MET HET TELRAAM AAN DE WATERKANT Whitehall: typisch zo/i gemiddeld stadje in Amerika ZATERDAG 4 OKTOBER PAGINA 17 Door Max Dendermonde Waarom willen we altijd meer en beter? In Vermont hoorde ik over een echtpaar in New York State: ze wilden hun caravan van de hand doen. Het was een Scotty 15, zestig centimeter groter dan de mijne, ongeveer wat ik nodig dacht te hebben. Ik draaide het nummer van het opgegeven adres in Whitehall, een plaatsje dat niet eens voorkomt in het Toerboek van de Amerikaan se ANWB. Het was waar. zei mevrouw Lloyd, ik kon komen kijken. Maar niet overdag, ze was dan van huis voor haar werk. En haar man ook. Zij had een vaste baan in een volkswarenhuis en David werkte in de reparatieploeg op het rangeerterrein. Ik vroeg verheugd of daar dan een spoorlijn liep, en ze zei dat Whitehaal daar nu precies heel beroemd om was, onder andere. Omdat er een lichtje ging branden Het Gemiddelde Amerikaanse Arbeidersgezin be gon ik haar uit te horen over Whitehall. Werkelijk een stadje, zei ze, vijfduizend inwoners, de honderd en vijftig jaar al lang achter de rug, en alles zo ongeveer bij het oude, op wat gesloten fabrieken na. Het was er fijn wonen, met zoveel schitterende natuur vlak bij de hand. Precies wat ik zocht: Het Gemiddel de Amerikaanse Stadje! Schot in de roos! En aldus ging ik een paar dagen later met David Lloyd (klein, mager. 52 jaar) in de vroege ochtend naar zijn werk, lopende van zijn houten huis op Granville Road naar een indrukwekkend knooppunt van spoorwegen. Maar voor ik dat deed, had ik me eerst verzekerd van wat meer vastigheid: ik stak mijn licht op bij The Whitehall Times, de plaatselij ke krant, die al sinds 1815 bestaat. In de honderden, misschien duizen den Amerikaanse plaatsjes zoals Whitehall bestaat bijna overal zo'n krantje, soms tweemaal in de week verschijnend, soms eenmaal (zoals The Whitehall Times), en soms twee keer in de maand. De redactieloka len van de krantjes zijn armelijk, rommelig, alsof ze met opzet de sfeer van 1927 conserveren. •Jé voelt je erg op je gemak in zulke huiselijke krantenbedrijfjes met al die vriendelijke mensen. Ook deze hoofdredacteur, Ben Carpenter, 66 jaar, was weer heel hulpvaardig, zelfs geinig. Ik had goed gegokt. Whitehall had weliswaar betere dagen gekend, zei hij, met een bloeiende zijde-indus trie. die al lang over de kop was. En met heel wat drukte vroeger door de binnenscheepvaart tussen New York en Montreal. De personentrein lag ook al lang op zijn gat natuurlijk, maar toch zat er toekomst in het stadje: sinds kort stopte de nieuwe Amtrak een „wonderbaarlijk mooie trein" - ook in Whitehaal, en kon men regelrecht naar New York of Montreal. Al met al was een teruggang van zesduizend naar vijfduizend inwoners over dertig of veertig jaar niet al te slecht. Hij had jaren in Chicago gewerkt, maar hij was tenslotte teruggegaan, gewoon uit heimwee. Whitehall was een stad als iedere kleine Ameri kaanse stad, maar toevallig was hij er geboren, vandaar. Wat de familie Lloyd betreft: die kende hij natuurlijk. Typisch kleine midden klasse. Beste mensen. En had ik de natuur al opgemerkt? Dat hoor Je overal: de natuur is een punt van belang. Waar je ook komt. En overal is de natuur altijd fantastisch. En soms heel fantasti sch, dat hangt dan van je persoonlijke voorkeur af. Geef je meer om bergen? Of om meren? Om rivieren, bossen, de woestijn, de zee? Kies maar, ouwe jongen, er is altijd wej een stadje te vinden dat je geeft wat je zoekt. Whitehall geeft je de groene bergen van New York en Vermont op de hele horizon, geeft in het noorden het prachtige Meer van Champlain, in