MET HET TELRAAM
AAN DE WATERKANT
Whitehall: typisch
zo/i gemiddeld
stadje in Amerika
ZATERDAG 4 OKTOBER
PAGINA 17
Door
Max Dendermonde
Waarom willen we altijd meer en
beter? In Vermont hoorde ik over
een echtpaar in New York State: ze
wilden hun caravan van de hand
doen. Het was een Scotty 15, zestig
centimeter groter dan de mijne,
ongeveer wat ik nodig dacht te
hebben. Ik draaide het nummer van
het opgegeven adres in Whitehall,
een plaatsje dat niet eens voorkomt
in het Toerboek van de Amerikaan
se ANWB. Het was waar. zei
mevrouw Lloyd, ik kon komen
kijken. Maar niet overdag, ze was
dan van huis voor haar werk. En
haar man ook. Zij had een vaste
baan in een volkswarenhuis en
David werkte in de reparatieploeg
op het rangeerterrein. Ik vroeg
verheugd of daar dan een spoorlijn
liep, en ze zei dat Whitehaal daar
nu precies heel beroemd om was,
onder andere. Omdat er een lichtje
ging branden Het Gemiddelde
Amerikaanse Arbeidersgezin be
gon ik haar uit te horen over
Whitehall. Werkelijk een stadje, zei
ze, vijfduizend inwoners, de honderd
en vijftig jaar al lang achter de
rug, en alles zo ongeveer bij het
oude, op wat gesloten fabrieken na.
Het was er fijn wonen, met zoveel
schitterende natuur vlak bij de
hand.
Precies wat ik zocht: Het Gemiddel
de Amerikaanse Stadje! Schot in de
roos! En aldus ging ik een paar
dagen later met David Lloyd (klein,
mager. 52 jaar) in de vroege
ochtend naar zijn werk, lopende van
zijn houten huis op Granville Road
naar een indrukwekkend knooppunt
van spoorwegen.
Maar voor ik dat deed, had ik me
eerst verzekerd van wat meer
vastigheid: ik stak mijn licht op bij
The Whitehall Times, de plaatselij
ke krant, die al sinds 1815 bestaat.
In de honderden, misschien duizen
den Amerikaanse plaatsjes zoals
Whitehall bestaat bijna overal zo'n
krantje, soms tweemaal in de week
verschijnend, soms eenmaal (zoals
The Whitehall Times), en soms twee
keer in de maand. De redactieloka
len van de krantjes zijn armelijk,
rommelig, alsof ze met opzet de
sfeer van 1927 conserveren.
•Jé voelt je erg op je gemak in zulke
huiselijke krantenbedrijfjes met al
die vriendelijke mensen. Ook deze
hoofdredacteur, Ben Carpenter, 66
jaar, was weer heel hulpvaardig,
zelfs geinig.
Ik had goed gegokt. Whitehall had
weliswaar betere dagen gekend, zei
hij, met een bloeiende zijde-indus
trie. die al lang over de kop was. En
met heel wat drukte vroeger door de
binnenscheepvaart tussen New York
en Montreal. De personentrein lag
ook al lang op zijn gat natuurlijk,
maar toch zat er toekomst in het
stadje: sinds kort stopte de nieuwe
Amtrak een „wonderbaarlijk
mooie trein" - ook in Whitehaal, en
kon men regelrecht naar New York
of Montreal. Al met al was een
teruggang van zesduizend naar
vijfduizend inwoners over dertig of
veertig jaar niet al te slecht. Hij
had jaren in Chicago gewerkt, maar
hij was tenslotte teruggegaan,
gewoon uit heimwee. Whitehall was
een stad als iedere kleine Ameri
kaanse stad, maar toevallig was hij
er geboren, vandaar. Wat de familie
Lloyd betreft: die kende hij
natuurlijk. Typisch kleine midden
klasse. Beste mensen. En had ik de
natuur al opgemerkt?
Dat hoor Je overal: de natuur is een
punt van belang. Waar je ook komt.
En overal is de natuur altijd
fantastisch. En soms heel fantasti
sch, dat hangt dan van je
persoonlijke voorkeur af. Geef je
meer om bergen? Of om meren?
