Aardse normen voor een buitenaardse speurtocht VIKINGS OP ZOEK NAAR LEVENSSPOREN OP MARS Ja zegt allesnee zegt niets SATERDAG 2 AUGUSTUS 1975 EXTRA PAGINA 19 Wetenschap en technologie door P. Bok Boven- en nevenstaande foto's geven een beeld van enkele uiterst boeiende verschijnselen op het oppervlak van Mars, zoals die zijn vastgelegd door de camera's van de Mariner-9. Deze Amerikaanse sonde kwam in een baan op Mars op 14 november 1971 en zond duizenden foto's naar de aarde. Rechts de gigantische kloof in het planeet oppervlak die Mariner-kloof is gedoopt. Het is een opname die samengesteld is uit verschillende foto's van de Mariner. De totale lengte van het systeem bedraagt ongeveer 5500 kilometer. De breedte varieert en bedraagt het meest ongeveer midden in de foto, namelijk 400 kilometer. De gelijkenis met de Amerikaanse Grand Canyon waarvan de breedte echter "slechts" enkele kilo meters bedraagt. De diepte van de Mariner-kloof is hier en daar 4 km, de grootste van de Grand Canyon 1 km. Laatstgenoemde kloof is een uit geslepen rivierdal. Hoewel men er van overtuigd is, dat de Mariner-kloof mede ontstaan is door vulkanische werking en verschuivingen in de korst van de planeet, zijn er ook tekenen die er op wij zen, dat stromend water een belangrijke rol ge speeld heeft bij de vormgeving. Het is vooralsnog te moeilijk om in dit ruwe terrein een sonde met instrumenten een zachte landing te laten maken. De foto boven geeft een veel vlakker terrein weer, namelijk de Sinous-vallei, dicht bij een van de landingsplaatsen voor de Viking. In het hier afgebeelde stuk is de kronkelende groeve vijf tot zes kilometer breed. De totale lengte van het ver schijnsel bedraagt 400 kilometer. Deze formatie doet wel zeer sterk denken aan (al of niet opge droogde) waterlopen op aarde. De ronde kraters zijn veroorzaakt zowel door vulkanische activiteit als door inslag van meteorieten. Beide foto's zijn ontleend aan de door Nasa gepubliceerde Mars-atlas, samengesteld aan de hand van de foto's van de Amerikaanse Mariners. De Amerikaanse onbemande ruimte-sondes Viking 1 en 2 vertrekken op 11 en 12 augus tus naar de planeet Mars om daar naar leven te zoeken of sporen van leven in het verle den. Wanneer zij na een reis van ongeveer een jaar in het woeste Mars-landschap staan en hun camera's in werking stellen zullen ze daar geen kleine groene Mars-mannetjes aantreffen en evenmin kudden Mars-olifanten voorbij zien trekken. De kans op hoog ontwikkeld dierleven op Mars is te verwaarlozen. Het gaat op z'n hoogst om bacterieel leven, of hoogstens plantaardig leven zoals mossoorten, en fossiele levensresten. De kans da t men iets dergelijks op Mars zal aantreffen is niet te schatten. Maar men zou el blij zijn met grondianalyses, die de aanwezigheid aantonen van de bouwstenen, waar uit leven zou kunnen ontstaan of heeft kun nen ontstaan. Eigenlijk is alles wat het on derzoek oplevert aan levenssporen boven verwachting, terwijl een negatief resultaat geen enkele betekenis heeft. In een vorige beschouwing (onze wetenschapspagina van 26 juli j.l.) hebben wij het gehad over de vlucht van de Vikings en de landingspro cedure. Ditmaal meer over het onderzoek op de planeet zelf en alle proble men die daarmee verband houden. De grote moeilijkheid is, dat men niet nauwkeurigfweet waarnaar men eigenlijk moet zoeken. Een nauw keurige definitie van leven en be grenzing van wat men leven noemt is eigenlijk nooit gegeven. Men zou kunnen zeggen een levend iets zich moet ontwikkelen, een soort stofwis seling moet tonen en zich kunnen voortplanten, d.w.z. reproduceren. Maar een bosbrand is geen „leven" en toch voldoet die aan de voor