het zuiden de Hudson, en daartus sen het sluizenstelsel van het kanaal, dat dateert van 1823. en dat Whitehall een enigszins Belgisch karakter geeft, een beetje Arden- nenachtig. Simenon zou zich er thuis hebben gevoeld. En David Lloyd kon als een romanfiguur hebben gediend, een man met een geheim: de man die de treinen voorbij zag gaan. Opgeklommen of hoe weinig tijd hij daarvoor heeft: dikwijls moeten de goederen treinen in grote haast worden geassembleerd. Toen ik hem voorzichtig vroeg of hij zich een "arbieder" voelde (als Nederlander gebruik je dat woord niet makkelijk meer), aarzelde hij. Eerst deed hij wat onwillig en broeierig, maar hij zette zijn gezicht daarna weer in het positieve en aardige. Ten slotte zei hij: „Een opgeklommen arbeider. Sinds dit jaar verdien ik voor het eerst in mijn leven waar ik recht op heb. Dank zij de vakbond. Ik word niet meer onderbetaald. Ik word nu gewaardeerd voor wat ik weet en doe". Hier was, in tijden van depressie, een tevreden Amerikaan aan het woord. Iemand die het een beetje gemaakt had, ten slotte. Ondanks het feit dat zijn weekloon niet veel meer bedraagt dan honderd-en-zes tig en-nog-wat-schoon, ongeveer achttienhonderd gulden in de maand. Hij weet best dat dat niet zo heel erg veel is voor een Amerikaan, maar hij heeft weinig eisen: hij drinkt niet. rookt een enkel pijpje, en het hoogtepunt van de week is een langdurig bezoek op zaterdag aan de gigantische winkel- plaza's in het nabijgelegen Glens Falls. Het is recreatief winkelen, waarbij heel weinig wordt gekocht, en veel wordt opgestoken van wat er gaande is in de wereld van de dingen. Hij kijkt en luistert. Door de bovenlaag van de middenklasse waar de belastingen het zwaarst drukken wordt vreselijk gescholden op de „chante rende" vakbonden, de loonstijgingen, en „al die arbeiders met hun grote motorboten en hun moderne woon- bussen. Die lui hebben allesl" Da vid Lloyd heeft weinig, vergeleken bij die standaard. Hij bezit dus een kleine, eenvoudige caravan, en ver der dat kleine huis met alle gemak ken - toet air-conditioning toe - en de auto,o waar Cathy voornamelijk in rijdt, om tussen de middag snel naar huis te komen. Maar de Lloyds sparen wel. Omdat ze alles op een koopje doen. Hun melk bijvoorbeeld halen ze bij boerenvrïenden. David leest weinig, want daarvoor heeft hij geen tijd. 's Avonds valt hij voor de kleurentelevisie in slaap. Zijn vrouw Cathy, die ook de hele dag heeft gewerkt loon: ruim zeshig dollar schoon gaat dan nog aan de slag in de huishouding, of achter de naaimachine. Speciaal het maken van kleurrijke overhemden is haar hobby. Ze zou ze kunnen verkopen, maar geeft ze behalve aan David aan haar twee werkloze zoons, die nog thuis zijn. en aan een zoon die getrouwd is en werk heeft bij het leger in Virginia. Ze gaat laat naar bed en komt zo laat mogelijk uit de veren, een mopperkont in de vroege ochtend. Altijd lopen David is dan al uren op, niet omdat het zo fijn is, maar omdat hij heel moeilijk op dreef komt. Eigenlijk is hij altijd een beetje moe. Geen wonder: elke werkdag loopt hij in zijn dikke schoenen een kleine twintig kilometer, twee keer de twee en een halve kilometer tussen huis en werk daarbij inbegrepen. In dat opzicht is hij zeer on-Amerikaans: zuinigheid behoedt hem voor de aanschaf van een tweede auto. „Dat lopen heeft me jong gehouden", zegt hij. Het is waar dat hij mager is en pezig. Maar zijn hoofd staat teveel op pensioen. Hij zou ook wel willen. Maar bruin kan het nog niet trekken. Toch vormen de Lloydseen drie-wagen-gezin: de werkloze zoons bezitten allebei een opgetuigd benzinevehikel. Soms