Om rivieren, bossen, de woestijn, de
zee? Kies maar, ouwe jongen, er is
altijd wej een stadje te vinden dat
je geeft wat je zoekt. Whitehall
geeft je de groene bergen van New
York en Vermont op de hele
horizon, geeft in het noorden het
prachtige Meer van Champlain, in
het zuiden de Hudson, en daartus
sen het sluizenstelsel van het
kanaal, dat dateert van 1823. en dat
Whitehall een enigszins Belgisch
karakter geeft, een beetje Arden-
nenachtig. Simenon zou zich er
thuis hebben gevoeld. En David
Lloyd kon als een romanfiguur
hebben gediend, een man met een
geheim: de man die de treinen
voorbij zag gaan.
Opgeklommen
of hoe weinig tijd hij daarvoor
heeft: dikwijls moeten de goederen
treinen in grote haast worden
geassembleerd.
Toen ik hem voorzichtig vroeg of
hij zich een "arbieder" voelde (als
Nederlander gebruik je dat woord
niet makkelijk meer), aarzelde hij.
Eerst deed hij wat onwillig en
broeierig, maar hij zette zijn gezicht
daarna weer in het positieve en
aardige. Ten slotte zei hij: „Een
opgeklommen arbeider. Sinds dit
jaar verdien ik voor het eerst in
mijn leven waar ik recht op heb.
Dank zij de vakbond. Ik word niet
meer onderbetaald. Ik word nu
gewaardeerd voor wat ik weet en
doe".
Hier was, in tijden van depressie,
een tevreden Amerikaan aan het
woord. Iemand die het een beetje
gemaakt had, ten slotte. Ondanks
het feit dat zijn weekloon niet veel
meer bedraagt dan honderd-en-zes
tig en-nog-wat-schoon, ongeveer
achttienhonderd gulden in de
maand. Hij weet best dat dat niet
zo heel erg veel is voor een
Amerikaan, maar hij heeft weinig
eisen: hij drinkt niet. rookt een
enkel pijpje, en het hoogtepunt van
de week is een langdurig bezoek op
zaterdag aan de gigantische winkel-
plaza's in het nabijgelegen Glens
Falls. Het is recreatief winkelen,
waarbij heel weinig wordt gekocht,
en veel wordt opgestoken van wat er
gaande is in de wereld van de
dingen. Hij kijkt en luistert.
Door de bovenlaag van de
middenklasse waar de belastingen
het zwaarst drukken wordt
vreselijk gescholden op de „chante
rende" vakbonden, de loonstijgingen,
en „al die arbeiders met hun grote
motorboten en hun moderne woon-
bussen. Die lui hebben allesl" Da
vid Lloyd heeft weinig, vergeleken
bij die standaard. Hij bezit dus een
kleine, eenvoudige caravan, en ver
der dat kleine huis met alle gemak
ken - toet air-conditioning toe - en
de auto,o waar Cathy voornamelijk in
rijdt, om tussen de middag snel naar
huis te komen.
Maar de Lloyds sparen wel. Omdat
ze alles op een koopje doen. Hun
melk bijvoorbeeld halen ze bij
boerenvrïenden.
David leest weinig, want daarvoor
heeft hij geen tijd. 's Avonds valt
hij voor de kleurentelevisie in slaap.
Zijn vrouw Cathy, die ook de hele
dag heeft gewerkt loon: ruim
zeshig dollar schoon gaat dan nog
aan de slag in de huishouding, of
achter de naaimachine. Speciaal het
maken van kleurrijke overhemden is
haar hobby. Ze zou ze kunnen
verkopen, maar geeft ze behalve
aan David aan haar twee
werkloze zoons, die nog thuis zijn.
en aan een zoon die getrouwd is en
werk heeft bij het leger in Virginia.
Ze gaat laat naar bed en komt zo
laat mogelijk uit de veren, een
mopperkont in de vroege ochtend.
Altijd lopen
David is dan al uren op, niet omdat
het zo fijn is, maar omdat hij heel
moeilijk op dreef komt. Eigenlijk is
hij altijd een beetje moe. Geen
wonder: elke werkdag loopt hij in
zijn dikke schoenen een kleine
twintig kilometer, twee keer de twee
en een halve kilometer tussen huis
en werk daarbij inbegrepen. In dat
opzicht is hij zeer on-Amerikaans:
zuinigheid behoedt hem voor de
aanschaf van een tweede auto. „Dat
lopen heeft me jong gehouden", zegt
hij. Het is waar dat hij mager is en
pezig. Maar zijn hoofd staat teveel
op pensioen. Hij zou ook wel willen.