waarden: hij ontwikkelt zich. voedt zich met hout dat hij omzet in as? en reproduceert zich door wegwaai ende vonken, die nieuwe bosbran den doen ontstaan. Gaat men het begrip leven nauw keuriger definiëren, dan vervalt men steeds meer in omschrijvingen van eigenschappen, die de aardse levens vormen gemeenschappelijk hebben, terwijl de Vikings op Mars juist naar buitenaards leven op zoek gaan. Bovendien heeft men zelfs moeite met het begrenzen van het begrip aards leven. Zijn virussen in onac tieve vorm dode kristallen of zijn het levende entiteiten? Men is het daarover nog steeds niet eens. Men moest zich bij het ontwerpen van de onderzoekings-instrumenten van de Mars-landers noodgedwon gen wel geheel richten op bepaalde verschijnselen, die zich bij onmis kenbaar aards leven vrijwel gemeen schappelijk voordoen. Daarom is de Viking-lander uit gerust met een instrument om bo denmonsters te nemen en deze naar de lander te brengen. Daar worden ze ten dele chemisch onderzocht, ten dele met fysische middelen, o m te zien of de bodemmonsters stoffen be vatten, die onmisbaar zijn voor op aarde bekend leven en die daar op aarde ook vrijwel altijd met het be grip leven verbonden zijn. Dat ge beurt ondermeer door de grondmo- sters te verhitten en de vrijkomende gassen spectrocopisch te onderzoe ken. Verder worden bodemmonsters in een zuurstofrijke atmosfeer gebracht. Nagegaan ordt dan, of die atmo sfeer geleidelijk van samenstelling verandert. Dat zou wijzen op leven in de grondmonsters, enigszins vergelijk baar met wat zich bij de meeste aardse levensvormen voordoet, name lijk verbruik van atmosferische gas sen (zoals zuurstof) voor de inwen dige verbranding, d.w.z. energievoor ziening. De camera's op de lander zullen inmiddels tot in kleine details de omgeving kunnen afspeuren. Wan neer dit maar lang genoeg gebeurt, zouden veranderingen in vorm en kleur in de omgeving kunnen wor den aangetoond. Kleurveranderingen kunnen op plantengroei wijzen, plaatsveranderingen op een soort dierlijk leven. Bewijzen kunnen dat moeilijk zijn, aanwijzingen wel. Niet alleen de grond zal worden onderzocht en bespied, ook de atmos feer zelf. Er zijn deskundigen, die in de eerste plaats leven in de atmos feer zelf verwachten, of sporen van vroeger leven. Ook de lucht zal dus intensief worden geanalyseerd. Maar het gaat bij dit alles om speuren naar verschijnselen, die wij bij aards ieven kennen. Is dat een grote handicap? In zeker opzicht niet, anderzijds wel. Wanneer leven niet een uniek ver schijnsel is (en daar twijfelt eigen lijk geen deskundige meer aan) dan is de kans groot, dat de basisver schijnselen van het leven elders in het heel (en zeker zo dicht bij de aarde als de buurplaneet Mars. die tot hetzelfde zonnesteslel behoort) trekken van overeenkomst zullen to nen met het aardse. Dit is temeer het geval, aangezien die basisver schijnselen zich op aarde voordoen bij nagenoeg alle levensvormen in alle wijd uiteenlopende milieus: hoog in de ijle lucht, diep onder de aarde, in de ijzige poolstreken.in hete bronnen /op IJsland, zelfs in vulkaankraters met verstikkende walmen, in de lucht in het water en op land en zelfs in de diepste zeetroggen onder onge looflijk zware druk en zonder ooit een sprankje licht. Wanneer op aarde het leven zich overal nestelt en zich alleen maar in De Viking-capsule, zoals die naar Mars zal starten. Het bovenste gedeelte met de wieken met zonnecellen zal in een baan om de pla neet blijven, het onderste deel is de lander, in opgevouwen toestand veilig geïsoleerd in bioschilden om besmetting te voorkomen. Die schilden worden voor het binnenkomen van de Marsatmosfeer weg geworpen. andere