staat een van hen zijn auto af aan de vader. David Lloyd rijdt dan naar zijn werk. Hij loopt niet uit principe. Catharine Lloyd fiks en zwijgzaam, vijftig, brildragend is katholiek. David gaat nauwgezet met haar naar de kerk zonder zich ooit te hebben bekeerd. Dat tekent de situatie weliswaar heeft Cathy de broek aan, maar haar beleid is gebaseerd op gezond verstand: ze is niet de baas om de baas te zijn. De zaak van de caravan bijvoorbeeld liet ze over aan David. Bij de inleidende cola hadden ma en de beide zoons ouwe David naar voren geschoven als zo'n handige man: het zevenduizend dollarhuis van vier jaar geleden heeft hij zo opgeknapt, dat het nu een kleine twintigdui zend waard is. Evenwel: in de caravan wist hij niet welk knopje honderd en tien volt was, welk knopje twaalf. Misschien beproefde hij me in mijn ernst als koper. Misschien wist hij het werkelijk niet. De zoons, die wat duf in de buurt bleven, waren voortdurend behulpzaam op een laag pitje. Was niemand van de mannen gewend aan werkelijk initiatief? Toen het bij een tweede cola op het punt van geld kwa*. nam Cathy de leiding in handen. Nee, over het bedrag viel niet te marchanderen. En contant. Ik vroeg waarom ze hem eigenlijk wilden verkopen. „Voor lange reizen is hij te klein voor ons. We willen er een paar maanden per jaar tussenuit. Als David met pensioen gaat. Later". Hij zei: „Florida". 's Ochtends stelt het gezin dus niet veel voor. David maakt zijn eigen broodtrommeltje klaar, met een sandwich, een banaan, en een pakje Cup-a-Soup-poeder dat in warm water oplost. Van zeven tot negen loopt hij zijn eindeloze weg tussen de treinen door. 's Winters is dat geen pretje, want het kan daar in Upper New York State verbazend koud zijn. De tien minuten voor een kop koffie in de warmte van het schaftlokaal komen hem dan wel toe. De makkers maken de koffie niet zelf, maar sturen er iemand op uit. Dan is het weer lopen langs de rails, soms alleen, soms met een maat, dat hangt van, het soort werk af. Om half twaalf is het tijd voor de lunch, die met twintig minuten bekeken is. Daarna is het doortrek ken tot drié uur. En dan ineensis de dag voorbij. Altijd vlees Er ontstaat een andere man: het malle blauwe petje gaat af, de zware schoenen gaan uit, en David Lloyd trekt een schoon wit hemdje met korte mouwen aan, dat typisch stuk Amerikaans ondergoed, waar mee je ook in je tuin kunt werken. Maar meestal doet hij de huishou ding, als de jongens het al niet hebben gedaan. Hij zorgt voor het eten, dekt de tafel, piekfijn. Want het avondeten supper is De Grote Maaltijd voor Het Hele Gezin. Als Cathy tegen vijf uur thuiskomt is alles in orde, en kunnen ze beginnen. Er is altijd vlees, er is groente, sla, en er zijn aardappelen. Er wordt melk gedronken tijdens ae maaltijd. Er is steevast iets na. En vaak daarna bij de koffie nog weer taart, die Cathy de avond daarvoor zelf heeft gebakken. Ik zocht haar op in die winkel die sinds een paar jaar deftig J. J. Newberry Co op de gevel heeft. Het is een warenhuis hoofdzakelijk voor goedkoop spul. En ofschoon de vakken goed voorzien zijn. is de stemming er als in die desolate Hema's vlak na de Tweede Wereldoorlog. Werkte ze op provisie? „Was het maar waar! Ik zorg voor de hele winkel, en help zowat elke klant. Dus dat zou lekker aantikken!" Ze bleef nog steeds stug. En geen woord over de caravan. Over hoe de proefrit was bevallen. Bergje op, bergje af hadden we gedaan. In zijn tweede, in zijn eerste. Hij kon het doen. maar eigenlijk niet. Ik was nu goede vrienden met de jongens, vooral op het punt van auto s, want dat is de grote hobby. De