Maar bruin kan het nog niet
trekken.
Toch vormen de Lloydseen
drie-wagen-gezin: de werkloze zoons
bezitten allebei een opgetuigd
benzinevehikel. Soms staat een van
hen zijn auto af aan de vader.
David Lloyd rijdt dan naar zijn
werk. Hij loopt niet uit principe.
Catharine Lloyd fiks en
zwijgzaam, vijftig, brildragend is
katholiek. David gaat nauwgezet
met haar naar de kerk zonder zich
ooit te hebben bekeerd. Dat tekent
de situatie weliswaar heeft Cathy
de broek aan, maar haar beleid is
gebaseerd op gezond verstand: ze is
niet de baas om de baas te zijn. De
zaak van de caravan bijvoorbeeld
liet ze over aan David. Bij de
inleidende cola hadden ma en de
beide zoons ouwe David naar voren
geschoven als zo'n handige man: het
zevenduizend dollarhuis van vier
jaar geleden heeft hij zo opgeknapt,
dat het nu een kleine twintigdui
zend waard is. Evenwel: in de
caravan wist hij niet welk knopje
honderd en tien volt was, welk
knopje twaalf. Misschien beproefde
hij me in mijn ernst als koper.
Misschien wist hij het werkelijk
niet. De zoons, die wat duf in de
buurt bleven, waren voortdurend
behulpzaam op een laag pitje. Was
niemand van de mannen gewend
aan werkelijk initiatief?
Toen het bij een tweede cola op het
punt van geld kwa*. nam Cathy de
leiding in handen. Nee, over het
bedrag viel niet te marchanderen.
En contant. Ik vroeg waarom ze
hem eigenlijk wilden verkopen.
„Voor lange reizen is hij te klein
voor ons. We willen er een paar
maanden per jaar tussenuit. Als
David met pensioen gaat. Later". Hij
zei: „Florida".
's Ochtends stelt het gezin dus niet
veel voor. David maakt zijn eigen
broodtrommeltje klaar, met een
sandwich, een banaan, en een pakje
Cup-a-Soup-poeder dat in warm
water oplost. Van zeven tot negen
loopt hij zijn eindeloze weg tussen
de treinen door. 's Winters is dat
geen pretje, want het kan daar in
Upper New York State verbazend
koud zijn. De tien minuten voor een
kop koffie in de warmte van het
schaftlokaal komen hem dan wel
toe. De makkers maken de koffie
niet zelf, maar sturen er iemand op
uit. Dan is het weer lopen langs de
rails, soms alleen, soms met een
maat, dat hangt van, het soort werk
af. Om half twaalf is het tijd voor
de lunch, die met twintig minuten
bekeken is. Daarna is het doortrek
ken tot drié uur. En dan ineensis
de dag voorbij.
Altijd vlees
Er ontstaat een andere man: het
malle blauwe petje gaat af, de
zware schoenen gaan uit, en David
Lloyd trekt een schoon wit hemdje
met korte mouwen aan, dat typisch
stuk Amerikaans ondergoed, waar
mee je ook in je tuin kunt werken.
Maar meestal doet hij de huishou
ding, als de jongens het al niet
hebben gedaan. Hij zorgt voor het
eten, dekt de tafel, piekfijn. Want
het avondeten supper is De
Grote Maaltijd voor Het Hele Gezin.
Als Cathy tegen vijf uur thuiskomt
is alles in orde, en kunnen ze
beginnen. Er is altijd vlees, er is
groente, sla, en er zijn aardappelen.
Er wordt melk gedronken tijdens ae
maaltijd. Er is steevast iets na. En
vaak daarna bij de koffie nog weer
taart, die Cathy de avond daarvoor
zelf heeft gebakken.
Ik zocht haar op in die winkel die
sinds een paar jaar deftig J. J.
Newberry Co op de gevel heeft. Het
is een warenhuis hoofdzakelijk voor
goedkoop spul. En ofschoon de
vakken goed voorzien zijn. is de
stemming er als in die desolate
Hema's vlak na de Tweede
Wereldoorlog.
Werkte ze op provisie? „Was het
maar waar! Ik zorg voor de hele
winkel, en help zowat elke klant.
Dus dat zou lekker aantikken!" Ze
bleef nog steeds stug. En geen
woord over de caravan. Over hoe de
proefrit was bevallen. Bergje op,
bergje af hadden we gedaan. In zijn
tweede, in zijn eerste. Hij kon het
doen. maar eigenlijk niet. Ik was nu
goede vrienden met de jongens,
vooral op het punt van auto s, want
dat is de grote hobby.
