TIJDBOM ONDER HERSENINSTITUUT Swaab: Onge hoorde proce dure Klein: Zoeken naar andere opzet DONDERDAG 9 OKTOBER PAGINA 9 De Koninklijke Akademie van Wetenschappen verzocht in 1905 aan de regering, fondsen be schikbaar te willen stellen voor de oprichting van een instituut voor hersenonderzoek. Er was een gewillig oor voor de advie zen, die van allerlei kanten wer den gegeven en op 8 juni 1909 werd in Amsterdam het Neder lands Centraal Instituut voor Hersenonderzoek, kortweg het Herseninstituut, geopend. Het werd gevestigd in een vleugel van het Laboratorium voor Ana tomie en Embrologie van de Gemeenteuniversiteit en kwam onder directie van dr. C. U. Ariëns Kappers, die een wereld faam verwierf als neuro-ana- toom. Ruim 66 jaar later, op 15 au gustus jl., ontvangt zijn neef prof. dr. J. Ariëns Kappers, die in 1962 benoemd was tot direc teur nadat zijn oom eerst was opgevolgd resp. door prof. B. Brouwer en prof. dr. S. T. Bok, de mondelinge mededeling van de secretaris van de Commissie van Toezicht en Advies van het instituut, dat het kabinet be sloten had het instituut op te heffen per 31 december 1976. Op 27 augustus j.L wordt door de directeur-generaal van Onder wijsbeleid Leibbrandt het per soneel van het besluit op de hoogte gesteld door het voorle zen van een brief van de staats secretaris van Onderwijs en We tenschappen dr. G. Klein. Er was geen .waarschuwing vooraf' geweest, zoals in de rumoerige wereld van vandaag veelal bü bomaanslagen wel het geval is. En zoals in het bedrijfsleven nu zelfs niet alleeen gebruike lijk maar verplicht is. Klein betoogt in dit schrijven, dat in de begroting forse bezui nigingen moeten worden aan gebracht, dus ook bij O. en W. Hij ziet twee alternatieven: in de eerste plaats'een bezuiniging op alle onderzoekactiviteiten aan de wetenschappelijke in stellingen. Daardoor worden z.i. de slagvaardigheid en flexabi- liteit over de gehele linie aan getast. Voorts is er de mogelijk heid om enkele middelgrote on derzoekactiviteiten stop te zet ten. „Na ampele overweging heb ik voor de laatste mogelijkheid ge kozen, aangezien de consequen ties daarvan de ontwikkeling van het wetenschappelijk on derzoek in ons land nog het minst aantasten". Verder schrijft Klein dat na afweging van allerlei zaken „van het Nederlands Centraal In stituut voor Hersenonderzoek (moest) worden vastgesteld, dat het instituut gezien in het ge heel van het in Nederland ver richte hersenonderzoek zijn oor spronkelijke doelstelling om het centrale Instituut in Nederland te zijn, niet langer vervult". „Het grote personeelsverloop in het recente verleden bü het „Het Herseninstituut is uniek. El ders in de wereld zijn er wel enkele vergelijkbare instellingen, zoals b.v. in Engeland, Japan en de Bonds republiek, maar een multidisciplinai re benadering van de functies van het centraal zenuwstelsel zoals hier het geval is, en dan vooral door full-time wetenschapsbeoefenaren die niet afgeleid worden door taken van onderwijs en klinisch werk bestaat nergens. Het zou een klap zijn voor de wetenschappelijke Research wan neer dit instituut op stel en sprong opgeheven wordt". Aldus dr. D. F. Swaab, een van de afdelingshoof den van het herseninstituut en spreekbuis namens de medewerkers. De mening van dr. Swaab wordt gedeeld door ontelbare vooraanstaan de wetenschapsbeoefenaren en insti tuten in binnen- en buitenland. Zij zijn van oordeel, dat weliswaar ook elders hersenonderzoek wordt ver richt, maar niet zo in samenspel tus sen jonge, enthousiaste vertegenwoor digers van verschillende disciplines: medici, psychologen, biologen, bio chemie, ingenieurs en ook sociolo gisch georiënteerde wetenschappers. In