring van de budgettaire
groei voor de wetenschap. Maar die
groei is er nu niet meer".
„Het zou gemakkelijker voor mij
zelf geweest zijn, iedere instelling
dan maar een minieme (en anonie
me) beperking op te leggen, b.v. door
een zeer geringe natuurlijke afvloei
ing van personeel. De tegenstand kan
dan moeilijker georganiseerd worden.
Ik heb bewust voor de andere weg
gekozen en daarbij zelfs min of meer
het embargo, dat op begrotinsstuk-
ken ligt, doorbroken door tijdig te
waarschuwen".
„Het is heus nieit alleen het Her
seninstituut, dat nu het gevolg on
dervindt v. d. gewijzigde budgettaire
moeilijkheden. Zo is er een brief uit
naar het Rijksinstituut voor oorlogs
documentatie met het verzoek, eens
om tafel te gaan zitten om na' te
denken over de afbouw van een in
stituut, dat eigenlijk voor een kwart
eeuw in het leven geroepen is maar
na dertig jaar nog lang niet zijn
taak heeft voltooid. We hebbea
juist in de onderzoeksfeer veel activi
teiten. die per definitie tijdelijk van
karakter zijn. Al dergelijke werk
zaamheden zijn voortreffelijk, maar
er dient constant geëvalueerd te wor
den of en hoe lang zij nog geconti
nueerd dienen te worden".
Goed. aannemende dat dit een Juis
te visie is, was het dan niet mogelijk
geweest het besluit ten aanzien van
't Herseninstituut wat minder rauw
te laten aankomen, en een proce
dure te volgen waarin het instituut
'.elf ln een of andere vorm bij de
besluitvorming betrokken was geweest
en aanzienlijk eerder was geïnfor
meerd over wat er in de lucht zat?
Voor het bedrijfsleven zou een pro
cedure zoals nu gevolgd onaanvaard
baar zjjn geweest.
„Een rustig proces van afweging en
overleg in „neerwaartse" richting is
helaas een onmogelijkheid. Je roept
dan acties en reacties op die Je niet
meer in de hand hebt. Ga Je open
lijk informeren, wat de medewerkers
van een Instelling eigenlijk denlien
over het bestaansrecht van hun in
stituut, dan weet men meteen wat er
aan de hand is. Dan onstaat er direct
een gepolariseerde situatie voordat Ie
zelf tot een evaluatie komt, laat
staan dat Je met betrokkenen tot een
proces van evenwichtige beoordeling
.kan komen. Wanneer zo'n situatie is
ontstaan is het haast ondoenliik om
alsnog met zo'n voornemen bü het
parlement op tafel te komen. De re
gering beslist nu eenmaal niet uit
eindelijk. Het laatste woord is aan
de Kamers. Dat maakt het voor een
regering onmogelijk, een handelwüze
te volgen die ook ln het bedrijfsle
ven niet eenvoudig maar wél moge
lijk is".
„Je zou dit dilemma kunnen voor
komen door leder Jaar van iedere
insteling een soort zelfanalvse te
vragen, en op basis daarvan de door
de omstandigheden noodzakelük voor
stellen lanceren. Dat tegen een der
gelijke procedure een zekere achter
docht zou rijzen, laat zich raden".
Er is nu een beslissing genomen
van de zijde van de regering mede
op grond van de noodzaak, de groei-
kromme in de uitgaven vdor het we
tenschappelijk onderzoek om te bui
gen. Waarom is niet tientallen Jaren
geleden, in de „vette" Jaren, 'n nieuw
Herseninstituut tot stand gekomen,
waarover al sinds 1950 werd gespro
ken? Dan had men nu niet voor
deze ingrijpende operatie gestaan.
„Waarschijnlijk door dezelfde oor
zaak. dat men het bestaansrecht en
de groei van de eigen activiteiten al
tijd voor verzekerd heeft gehouden,
men ging niet om tafel zitten om
verantwoording af te. leggen tegen
over de samenleving, die het geld
maar allemaal moest opbrengen. Dat
ls een verschijnsel in de weten-
schappelüke wereld van de laatste
decennia geweest: komt het nu niet,
komt het morgen; in de groei blijft
ruimte genoeg".
Staatssecretaris Klein maakt tij
dens ons onderhoud een zeer verze
kerde indruk ten aanzien van ziin
besluit, waarvan hij het terugdraai
en niet voorziet Maar de kritiek
laat hij niet lafngs zijn koude kle
ren gaan. Die kritiek zit hem boog
maar komt niet onverwachts
„Ik heb het tevoren geweten, maar
ik ben er niet voor teruggedeinsd
omdat ik geloof, dat we er met elk a r
zullen uitkomen. Uit het inmiddels
gestrande overleg met betrokk-^ v.
is die mening alleen maar gesterkt".