De jongste bezit een Blazer, een
luxe, overdekt soort jeep op hoge
poten met vierwiclaandrijving. Om
dwars door de natuur te rijden. De
oudste, die vier jaar in Napels was
gedetacheerd bij de marine „Nee,
geen Italiaans geleerd, hadden we
niet nodig" is sindsdien bezig uit
te knobbelen wat hij aan moet met
zijn werkloosheid. Hij denkt erover
reclame tekenaar te worden. Hij
heeft een roodbruine Dodge-bus, van
buiten volgens de nieuwste Ameri
kaanse mode met beelden naar de
natuur beschilderd. Bijna greizelige.
dreigende landschapschilderingen,
waarvan de meeste een fascistische
indruk op mij maken, ik weet nog
niet waarom. In zijn geval zijn de
schilderingen als plakplaten besteld
bij een postorderbedrijf. Zijn bus
ziet er van binnen uit als een
gelegaliseerde hoerentent, geheel
bekleed met dik tapijt van bruin
apehaar, en vorzien van een keurig
bedje met een roze sprei. En met
een perfecte stereo natuurlijk. Het
is de reactie van de kleine man op
de rommelige Volkswagenbussen van
de hippies van weleer. De kleine
burgerij is inderdaad voor wet en
orde.
De truc van een bloemetje voor
mevrouw werkte ook hier weer.
„Blijf je eten?" Ze begon aan me te
wennen en ik aan haar. Tenslotte
begreep ik. dat ze niet zo'n harde
was, en dat man en vrouw elkaar
goed aanvulden: zij had de wereld
in gewild, zei ze nu. Na de Tweede
Wereldoorlog had David een baan
kunnen krijgen bij een radarstation
in Texas, dat was schoon werk.
Maar hij had het reparatiewerk in
Whitehall geprefereerd. „Ma wil ons
steeds maar de wereld in hebben",
zei de oudste. Ma zei: „Whitehall,
dat is niks". En de andere jongen
zei: „Maar ik weet geen mooiere
plek dan hier. Wat moeten we
ergens anders?"
Geen angst
De vader zei: „Je kan hier lopende
naar je werk". Ik vroeg hem wanneer
de auto een voorname rol in hun
leven was beginnen te spelen. De
jongens wisten het nog nauwkeurig:
„In 1959, toen we de Rambler
kregen. Onze eerste nieuwe auto
Had de groeiende en maar groeiende
welvaart Cathy ooit bang gemaakt?
Nee. Dat was allemaal zo vanzelf
gekomen. Het maakte je opgewekt
en gaf je verwachtingen. „We
hebben het nog nooit zo goed gehad.
Daar denk je dan niet over na. Niet,
David?"
Hij zweeg broeierig en lachte
vriendelijk daarna. „Toch wel", zei
hij. „Je zag die treinen voorbijgaan.
Maar steeds minder. Met al die
auto's kon het nooit goed aflopen Ik
zag dat al jaren!" De drie anderen
zwegen, nogal verbaasd. Ze waren,
ondanks de werkloosheid in het
gezin, niet toe aan angst.
Maar David Lloyd was misschien
bangelijk geboren. Hij had nu alles::
dat huis, hun complete stereo, en
achter het loket van de vertrouwde
bank geld op rente. Een arbeider,
maar opgeklommen. Hij was een
bezitter. Kon de toekomst hem alles
afnemen?
„Zou je weer op Nixon stemmen?"
Hij zei: „Als ik precies hetzelfde
wist als hoen: jazeker! Er was geen
betere keus". Had hij nergens spijt
van in zijn leven? „Dat ik niet meer
onderwijs heb genoten. Daarvan ben
ik me elk moment bewust".
De volgende morgen maakten ze het
me heel makkelijk: ze hadden
besloten hun caravan niet te
verkopen. Want Florida lag nog ver
in het verschiet. „En dan nog!" zei
Cathy. „We hoeven niet meer te
hebben dan we hebben. Dat moet
onze conclusie maar zijn!"
Hoeveel angst was er ineens in haar
overgebracht? Een paar dagen later,
ver weg van Whitehall, vroeg ik me
af op wat voor soort presidentscan-
didaat deze aardige, kleine bezitters
zouden stemmen als ze werkelijk in
het nauw zouden komen. In 1933
waren er vast en zeker ook veel
aardige mensen onder de zestig
miljoen Duitsers.