de universitaire centra, waar re search wordt bedreven op het ter rein van het centraal zenuwstelsel is het onderzoek meest disciplinair gericht en wordt er vaak meer ge richt gewerkt aan problemen, die zich manifesteren bij de behande ling van zieken. Degenen, die zich met dergelijke research bezighouden zijn bovendien voor een groot deel belast met onderwijstaken, met ad ministratieve rompslomp en andere afleidende bezigheden, die de effec tieve produktie van het werk beknot ten. Waarom bestaat wel zo'n centraal instituut op het gebied van het her senonderzoek, en niet b.v. endocrino- logie, heelkunde, keel- neus- en oor deelkunde, en welk specialisme men ook maar bedenken kan? Dr. Swaab in een gesprek dat wij met hem hadden: „Een centraal instituut voor iedere specialistische research zou best denkbaar zijn, maar het centraal zenuwstelsel is nu eenmaal het centrale orgaan van de mens. Het is niet los te zien van welk onderdeel van het menselijk en dierlik leven dan ook. Het beïn vloedt alle lichaamsfuncties en ge- dragingen". De laatste tijd aldus Swaab, wm den veel onderzoekingen in het instituut verricht op het gebied van het gedragspatroon, zoals dat door de hersenen wordt beïnvloed. De hui- diee minister van en W. Trip heeft onlangs zelf toegegeven, dat de stu die van het gedragspatroon via het hersenonderzoek bijzonder belangrijk ls in de huidige maatschappij. Het is daarom onbegrijpelijk, dat nu met een voorstel wordt gekomen om dit instituut op te heffen, dat juist stu dies in die richting wil stimuleren. Tijdens het langdurige onderhoud komen nog veel meer zaken aan de orde dan dergelijke „algemene be schouwingen". „Er worden gewoon ongeveer tach tig mensen op straat gezet zonder overleg tevoren met de leiding van het instituut en de medewerkers. Het is ondenkbaar, om deze mensen el ders b.v. bij universitaire instituten onder te brengen. Daar bestaat een personeelsstop, en men kan daar door geen teams verplaatsen. Boven dien betekent een dergelijke verplaat sing geen bezuiniging, want de sala rissen gaan dan op een andere post door. Wie niet elders wordt geplaatst komt ten laste van de sociale dien sten. De nieuwbouwplannen voor het instituut vergen 14 miljoen. Maar die hadden al veel eerder besteed moeten zijn, niet nu in de „magere Jaren". Bovendien worden miljoenen uitgetrokken voor werkloosheidsuit keringen in de bouw, die voor een deel bespaard zouden kunnen worden door die bouwvakkers een nieuw in stituut neer te laten zetten. De kos ten van nieuwbouw hoeven boven dien niet ineens op tafel te worden gelegd. Het bedrag moet over een groot aantal jaren gereserveerd wor den. Het gaat hier dus om een schijn baar bezuinigingsproject. De wetenschappelijke resultaten van het instituut in de afgelopen Jaren rechtvaardigen het besluit tot opheffing geenszins. Het aantal we tenschappelijke publicaties vanuit het instituut is groeiende, ook in de bui tenlandse vakpers. Dit na de periode van teruggang van het medisch-bio- logisch wetenschappelijk onderzoek in ons land en in het buitenland in de jaren 1960/70. Het verloop in het personeelsbe stand, een mede-argument van Klein, is volgens Swaab en zijn mede werkers onjuist gehanteerd. Juist het multidisciplinaire karak ter van het instituut-werk maakt het wenselijk groeps-werk te bevorderen waarin leden zijn opgenomen, die na een bepaald deel-onderzoek in een eigen specialisme terugkeren. Dat er thans veel vacatures zijn komt door dat men in afwachting van de benoe ming van een opvolger van directeur Ariëns Kappers met vervulling ge wacht heeft om hem de gelegenheid te geven, eigen medewerkers mee te brengen: alweer een poging om het