jongste bezit een Blazer, een luxe, overdekt soort jeep op hoge poten met vierwiclaandrijving. Om dwars door de natuur te rijden. De oudste, die vier jaar in Napels was gedetacheerd bij de marine „Nee, geen Italiaans geleerd, hadden we niet nodig" is sindsdien bezig uit te knobbelen wat hij aan moet met zijn werkloosheid. Hij denkt erover reclame tekenaar te worden. Hij heeft een roodbruine Dodge-bus, van buiten volgens de nieuwste Ameri kaanse mode met beelden naar de natuur beschilderd. Bijna greizelige. dreigende landschapschilderingen, waarvan de meeste een fascistische indruk op mij maken, ik weet nog niet waarom. In zijn geval zijn de schilderingen als plakplaten besteld bij een postorderbedrijf. Zijn bus ziet er van binnen uit als een gelegaliseerde hoerentent, geheel bekleed met dik tapijt van bruin apehaar, en vorzien van een keurig bedje met een roze sprei. En met een perfecte stereo natuurlijk. Het is de reactie van de kleine man op de rommelige Volkswagenbussen van de hippies van weleer. De kleine burgerij is inderdaad voor wet en orde. De truc van een bloemetje voor mevrouw werkte ook hier weer. „Blijf je eten?" Ze begon aan me te wennen en ik aan haar. Tenslotte begreep ik. dat ze niet zo'n harde was, en dat man en vrouw elkaar goed aanvulden: zij had de wereld in gewild, zei ze nu. Na de Tweede Wereldoorlog had David een baan kunnen krijgen bij een radarstation in Texas, dat was schoon werk. Maar hij had het reparatiewerk in Whitehall geprefereerd. „Ma wil ons steeds maar de wereld in hebben", zei de oudste. Ma zei: „Whitehall, dat is niks". En de andere jongen zei: „Maar ik weet geen mooiere plek dan hier. Wat moeten we ergens anders?" Geen angst De vader zei: „Je kan hier lopende naar je werk". Ik vroeg hem wanneer de auto een voorname rol in hun leven was beginnen te spelen. De jongens wisten het nog nauwkeurig: „In 1959, toen we de Rambler kregen. Onze eerste nieuwe auto Had de groeiende en maar groeiende welvaart Cathy ooit bang gemaakt? Nee. Dat was allemaal zo vanzelf gekomen. Het maakte je opgewekt en gaf je verwachtingen. „We hebben het nog nooit zo goed gehad. Daar denk je dan niet over na. Niet, David?" Hij zweeg broeierig en lachte vriendelijk daarna. „Toch wel", zei hij. „Je zag die treinen voorbijgaan. Maar steeds minder. Met al die auto's kon het nooit goed aflopen Ik zag dat al jaren!" De drie anderen zwegen, nogal verbaasd. Ze waren, ondanks de werkloosheid in het gezin, niet toe aan angst. Maar David Lloyd was misschien bangelijk geboren. Hij had nu alles:: dat huis, hun complete stereo, en achter het loket van de vertrouwde bank geld op rente. Een arbeider, maar opgeklommen. Hij was een bezitter. Kon de toekomst hem alles afnemen? „Zou je weer op Nixon stemmen?" Hij zei: „Als ik precies hetzelfde wist als hoen: jazeker! Er was geen betere keus". Had hij nergens spijt van in zijn leven? „Dat ik niet meer onderwijs heb genoten. Daarvan ben ik me elk moment bewust". De volgende morgen maakten ze het me heel makkelijk: ze hadden besloten hun caravan niet te verkopen. Want Florida lag nog ver in het verschiet. „En dan nog!" zei Cathy. „We hoeven niet meer te hebben dan we hebben. Dat moet onze conclusie maar zijn!" Hoeveel angst was er ineens in haar overgebracht? Een paar dagen later, ver weg van Whitehall, vroeg ik me af op wat voor soort presidentscan- didaat deze aardige, kleine bezitters zouden stemmen als ze werkelijk in het nauw zouden komen. In 1933 waren er vast en zeker ook veel aardige mensen onder de zestig miljoen Duitsers. Als men zijn angst uit handen geeft aan een gek, dan wordt al die