Als men zijn angst uit handen geeft
aan een gek, dan wordt al die
geaccumuleerde angst een ramnzalig
noodmiddel. Evenwel: deze gedachte
wordt met koffiediik geschreven. Een
ding is zeker: alles herhaalt zich.
Behalve de geschiedenis.
Lloyd js een lieve
eerder ja dan nee zegt, een stille
Amerikaan, die zich veilig genesteld
voelt in zijn stadje. En niet minder
bij de „Delia-ware and Hudson", de
spoorwegmaatschappij, waarbij hij
sinds zijn zeventiende jaar werkt.
Eerst als poetser. Toen voor kleine
klusjes in de werkplaats. Toen als
reparatiemonteur. En nu hoofdzake
lijk voor controlewerkzaamheden:
hij gaat secuur na, met een alles
overziende bl«k, wat er eventueel
gerepareerd moet worden. De stem
door de draagbare ontvanger vertelt
hem wat hij moet doen, naar welk
spoor hij moet gaan, waar hij
speciaal op moet letten, en hoeveel
David Lloyd en familie voor het huis dat nu twintigduizend waard
y;.-
Hoewel de sportvisserij in ons
land sinds jaar en dag de volks
sport nummer één is, werd het
tot voor kort toch nog steeds als
een soort ondergeschoven kind be
handeld. In het geheel van de
recreatieve en sportieve bezighe
den is het zeer lange tijd niet
voor vol aangezien. Een vreemde
zaak, temeer wanneer we zien, dat
het aantal beoefenaars van de
hengelsport een niet weg te cij
feren deel van de Nederlandse be
volking uitmaakt.
Gelukkig is er een aantal ten-
denzen te signaleren, dat de in
druk geeft dat de bakens lang
zaam maar zeker verzet worden.
Enerzijds is dat het ontstaan van
een forse landelijke organisatie,
de NWS, die hoe verschillend
daar ook over gedacht wordt
toch wijst op een duidelijke struc
turering in de georganiseerdef
hengelsport. Een ande.- signaal is
zeker ook de belangstelling, die
de sociologen de laatste tijd voor
het fenomeen „sportvisser" aan
de dag gelegd hebben.
Het rapport „De Nederlandse
sportvisser" samengesteld door het
Instituut voor Toegepaste Socio
logie in Nijmegen moet dan ook
gezien worden als een nieuwe stap
op weg naar het volwassen wor
den van q e hengelsport. Daar
naast is het doorlezen van de re-
sultate een aangename bezigheid.
De spo visser wordt, een spiegel
voorgehouden en krijgt ruim
schoots de gelegenheid om te be
oordelen of hij op het portret
dat hem wordt voorgeschoteld
lijkt of niet.
Een van de meest hoopvolle
conclusies die ik in het rapport
ontdekte was dat de belangstel
ling voor de hengelsport nog al
tijd groeiende is. Aan de ene
kant blijkt dat door het feit dat
de jongere generaties op steeds
jeugdiger leeftijd gaan vissen en
aan de andere kant is het aantal
niet-sportvissers, dat zegt binnen
kort met hengelen te beginnen,
niet onbelangrijk.
In die hele ontwikkeling zit een
belangrijke verschuiving: de
steeds groeiende belangstelling
voor de kleine visacte. Vrij ver
taald komt het erop neer: dat de
hengelaar steeds meer belangstel
ling begint te krijgen voor de
roofvis en het vissen met twee
hengels. Het betekent gekop
peld aan het toenemende aantal
hengelaars dat de „hengei-
druk" op ons viswater de komende
worden. En dan een hengeldruk
op gekwalidiceerde visso'-ten als
met name de roofvis en de kar
per.
Vooral de steeds teru popende
snoekvisstand is er de oorzaak
van dat op dit punt grote pro
blemen geschapen worden. Geluk
kig laa' de snoekbaarsstand in
onze watpren de laatste jaren een
flinke verbetering zien, maar
daarnaast zullen er toch krachtige
maatregelen getroffen moeten
worden om straks aan de vraag
te kunnen voldoen.