obstakels op het Marsopper vlak, neerkomen op het geblindeerd rijden met een auto door het hartje van een onbekende wereldstad. Zo'n wagentje zou uitgerust moe ten zijn met radar en televisieappa- ratuur en een zeer omvangrijk en zwaar elektronisch brein om zelf waarnemingen te interpreteren en beslissingen te nemen. Zonder dat zou men van de aarde af gedirigeerd het wagentje niet meer dan on geveer twee meter per dag kunnen laten rijden. Dat heeft geen zin wanneer het wagentje niet jarenlang in werking zou zijn, want gedurende lange perioden waarin aarde, Mars en zon in ongunstige posities ten opzichte van elkaar staan, zou het wagentje tot werkloosheid gedoemd zijn. Nog even terug naar het probleem van zoeken naar leven op Mars. Op aarde zou een sonde van een of andere buitenaardse beschaving geen moeite hebben, levenssporen op de aarde te ontdekken met een goed uitgerust omibemand laboratorium. Weer althans, wanneer dit labora torium wist waarnaar het zoeken moest, d.w.z. AARDS leven, leven dat past bij de aardse omstandigheden. Overal op aarde komt leven voor, in de lucht, over het gehele aardopper vlak, in de zeeën tot in de diepste oceaantroggen en tot op grote diepte in de grond. Dat hoeft op Mars niet het geval te zijn. Leven kan zich daar mis schien handhaven in enkele gunsti ge gebieden, terwijl andere grote gebieden maagdelijk zijn. Wanneer de twee Vikings geen sporen van le ven vinden, betekent dit nog niet dat er geen leven op Mars voorkomt. Men heeft andingsplaatsen uitgeko zen waar de kans op leven naar aardse normen het grootst is, maar niet meer dan enkele vierkante me ters zullen worden getest. Zoiets als de oppervlakte van een bescheiden woonkamer. Wordt daar niets gevonden dan is het onzinnig om te zeggen: „Er is geen leven op Mars". Er is dus al- Ileen positief antwoord mogelijk, nooit een negatief. Bovendien kan men speuren naar levenstekenen uit het verleden. Het is zeer wel mogelijk, dat er leven op Mars heeft bestaan, maar dat het is uitgestorven. Op een grotere afstand van de zon dan de aarde is Mars sneller afgekoeld door minder warm testraling van de zon. Waarschiin- lijk heeft eventueel leven in het ver leden daardoor minder kans gekre gen zich tot hogere vormen te ont wikkelen. Daardoor zouden de sporen van leven in het verleden alleen te ontdekken zijn door het analyseren van molecuulfossielen, thans door maar op vroeger leven wijzend or ganisch materiaal. Ook dergelijke vondsten zouden bevestigen, dat het aardse leven niet uniek is, maar dat leven een meer voorkomend ver schijnsel is in het eindeloze heelal, waarvan wij nu alleen het voorpor taal even inzien. Deze ontdekking moet onvermijde lijk leiden tot een fundamenteel her zieningsproces over de plaats en de rol van de mens, ide zich nu in zijn eigen wereld heer en meester acht en uniek in de kosmos. de vorm en werking aanpast aan de omstandigheden met behoud van die basisverschijnselen, dan lijkt het aannemelijk dat eventueel leven zo dicht bij de aarde als op de buur planeet Mars óók deze basisverschijn selen zal vertonen. Anderzijds moeten we de verschil len tussen aarde en Mars toch ook weer niet tezeer bagatelliseren. De temperaturen zijn er veel lager dan op aarde, zodat vloeibaar water al leen al daarom slechts op enkele plaatsen tijdens korte seizoenperio den denkbaar is, althans aan het oppervlak. De atmosfeer is er bij zonder ijl, de hoeveelheid vrije zuur stof minimaal. Bovendien is er één bijzonder groot verschil met de aar de, namelijk in de zonnestraling die de planeet bereikt. Mars staat gemiddeld 228 miljoen kilometer van de zon, veel verder dan de aarde (ongeveer 150 miljoen