zo gewenste multidisciplinaire onder zoek mogelijk te maken. „Dat de aangezochte nieuwe direc teur Kuypers zijn eigen voorwaar- den-pakket heeft meegebracht (o.a. nieuwbouw) is logisch en gebruike lijk", aldus dr. Swaab. „Maar die eisen waren voor het voortbestaan van het instituut geen conditio-sine- qua-non. We kunnen het rooien zon der die nieuwbouw, met goedkoper opgezette onderzoekingen, en met fondsen van elders. Maar de or ganisatie daarvan kost tijd. Men heeft verzuimd om er ons op te wij zen, dat de opheffing van het insti tuut wel eens nodig zou kunnen wor den. Anders hadden wij die andere wegen allang geëxploreerd". De wijze waarop het voornemen van de minister kenbaar is gemaakt is dr. Swaab en zijn medewerkers een doorn in het oog. „In het bedrijfsleven zou een der gelijke handelwijze tot de felste pro testen aanleiding geven. Ook de over heid kant zich fel tegen bedrijfs sluitingen zonder overleg vooraf en er worden zelfs wettelijke maatrege len op stapel gezet om dat te voor komen. Mag een staatssecretaris dat dan wel doen met een wetenschappe lijk instituut. En b.v. daarbij tien tallen promovendi de mist in stu ren, die thans in het Herseninstituut werken in groepsverband om hun doctorsgraad te verwerven? Die kun nen elders him dissertatie niet ver der uitwerken en zijn levenslang ge dupeerd. Een abrupt opheffingsbe- sluit als dit is zonder weerga in de geschiedenis van wetenschappelijk Nederland". Vanzelfsprekend is dit een zeer be knopte weergave van een onderhoud van uren, waarin alleen maar ver bolgenheid over het besluit van Klein de hoofdtoon voerde. Verbolgenheid over de inhoud van het besluit en over de wijze waarop het tot stand kwam en openbaar werd. Het lijkt thans de hoogste tijd dat overheid (regering èn Kamers) om de tafel gaan zitten met waar achtig wel voldoende overkoepelende en, representieve wetenschapsin- stellingen0 om te zien hoe het in de toekomst moet 'gaan met de budge- taire voorzieningen. Met de gang van zaken rontj het Herseninstituut is nu niemand tevreden. instituut heeft op de weten- schappelijke output van het NCIH ook zün negatieve in vloed doen gelden. Alleen door totale nieuw bouw op korte termijn, veran dering in de personeelsopbouw en uitbreiding van 't instrumen tarium zou het NCIH in een goed functionerend onderzoek instituut te transformeren zijn. Het beschikbaar stellen van de daartoe benodigde middelen werd echter onverantwoord ge acht". Grote beroering niet alleen bij het Herseninstituut zelve, maar ook ver daar buiten: in wetenschappelijke kringen op vakgebieden en nevengebieden, bij instellingen en wetenschaps beoefenaren, in binnen- en ook in heel grote mate in buiten land. Het lijkt alsof de medische we reld de lancetten scherpt voor een strijd tegen de „botte bijl van Klein". Om de situatie enigszins door zichtiger te maken, is het nodig iets hel Hersen instituut te vertellen. Het werd opgezet in een tijd, dat er betrekkelijk weinig kos ten aan een dergelijk instituut waren verbonden, dat er hoog uit op slechts enkele plaatsen research werd bedreven op het gebied van het centraal zenuw stelsel, en dat er nauwelijks sprake was van noodzakelijke bezuinigingen. Het instituut is een Rijksin stelling en ressorteert direct on der het Ministerie van Onder wijs en Wetenschappen. De Kroon benoemt een directeur, wiens bestuur onder toezicht staat van een Commissie voor Toezicht en Advies, wier leden worden benoemd door de Ko ninklijke Akademie van Weten schappen onder bepaalde voor waarden. Noch Akademie, noch Commissie waren tevoren op de hoogte gesteld of geraadpleegd over het opheffingsbesluit. Tot 1946 staat het als gezegd onder leiding