In de eerste plaats zal het be-
tpk°nen dat de O.VB. zich zal
dienen tn beraden op haar
kweekbeleid en het daaraan vast-
eekoopelde uitzettingsbeleid. In
d« afo-elonen jaren is nog te vaak
vis uitgezet in wateren waarin
met de roofvis slechts een uiterst
perinee zo geen enkele kans had
op overleving. Tot dusver worden
de verenigingen, bonden en fede
raties de vrije hand gelaten. De
vraag is of dat in de toekomst
gecontinueerd kan worden en of
er geen visnopulatieonderzoek
moet plaatsvinden alvorens wordt
overgegaan tot het uitzetten van
grote hoeveelheden pootvis.
Een ander probleem dat in het
rapport van het ITS wordt aan
gestipt is de „zwartvisser". Een
omschrijving van die hengelaar
die niet de moeite neemt zich van
de vereiste vergunningen te voor
zien alvorens hij een hengeltje
De enige speciaalzaak voor al uw
HENGEL
SPORTARTIKELEN
DE SPORT
HAARLEMMERSTR. 11. tel. 24020
uitgooit. Dat het ook hier om een
reuzegroot probleem gaat bewij
zen de aantallen. Wordt het hen
gelaarslegioen in ons lanu ge
ramd op een sterkte van 1.25
miljoen man; het aantal zwart-
vissers maakt daarvan éénderde
deel uit. ofwel 400.000.
In het recente verleden is ge
poogd dit aantal belangrijk terug
te brengen door aan tekondigen
dat er in het nieuwe seizoen stren
ger gecontroleerd zou worden.
Kennelijk heeft dat „schrik aan
jagen" via televisiespots niet al
te veel effect gesorteerd, want nog
altijd is het legertje illegalen aan-
zienliik. Een opmerkelijk feit dat
het ITS-rapport opleverde was
dat veel zwartvissers de visdocu-
menten te duur vinden Dat laat
ste houdt een waarschuwing in
die
zijn de hengelsport in de komen
de jaren nogo flink wat duurder
te maken. Het zou kunnen bete
kenen dat het effect van de
prijsverhogingen alleen is dat het
aantal zwartvissers nog fors zal
toenemen. De meer gericht voor
lichting waarvoor in het rapport
gepleit wordt lijkt me een goede
zaak, omdat de kennis op het ge
bied van de visserij voorschriften,
nog altijd allerbedroevendst is.
Ook al gezien het feit dat er op
steeds jeugdiger leeftijd met vis
sen wordt begonnen, lijkt een
start bij de jongeren sterk aan
te bevelen. Een sterk argument
daarvoor is eveneens het feit. dat
het grootste aantal zwartvissers
wordt aangetroffen in de leeftijds
categorie van 15 tot 24 jaar. na
melijk elf procent. Dat neemt
af naamate men ouder wordt
totdat in de categorie van 65 jaar
en ouder een percentage van 3
procent wordt bereikt.
In dit artikel alle resultaten van
het ITS-onderzock vermelden zou
een onmogelijkheid zijn Daarom
pikken we voor u wat krenten
"'t de hengelsportpap en laten
die hier rubrieksgewijs volgen:
Van de 1500 ondervraagde
sportvissers bleek 98 procent in
de zomermaanden een hengeltje
uit te gooien. In de wintermaan
den en het najaar lagen de per
centages aanmerkelijk lager na
melijk op 62 en 63 Van alle
sportvissers viste 4 procent al
leen maar in de vakantie, 58
procent zowel in als buiten de
vakantie, terwijl 28 procent alleen
buiten de vakantie vist. Eenderde
gaat wel eens vissen bij erg re
genachtig weer, eenderde bij erg
koud weer en ruim 40 procent
bij sterke wind. Tot de categorie
„mooi-weer-vissers" kan veertig
procent van het hengelaarsle
gioen worden gerekend.
Waar vissen we?
De Nederlandse sportvisser blijkt
over het algemeen een honkvast
mannetje gezien de cijfers van
het onderzoek. In 70 procent van
het aantal keren dat men vist.
wordt een hengeltje uitgeworpen
in hetzelfde water. Ruim een
kwart van de hengelaars vist in
slechts één viswater, een kwart in
twee. terwijl 47 procent in meer
dan twee viswateren zijn geluk
beproeft. Het viswater waar men
het meest komt ligt middeld op
12.5 kilometer afstand van de wo
ning, voor 2/3 deel is het minder
dan 10 kilometer en voor 1/3 deel
zelfs minder dan 2,5 kilometer,
noemt 28 procent een kanaal, 21
procent een meer, 20 procent een
rivier, 10 procent een polder en
19 procent een ander soort wa
ter. Een vijfde van alle sportvis
sers gebruikt een boot.