kilometer). Per vierkante centimeter oppervlak ontvangt Mars dus veel minder licht- en warmtestraling. Vandaar die lagere temperatuur, die echter geen hinderpaal voor het ont staan en gedijen van leven hoeft te zijn. Maar het oppervlak en de at mosfeer van Mars ontvangen veel meer van bepaalde soorten zonne straling dan de aarde, namelijk ul traviolet licht en geladen deeltjes. Beide soorten straling zijn fataal voor vrijwel alle leven op aarde wan neer zij maar sterk genoeg zijn. De ultavriolette straling van de zon wordt op aarde door de hogere luchtlagen geabsorbeerd. De ozon laag beschermt het aardse leven te gen deze dodelijke straling. Vandaar dat men zich zorgen maakt de laat ste tijd over zeer hoog vliegende supersonische vliegtuigen (zoals de Concorde), welker verbrandingsgas sen deze ozonlaag kunnen aantas ten. Hetzelfde zou gelden voor de gassen waarmee de atmosfeer steeds verder verontreinigd wordt door spuitbussen. Er zijn theorieën, dat de ozonlaag door natuurlijke proces sen geheel kan worden afgebroken, wanneer het labiele evenwicht dat hem in stand houdt eenmaal een heel klein beetje zou zijn verstoord door onnatuurlijke oorzaken. Zoals een dubbeltje op zijn kant maar een tonvoorstelbaar klein tolke nodig heeft om geheel om te valen doo rnatuurlijke oorzaken: de zwaarte kracht, verdwijnen van de ozonlaag betekent het einde van vrijwel alle leven op aarde, ook het menselijke. Een dergelijke ozonlaag ontbreekt in de atmosfeer van Mars, althans volgens metingen door voorgaande Mars-verkenners. Dat betekent dat Mars, ondanks de veel grotere af stand tot de zon veel meer van die dodelijke ultraviolette straling ont- vant van de aarde. Een soortgelijk verschil doet zich voor met betrekking tot de geladen ele mentaire deeltjes (bouwstenen van de atomen) in de zonnestraling. De aarde is omgeven door de Van Allengordels. Deze werden ontdekt door de Amerikaanse kunstmaan Explorer-1 in.Zij zijn een uitvloeisel van het magnetisch veld om de aarde. In dat magnetische veld worden de geladen deeltjes van de zonnestraling vrijwel alle „opge vangen" waardoor zij om de aarde blijven zwerven in plaats van er op neerkomen. Ook deze straling zou dodelijk zijn voor een groot gedeelte althans van het dierlijke leven op aarde en zou ondermeer fataal zijn voor de mens. Voor zover thans bekend ontbre ken dergelijke „opvanggordels" om Mars vrijwel geheel. Zij zijn in ieder geval nog niet aangetoond door de metingen van de voorgaande Mars- sondes van Rusland en Amerika. Dit betekent, dat op Mars ook veel meer dan deze voor aardse levensvor men dodelijke straling terecht komt dan op aarde, althans volgens de huidige opvattingen. In deze twee opzichten, de ultra violette straling en de deeltjesstra ling, verschillen de omstandigheden op aarde en Mars derhalve funda menteel. Het is op grond daarvan onzeker, of de basisverschijnselen van het leven op aarde ook gelden voor eventueel leven op Mars. Maar het zijn juist de basisverschijnselen van het aardse leven, waarnaar men op Mars gaat speuren. Maar toch moesten de Vikings uit gerust worden met instrumenten die zoeken naar basisverschijnselen van aardse levensvormen. Men kan een onbemande sonde nu eenmaal niet uitrusten met apparatuur die zoekt naar geheel onbekende vesrchijnse- len. Het ding heeft een opdracht en voert die uit, maar die opdracht moet dan wel nauwkeurig zijn omschreven. Het voordeel van de bemande ruim tevaart is, dat de mens over het meest volmaakte onderscheidingsin strument beschikt: de hersenen. Hij kan waarnemingen in preteren en dan uit die interpretatie een bepaal de richting van onderzoek selecteren. Hij kan voloen aan de „simpele" op dracht: zoek levenssporen. Dat kan een machine niet, behalve als je hem van tevoren instrueert, waar die spo ren uitbestaan. Maar het zal nog heel lang duren, voordat de mens voet óp Marsiaanse bodem zet. Wel is het mogelijk, dat de Vikings verschijnselen ontdekken, die aanleiding geven om latere onbe mande sondes met een nauwkeuriger omschreven podracht. te sturen. Bo vendien is het niet ondenkbaar, om sondes op Mars te laten landen, en daarna naar de aarde te laten te rugkeren met bodem- en lucht mon sters. Het is haast ondenkbaar dat de Russen in de gunstige periode voor een lancering naar Mars het deze zomer zullen laten afweten. De kans is groot, dat zij een veel ambitieuzer Mars-programma op stapel hebben dan de Amerikanen. Een landing van kosmonauten zit er vermoedelijk nu nóg niet in, maar verrassingen in de naaste toekomst zijn niet uitgeslo ten. Het is zeer wel mogelijk, dat zelfs nog deze zomer Russische sondes op weg gaan om bodemmonsters te nemen en terug te brengen naar de aarde. Het zou een fantastische pres tatie zijn. De landingsplaatsen van de ko mende Amerikaanse Vikings zijn met zorg uitgekozen aan de hand van een aantal criteria zowel op tech nisch gebiied als met het oog vooral op het zoeken naar levenssporen. In de eerste plaats moet de lan dingsplaats laag gelegen zijn om zo veel mogelijk gebruik te kunnen ma ken van de afremmende wering van de atmosfeer. De landingsdoelen lig gen voor de beide landers op onge veer 5 en 6 km beneden het gemid delde oppervlakteniveau. Voorts moeten de landingsplaatsen betrekkelijk vlak zijn zonder te grote obstakels zoals rotsblokken, die de kans op kantelen van de sonde ver groten. De helling van de landings plaats mag niet groter ztfn dan 17 graden. De landing moet gebeuren in een geologisch interessant terrein. De plaats van landing moet zoveel mogelijk gevrijwaard zijn van me teorologische verschijnselen als stof stormen, die met een op aarde on gekende hevigheid herhaaldelijk op Mars optreden. Een laag-gelegen gebied is gewenst als landingsplaats omdat daa r de kans het grootst is om water aan te treffen in de vorm van een vochti ge bodem, waarin naar aardse be grippen de kan sp leven het grootst is. Vooral de landingsplaats van de tweede Viking voldoet aan die voor waarde. Het is een van de laagste punten van 't oppervlak van Mars en bo vendien een betrekkelijk vlak terrein. Er zijn veel lagere punten, maar die bevinden zich in diepe ravijnen, waarmee men een onbemande son de niet kan sturen. Men kan de landing niet van de aarde af dirigeren. Een beeld vanuit de landingscapsule naar de vluchtleiding doet er 20 minuten over een stuur-bevel weer 20 minuten. Maar er zijn voor een landing in een ravijn beslissingen over in- en uitschakeling van remraketten slechts onderdelen van seconden be schikbaar. Het is vooralsnog onmoge lijk om een met radar en televisie benevens een elektronisch brein uit geruste sonde te sturen, die zelf der gelijke beslissingen kan nemen in fracties van seconden. Dit wordt ook een van de groot ste moeilijkheden bij een denkbaar experiment om ee bestuurbaar wa gentje zoals de Russische maanwa- gen Loenochod op Mars te laten rij den om onbemand op meer plaatsen dan de plek van landing onderzoek te verrichten Een heen-en-weer-sig- naal voor een maanwagentje doet er minder dan drie seconden over, een zelfde signaal naar Mars vice versa veertig minuten. Men kan dan van de aarde af nauwel^'V- wagentje besturen aan de hand van ontvan gen televisiebeelden. Zonder die tele visiebeelden vanaf het wagentje zou het, gezien de kloven, rotsblokken en

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 19