geaccumuleerde angst een ramnzalig noodmiddel. Evenwel: deze gedachte wordt met koffiediik geschreven. Een ding is zeker: alles herhaalt zich. Behalve de geschiedenis. Lloyd js een lieve eerder ja dan nee zegt, een stille Amerikaan, die zich veilig genesteld voelt in zijn stadje. En niet minder bij de „Delia-ware and Hudson", de spoorwegmaatschappij, waarbij hij sinds zijn zeventiende jaar werkt. Eerst als poetser. Toen voor kleine klusjes in de werkplaats. Toen als reparatiemonteur. En nu hoofdzake lijk voor controlewerkzaamheden: hij gaat secuur na, met een alles overziende bl«k, wat er eventueel gerepareerd moet worden. De stem door de draagbare ontvanger vertelt hem wat hij moet doen, naar welk spoor hij moet gaan, waar hij speciaal op moet letten, en hoeveel David Lloyd en familie voor het huis dat nu twintigduizend waard y;.- Hoewel de sportvisserij in ons land sinds jaar en dag de volks sport nummer één is, werd het tot voor kort toch nog steeds als een soort ondergeschoven kind be handeld. In het geheel van de recreatieve en sportieve bezighe den is het zeer lange tijd niet voor vol aangezien. Een vreemde zaak, temeer wanneer we zien, dat het aantal beoefenaars van de hengelsport een niet weg te cij feren deel van de Nederlandse be volking uitmaakt. Gelukkig is er een aantal ten- denzen te signaleren, dat de in druk geeft dat de bakens lang zaam maar zeker verzet worden. Enerzijds is dat het ontstaan van een forse landelijke organisatie, de NWS, die hoe verschillend daar ook over gedacht wordt toch wijst op een duidelijke struc turering in de georganiseerdef hengelsport. Een ande.- signaal is zeker ook de belangstelling, die de sociologen de laatste tijd voor het fenomeen „sportvisser" aan de dag gelegd hebben. Het rapport „De Nederlandse sportvisser" samengesteld door het Instituut voor Toegepaste Socio logie in Nijmegen moet dan ook gezien worden als een nieuwe stap op weg naar het volwassen wor den van q e hengelsport. Daar naast is het doorlezen van de re- sultate een aangename bezigheid. De spo visser wordt, een spiegel voorgehouden en krijgt ruim schoots de gelegenheid om te be oordelen of hij op het portret dat hem wordt voorgeschoteld lijkt of niet. Een van de meest hoopvolle conclusies die ik in het rapport ontdekte was dat de belangstel ling voor de hengelsport nog al tijd groeiende is. Aan de ene kant blijkt dat door het feit dat de jongere generaties op steeds jeugdiger leeftijd gaan vissen en aan de andere kant is het aantal niet-sportvissers, dat zegt binnen kort met hengelen te beginnen, niet onbelangrijk. In die hele ontwikkeling zit een belangrijke verschuiving: de steeds groeiende belangstelling voor de kleine visacte. Vrij ver taald komt het erop neer: dat de hengelaar steeds meer belangstel ling begint te krijgen voor de roofvis en het vissen met twee hengels. Het betekent gekop peld aan het toenemende aantal hengelaars dat de „hengei- druk" op ons viswater de komende worden. En dan een hengeldruk op gekwalidiceerde visso'-ten als met name de roofvis en de kar per. Vooral de steeds teru popende snoekvisstand is er de oorzaak van dat op dit punt grote pro blemen geschapen worden. Geluk kig laa' de snoekbaarsstand in onze watpren de laatste jaren een flinke verbetering zien, maar daarnaast zullen er toch krachtige maatregelen getroffen moeten worden om straks aan de vraag te kunnen voldoen. In de eerste plaats zal het be- tpk°nen dat de O.VB. zich zal dienen tn beraden op haar kweekbeleid en het daaraan vast- eekoopelde uitzettingsbeleid. In d« afo-elonen jaren is nog te vaak vis uitgezet in wateren waarin met de