Hoe lang vissen we?
Gebleken is dat zowel op werk
dagen als in 't weekend 's mor
gens om negen uur de meeste
sportvissers bij het water worden
aangetroffen. Van de „zaterdag-
vissers" arrivieert in de zomer
eenderde deel vóór 6 uur 's mor
gens, en een derde deel tussen 6
en 9 uur. De helft vertrekt weer
tussen 's middags 12 en 6 uur.
Gemiddeld werd er door zater
dagvissers 5 3/4 uur gevist. De
„zondagvissers" blijken iets min
der matineus. De gemiddelde duur
van een visdag is ook iets korter,
namelijk 5'L- uur. Nog minder
matineus zijn de doordeweekse
hengelaars. Gemiddeld wordt er
ook aanzienlijk korter gevist, na
melijk 4'2 uur.
Hoe vaak vissen we?
In de wintermaanden vissen we
met z'n allen gemiddeld 12 keer
in het binnenwater, in de zomer
maanden (juni tot en met au
gustus) 24 keer en in het najaar
7 keer. Dat komt erop neer dat
we per seizoen gemiddeld 43 keer
vissen, inclusief het avondvissen.
Ongeveer een derde van de sport
vissers vist ook wel eens in het
kust- of zeewater. De „zwartvis
sers" blijken veel minder vaak te
vissen dan de hengelaars die wel
over de vereiste vergunningen be
schikken.
Waarmee vissen wc?
Dat de ..vaste hengel" nog al
tijd duidelijk favoriet is bij de
meeste sportvissers wordt beves
tigd door het onderzoek. De vis
sport waarop men het vaakst vist
wordt door 76 procent bevist met
een vaste hengel, door 16 procent
met een werphengel die korter is
dan 2.5 meter en door 7 procent
met een langere werphengel. Een
procent vist met een peur. Als
gebruikt aas wordt in de helft
van de gevallen brood, deeg, pluim
vlok genoemd. 19 procent geeft
aan wormen of pieren de voor
keur, 15 procent aan maden, 5
procent aan aardappel. 6 procent
aan levend aas en 1 procent aan
kaas.
Wa
op?
Bij het zoeken naar een ant
woord op deze vraag, stuitten de
onderzoekers op een zeer merk
waardig verschijnsel/Namelijk dat
een flink aantal sportvissers ook
de bekendere vissoorten vaak niet
de juiste naam weet te geven. Zo
als verwacht mocht worden bleek
de voorn de belangrijkste vis-
Zeve
de
ondervraagde
sportvissers deelde mee wel eens
op voorn te vissen. Daarna volg
den brasem «51 procent), aal (27
procent», karper '24 procent) en
baars (20 procent).
Van de visssoorten die genoemd
worden wordt 80 procent terug
gezet. Het minst teruggezet in het
binnenwater worden aal. snoek
en snoekbaars. Onvoldoende aan
wezig in het viswater worden ge
noemd de soorten snoek en kar
per en in iets mindere mate forel,
aal en snoekbaars.
Hoe groot is onze hengeluitrus-
tlng?
Tot slot van dit artikel visten
we uit de rijstebrijberg van rij
ers de gegevens over de hengel-
uitrusting. Naast een hengel heb
ben vele sportvissers laarzen (83
procent», een leefnet (75 pro
cent!!!)!, een schepnet (74 pro
cent» en een visstoel (74 pro
cent) Een geringer aantal bezit
een molen of reel voor het bin
nenwater (64 procent), een kanis,
viskoffer of vistas (64 procent),
een regenpak (64 procent), ter
wijl minder dan een kwart in
het bezit is van een aasketel (23
procent), een visbooot (17 procent)
een visparaplu (17 procent), een
waadpak (8 procent) of een vis
boot (17 procent). Per 100 sport
vissers vinden we in de totael
uitrusting: 230 hengels en 100 mo
lens of reels voor het binnenwa
ter en 50 zeehengels en zeemo
lens of reels.
Elan echte visboten
Lloyds certificaat, vanaf f 1.390,—
Yamaha - outboards
2 tot 55 pk. 2 Jaar garantie.
BOOTCENTRUM B.V.
Hoge Rijndijk 93, Zoeterwoude.
Telefoon 071—26966.