van C. U. Ariëns Kappers. Na zijn overlijden wordt prof. B. Brouwer direc teur. Deze legt voornamelijk de nadruk op neuropathologie en onder zijn leiding wordt de elek- trofysiologie in het onderzoek geïntroduceerd. Na zijn voortijdige dood in 1949 besluit de regering het in stituut uit te breiden en te reor ganiseren en vooral meer multi disciplinair te richten op neuro logische wetenschappen in het algemeen. In 1952 wordt prof. dr. S. T. Bok, toentertqd hoog leraar in de microscopische ana tomie in Lelden, tot directeur van het instituut benoemd. Het is zijn verdienste geweest, de multidisciplinaire opzet op gro te schaal gestalte te hebben ge geven. In 1962 wordt hij bij zijn pensionering opgevolgd door J. Ariëns Kappers, eerder hoogle raar in Groningen, later in Am sterdam. Eind 1974 bedraagt het aantal personeelsleden 81, van wie 75 wetenschappelijke onder zoekers van zeer uiteenlopende discipline. Inmiddels is het instituut ver huisd in 1964 naar ruimere maar tüdelqke barakken, die later nog worden uitgebreid, aan de IJ-dam in het oosten van Amsterdam: een vrijwel onbe reikbare plaats wat vooral zeer bezwaarlijk is voor het nood zakelijke contact met de buiten wereld,' zowel Nederlandse in stellingen als buitenlanders. Reeds ten tijde van de benoe ming van Bok bestaan er plan nen voor een geheel nieuw ei gen groots opgezet instituut. Niettemin komen zij ondanks de ruime middelen van die tijd en Wetenschap en technologie door P. Bok de grote bereidheid tot „gToei" in het wetenschapsbudget niet tot verwezenlijking. In juli 1974 vraagt Ariëns Kappers wegens het bereiken van de pensioenleeftijd ontslag per 1 augustus 1975. De opvol gingsprocedure wordt in gang gezet en op 26 november 1974 wordt prof. dr. H. G. J. M. Kuy pers, hoogleraar in de anatomie in Rotterdam, voorgedragen voor het directeurschap. Op 1 aug. j.l. toen het ontslag van Ariëns Kappers geëffectueerd had moeten zijn, verzoekt het ministerie hem nog twee maan den zijn functie waar te nemen of zoveel korter als nodig mocht zijn in verband met de benoe ming van zijn opvolger. Inmiddels was er (onbewust) door de kandidaat-directeur een tijdbom onder het instituut ge legd. Prof. Kuypers stelt zijn voorwaarden voor accepteren van het docteoraat: eindelijk een definitief modern ingericht instituut in samenhang met het nieuwe medische centrum voor de Gemeenteuniversiteit. Kosten geraamd op 14 miljoen, inclti- sief de speciale voorzieningen jroor zijn eigen onderzoekterrein, fijn neurologisch onderzoek bij apen. een diersoort waarmee het instituut nu nog niet werkt. Het is een gebruikelijke gang van zaken, het opstellen van zo'n voorwaardenlijstje, vooral ge rechtvaardigd door de uitzon derlijke huisvestingsomstandig heden van het instituut op dit moment. Maar kennelük schiet dit plan netje bij de overheid in het ver keerde keelgat, waardoor de op volgingskwestie een tijdbom on der het instituut wordt. Hoewel het verzoek aan Ariëns Kappers om nog even aan te blijven voor de definitieve regeling van zijn opvolging doet vermoeden, dat er inderdaad van een opvolging sprake zal zijn, barst de bom medio-augustus: het instituut moet verdwijnen. Op 15 oktober is er een hoorzitting van de vaste Ka mercommissie voor Onderwys en Wetenschappen, waar vertegen woordigers van Herseninstituut en Koninklijke Akademie het voortbestaan zullen bepleiten. Dan moet blijken, of de we tenschappelijke münopruimings- dienst voldoende experts in het veld kan brengen om de tijd bom tijdig onschadelijk te ma ken. In december komt de begro ting voor O en W in de Twee de Kamer in behandeling, maar dat kan ook januari worden. Op deze pagina de standpunten van