roofvis slechts een uiterst perinee zo geen enkele kans had op overleving. Tot dusver worden de verenigingen, bonden en fede raties de vrije hand gelaten. De vraag is of dat in de toekomst gecontinueerd kan worden en of er geen visnopulatieonderzoek moet plaatsvinden alvorens wordt overgegaan tot het uitzetten van grote hoeveelheden pootvis. Een ander probleem dat in het rapport van het ITS wordt aan gestipt is de „zwartvisser". Een omschrijving van die hengelaar die niet de moeite neemt zich van de vereiste vergunningen te voor zien alvorens hij een hengeltje De enige speciaalzaak voor al uw HENGEL SPORTARTIKELEN DE SPORT HAARLEMMERSTR. 11. tel. 24020 uitgooit. Dat het ook hier om een reuzegroot probleem gaat bewij zen de aantallen. Wordt het hen gelaarslegioen in ons lanu ge ramd op een sterkte van 1.25 miljoen man; het aantal zwart- vissers maakt daarvan éénderde deel uit. ofwel 400.000. In het recente verleden is ge poogd dit aantal belangrijk terug te brengen door aan tekondigen dat er in het nieuwe seizoen stren ger gecontroleerd zou worden. Kennelijk heeft dat „schrik aan jagen" via televisiespots niet al te veel effect gesorteerd, want nog altijd is het legertje illegalen aan- zienliik. Een opmerkelijk feit dat het ITS-rapport opleverde was dat veel zwartvissers de visdocu- menten te duur vinden Dat laat ste houdt een waarschuwing in die zijn de hengelsport in de komen de jaren nogo flink wat duurder te maken. Het zou kunnen bete kenen dat het effect van de prijsverhogingen alleen is dat het aantal zwartvissers nog fors zal toenemen. De meer gericht voor lichting waarvoor in het rapport gepleit wordt lijkt me een goede zaak, omdat de kennis op het ge bied van de visserij voorschriften, nog altijd allerbedroevendst is. Ook al gezien het feit dat er op steeds jeugdiger leeftijd met vis sen wordt begonnen, lijkt een start bij de jongeren sterk aan te bevelen. Een sterk argument daarvoor is eveneens het feit. dat het grootste aantal zwartvissers wordt aangetroffen in de leeftijds categorie van 15 tot 24 jaar. na melijk elf procent. Dat neemt af naamate men ouder wordt totdat in de categorie van 65 jaar en ouder een percentage van 3 procent wordt bereikt. In dit artikel alle resultaten van het ITS-onderzock vermelden zou een onmogelijkheid zijn Daarom pikken we voor u wat krenten "'t de hengelsportpap en laten die hier rubrieksgewijs volgen: Van de 1500 ondervraagde sportvissers bleek 98 procent in de zomermaanden een hengeltje uit te gooien. In de wintermaan den en het najaar lagen de per centages aanmerkelijk lager na melijk op 62 en 63 Van alle sportvissers viste 4 procent al leen maar in de vakantie, 58 procent zowel in als buiten de vakantie, terwijl 28 procent alleen buiten de vakantie vist. Eenderde gaat wel eens vissen bij erg re genachtig weer, eenderde bij erg koud weer en ruim 40 procent bij sterke wind. Tot de categorie „mooi-weer-vissers" kan veertig procent van het hengelaarsle gioen worden gerekend. Waar vissen we? De Nederlandse sportvisser blijkt over het algemeen een honkvast mannetje gezien de cijfers van het onderzoek. In 70 procent van het aantal keren dat men vist. wordt een hengeltje uitgeworpen in hetzelfde water. Ruim een kwart van de hengelaars vist in slechts één viswater, een kwart in twee. terwijl 47 procent in meer dan twee viswateren zijn geluk beproeft. Het viswater waar men het meest komt ligt middeld op 12.5 kilometer afstand van de wo ning, voor 2/3 deel is het minder dan 10 kilometer en voor 1/3 deel zelfs minder dan 2,5 kilometer, noemt 28 procent een kanaal, 21 procent een meer, 20 procent een rivier, 