beide partijen nader toege licht aan de hand van inter views met dr. D. F. Swaab, van het instituut en staatssecretaris Klein, die het vonnis wil vol trekken. Daarbij de nadruk op twee geheel verschillende aspec ten: de beslissing zelve maar de gevolgde procedure. „Het gehele nationale hersenon derzoek moet opnieuw geëvalueerd worden. En dat moet snel gebeuren. Er moeten adviezen van deskundi gen op tafel komen vóór 1 maart aa., wanneer begonnen wordt aan het op stellen van de begroting voor 1977. Het kan best zijn, dat dan de wen selijkheid tevoorschijn komt om een werkelijk „centraal" nationaal insti tuut voor hersenonderzoek op te richten, inderdaad met sterke bin dingen met het onderzoek op dit ter rein dat inmiddels op 10-tallen plaat sen b.v. aan universiteiten op gang is gekomen. Maar het huidige Hersen instituut heeft die rol niet vervuld en kan dit ook niet doen in de hui dige vorm. Er kan dus wel iets nieuws komen, maar niet door reorganisa tie van het bestaande. Men moet nu eenmaal oud hout wegkappen, voor dat nieuw geplant kan worden". Aldus staatssecretaris dr. G. Klein 3n een interview wat wij met hem hadden naar aanleiding van het be sluit, het Herseninstituut op te doe ken. Bij de oprichting, zo meent. dr. Klein, vervulde het instituut wel de gelijk een min of meer centrale plaats in zoverre dat vergelijkbaar onder zoek niet elders plaats vond- Dat is inmiddels grondig gewijzigd, waar door 't Herseninstituut niet 'n cen trale plaats meer heeft maar één van de vele instituten is geworden, waar hersenonderzoek wordt bedreven. .Daarbij kan zeer waardevol onder zoek-zijn. Evaluatie op korte termijn moet aantonen welke research ver dient voortgezet te worden in een of andere vorm. Hetzij in het kader van een nieuw nationaal centrum, hetzij onder auspiciën van een andere in- De ingang van de barakken aan de IJdijk temid den van de water-vnldernis in Oost-Amsterdam, waarin het Herseninstituut „tijdelijk" werd ge huisvest en nu zijn graj dreigt te vinden. stelling, b.v. een universiteit". „Maar ik wil eerst een kleine commissie het hele hersenonderzoek laten evalue ren, die grote haast met haar werk moet maken, omdat ik het anders helaas zelf moet doen, en dat zal vanzelfsprekend minder degelijk zijn". Een directie-wisseling is een gunsti ge gelegenheid tot een dergelijke re volutionaire ingreep. „Benoem ik thans een nieuwe directeur, dan be tekent dit voor een reeks van Jaren continuering van het Herseninsti tuut". Waarom dat dan niet kan? „We zijn langzamerhand veel te vertrouwd geraakt met een Jaarlijk se groei in het spenderen van alge mene middelen. Op het ogenblik zit dat er niet meer in. We moeten terug, versoberen ook in de wetenschappe lijke research. We moeten ons gaan realiseren, hoe we de algemene mid delen het meest verantwoord kunnen besteden. Ik heb al gedurende enige Jaren in de gehele wetenschappelijke wereld getracht, evaluerende infor matie op tafel te krijgen over de re levantie van het onderzoek ten aan zien van de maatschappelijke bete kenis, maar men heeft mij deze niet verstrekt. Waarschijnlijk uit een ge dachte van de onaantastbaarheid van het wetenschappelijk onderzoek als maatschappelijk goed, geruggesteund door de ervaring van de budgettaire groei voor de wetenschap. Maar die groei is er nu niet meer". „Het zou gemakkelijker voor mij zelf geweest zijn, iedere instelling dan maar een minieme (en anonie me) beperking op te leggen, b.v. door een zeer geringe natuurlijke afvloei ing van personeel. De tegenstand kan dan moeilijker georganiseerd worden. Ik heb bewust voor de andere weg gekozen en daarbij zelfs min of meer het embargo, dat op begrotinsstuk- ken ligt, doorbroken door tijdig te waarschuwen". „Het is heus nieit alleen het Her seninstituut, dat nu het gevolg on dervindt v. d. gewijzigde budgettaire moeilijkheden. Zo is er een brief uit naar het Rijksinstituut voor oorlogs documentatie met het verzoek, eens om tafel te gaan zitten om na' te denken over de afbouw van een in stituut, dat eigenlijk voor een kwart eeuw in het leven geroepen is maar na dertig jaar nog lang niet zijn taak heeft voltooid. We hebbea juist in de onderzoeksfeer veel activi teiten. die per definitie tijdelijk van karakter zijn. Al dergelijke werk zaamheden zijn voortreffelijk, maar er dient constant geëvalueerd te wor den of en hoe lang zij nog geconti nueerd dienen te worden". Goed. aannemende dat dit een Juis te visie is, was het dan niet mogelijk geweest het besluit ten aanzien van 't Herseninstituut wat minder rauw te laten aankomen, en een proce dure te volgen waarin het instituut '.elf ln een of andere vorm bij de besluitvorming betrokken was geweest en aanzienlijk eerder was geïnfor meerd over wat er in de lucht zat? Voor het bedrijfsleven zou een pro cedure zoals nu gevolgd onaanvaard baar zjjn geweest. „Een rustig proces van afweging en overleg in „neerwaartse" richting is helaas een onmogelijkheid. Je roept dan acties en reacties op die Je niet meer in de hand hebt. Ga Je open lijk informeren, wat de medewerkers van een Instelling eigenlijk denlien over het bestaansrecht van hun in stituut, dan weet men meteen wat er aan de hand is. Dan onstaat er direct een gepolariseerde situatie voordat Ie zelf tot een evaluatie komt, laat staan dat Je met betrokkenen tot een proces van evenwichtige beoordeling .kan komen. Wanneer zo'n situatie is ontstaan is het haast ondoenliik om alsnog met zo'n voornemen bü het parlement op tafel te komen. De re gering beslist nu eenmaal niet uit eindelijk. Het laatste woord is aan de Kamers. Dat maakt het voor een regering onmogelijk, een handelwüze te volgen die ook ln het bedrijfsle ven niet eenvoudig maar wél moge lijk is". „Je zou dit dilemma kunnen voor komen door leder Jaar van iedere insteling een soort zelfanalvse te vragen, en op basis daarvan de door de omstandigheden noodzakelük voor stellen lanceren. Dat tegen een der gelijke procedure een zekere achter docht zou rijzen, laat zich raden". Er is nu een beslissing genomen van de zijde van de regering mede op grond van de noodzaak, de groei- kromme in de uitgaven vdor het we tenschappelijk onderzoek om te bui gen. Waarom is niet tientallen Jaren geleden, in de „vette" Jaren, 'n nieuw Herseninstituut tot stand gekomen, waarover al sinds 1950 werd gespro ken? Dan had men nu niet voor deze ingrijpende operatie gestaan. „Waarschijnlijk door dezelfde oor zaak. dat men het bestaansrecht en de groei van de eigen activiteiten al tijd voor verzekerd heeft gehouden, men ging niet om tafel zitten om verantwoording af te. leggen tegen over de samenleving, die het geld maar allemaal moest opbrengen. Dat ls een verschijnsel in de weten- schappelüke wereld van de laatste decennia geweest: komt het nu niet, komt het morgen; in de groei blijft ruimte genoeg". Staatssecretaris Klein maakt tij dens ons onderhoud een zeer verze kerde indruk ten aanzien van ziin besluit, waarvan hij het terugdraai en niet voorziet Maar de kritiek laat hij niet lafngs zijn koude kle ren gaan. Die kritiek zit hem boog maar komt niet onverwachts „Ik heb het tevoren geweten, maar ik ben er niet voor teruggedeinsd omdat ik geloof, dat we er met elk a r zullen uitkomen. Uit het inmiddels gestrande overleg met betrokk-^ v. is die mening alleen maar gesterkt".

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 9