10 procent een polder en 19 procent een ander soort wa ter. Een vijfde van alle sportvis sers gebruikt een boot. Hoe lang vissen we? Gebleken is dat zowel op werk dagen als in 't weekend 's mor gens om negen uur de meeste sportvissers bij het water worden aangetroffen. Van de „zaterdag- vissers" arrivieert in de zomer eenderde deel vóór 6 uur 's mor gens, en een derde deel tussen 6 en 9 uur. De helft vertrekt weer tussen 's middags 12 en 6 uur. Gemiddeld werd er door zater dagvissers 5 3/4 uur gevist. De „zondagvissers" blijken iets min der matineus. De gemiddelde duur van een visdag is ook iets korter, namelijk 5'L- uur. Nog minder matineus zijn de doordeweekse hengelaars. Gemiddeld wordt er ook aanzienlijk korter gevist, na melijk 4'2 uur. Hoe vaak vissen we? In de wintermaanden vissen we met z'n allen gemiddeld 12 keer in het binnenwater, in de zomer maanden (juni tot en met au gustus) 24 keer en in het najaar 7 keer. Dat komt erop neer dat we per seizoen gemiddeld 43 keer vissen, inclusief het avondvissen. Ongeveer een derde van de sport vissers vist ook wel eens in het kust- of zeewater. De „zwartvis sers" blijken veel minder vaak te vissen dan de hengelaars die wel over de vereiste vergunningen be schikken. Waarmee vissen wc? Dat de ..vaste hengel" nog al tijd duidelijk favoriet is bij de meeste sportvissers wordt beves tigd door het onderzoek. De vis sport waarop men het vaakst vist wordt door 76 procent bevist met een vaste hengel, door 16 procent met een werphengel die korter is dan 2.5 meter en door 7 procent met een langere werphengel. Een procent vist met een peur. Als gebruikt aas wordt in de helft van de gevallen brood, deeg, pluim vlok genoemd. 19 procent geeft aan wormen of pieren de voor keur, 15 procent aan maden, 5 procent aan aardappel. 6 procent aan levend aas en 1 procent aan kaas. Wa op? Bij het zoeken naar een ant woord op deze vraag, stuitten de onderzoekers op een zeer merk waardig verschijnsel/Namelijk dat een flink aantal sportvissers ook de bekendere vissoorten vaak niet de juiste naam weet te geven. Zo als verwacht mocht worden bleek de voorn de belangrijkste vis- Zeve de ondervraagde sportvissers deelde mee wel eens op voorn te vissen. Daarna volg den brasem «51 procent), aal (27 procent», karper '24 procent) en baars (20 procent). Van de visssoorten die genoemd worden wordt 80 procent terug gezet. Het minst teruggezet in het binnenwater worden aal. snoek en snoekbaars. Onvoldoende aan wezig in het viswater worden ge noemd de soorten snoek en kar per en in iets mindere mate forel, aal en snoekbaars. Hoe groot is onze hengeluitrus- tlng? Tot slot van dit artikel visten we uit de rijstebrijberg van rij ers de gegevens over de hengel- uitrusting. Naast een hengel heb ben vele sportvissers laarzen (83 procent», een leefnet (75 pro cent!!!)!, een schepnet (74 pro cent» en een visstoel (74 pro cent) Een geringer aantal bezit een molen of reel voor het bin nenwater (64 procent), een kanis, viskoffer of vistas (64 procent), een regenpak (64 procent), ter wijl minder dan een kwart in het bezit is van een aasketel (23 procent), een visbooot (17 procent) een visparaplu (17 procent), een waadpak (8 procent) of een vis boot (17 procent). Per 100 sport vissers vinden we in de totael uitrusting: 230 hengels en 100 mo lens of reels voor het binnenwa ter en 50 zeehengels en zeemo lens of reels. Elan echte visboten Lloyds certificaat, vanaf f 1.390,— Yamaha - outboards 2 tot 55 pk. 2 Jaar garantie. BOOTCENTRUM B.V. Hoge Rijndijk 93, Zoeterwoude. Telefoon 071—26966.

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 17