Een middagje in
de achtertuin
van koningin
Elizabeth 2
Peter Kramer
archeoloog
van eli
jaren oud
De koningin is heel klein en
ziet er geraffineerd eenvoudig uit.
Door
Ton Schuurmans
Toen ik achteloos tegen de Londense taxichauffeur zei: "Buc
kingham Palace' vertrok de man geen spier van zijn gezicht.
Toen ik hem vervolgens een speciaal daartoe verstrekte hof
kaart overhandigde die hem en zijn taxi ongehinderd door de
politiecontrole bij het paleis zou moeten brengen, dacht hij aan
vankelijk nog aan een goede grap. Maar toen bleek dat de kaart
inderdaad het gewenste effect opleverde, draaide hij zich om
en zei: "Excuse me, Sir." Er is geen land ter wereld, waar be
grippen als de koningin en Buckingham Palace zoveel ontzag
inboezemen als in Engeland. Het koningshuis is nog altijd het
belangrijkste onderdeel van het nationale karakter. De Britse
monarchie is heilig. Vandaar dat een van de meest indrukwek
kende gebeurtenissen in het leven van de gewone Engelsman
is, eenmaal uitgenodigd te worden op het jaarlijkse tuinfeest
van koningin Eilizabeth en prins Philip op Buckingham Palace.
meteen al een voorkeursbehandeling
krijgen.
Hertogen, die het voorgebergte zijn
van het koningschap, mogen hun
vaak stokoude Bentleys de Rolls
Royce is ordinair geworden, sinds de
popidolen er in rijden - op het
parkeerterrein van het paleis laten
zetten, wat ook geldt voor de
ambassadeurs. De overige gasten
hebben een plekje in de omgeving
van het paleis moeten zoeken.
Oppassen
De lange rij gasten beweegt zich
vervolgens in de richting van het
eigenlijke paleis, waar twee leden
van de Horse Guards bij de grote
deuren staan opgesteld. Achter die
deuren bevindt zich het heilige* der
heiligen.
De trap, die naar de prive-vertrek-
ken van de koningin leidt, is met
een dik touw afgesloten, alsof
iemand het in zijn höofd zou halen
naar haar op zoek te gaan.
Op strategische plaatsen staan
andere Horse Guards, met dit
verschil dat zij hoger in rang zijn
en de beremuts in de hand hebben,
wat eerlijk gezegd geen gezicht is.
Verder bevinden er zich in zwart
jacquet gestoken heren, cie te horen
aan het accent allemaal op Eton, de
beroemde Engelse kostschool zijn
Het indrukwekkende van de uitnodi
ging is, dat er maar weinig gewone
Engelsen worden genood, waardoor
het nog exclusiever wordt. De
andere gasten zijn hertogen en
lords, bisschoppen, ambassadeurs,
generaals en admiraals.
De uitnodigingsprocedure voor de
gewone Britten is geheim, maar het
komt er op neer dat iemand in
aanmerking komt hij als hij iets
bijzonders heeft gedaan voor het
Verenigd Koninkrijk. Dat kan
variëren.
Het redden van een serie drenkelin
gen is een ijzersterke troef, wat ook
geldt voor moedig gedrag in het
leger. Maar het kan ook best
iemand zijn, die kan bogen op een
uitnemende vakbondscarriere en
zelfs iemand die gewoon jarenlang
bij een baas heeft gewerkt.
Misvattingen
De bedoeling van het uitnodigen
van gewone Britten is om aan te
geven dat iedereen in Engeland
gelijk is en men vergeet gemakshal
ve dat de ongelijkheid daardoor
juist wordt onderstreept, want
waarom zou men het anders doen?
Bovendien is het een misvatting aan
te nemen dat een lord of een hertog
een schoenmaker, cie een half dorp
van de verdrinkingsdood heeft
gered, enthousiast in de achtertuin
van hare majesteit op de schouder
zal slaan met de opmerking: "Kom
nou toch eens langs met je vrouw".
Het tuinfeest begint reeds bij het
hek. De gasten, gekleed in grijze
jacquet met diepe hoeden en de
dames in extravagante toiletten,
worden nieuwsgierig bekeken door
minder bevoorrechte landgenoten,
die toevallig niet in de buurt van
veel water wonen, of nog te kort bij
een baas werken. De gewone Britten
zijn gemakkelijk te herkennen,
omdat zij duidelijk de indruk geven
niet dagelijks in jacquet te ontbijten
en dan is men in deze kringen
verloren. Iedereen mag dan voor de
vorstin gelijk zijn, er zijn gasten die
stoeltjes genesteld, wat niet de
bedoeling is, want ze zijn in de tuin
genood. Dit is een zaak voor de
Eton jongens. Ik heb dat nauwkeu
rig gadegeslagen. Hoewel zij bij
intuitie aanvoelen wanneer zij met
een hertog te doen hebben, die zich
niet ongestraft de tuin in' laat
jagen, nemen zij bij dit soort
gelegenheden geen enkel risico. Het
is de hoofdman van de Eton-boys,
die de beslissing neemt. Hij kent de
leden van de aristocratie op zijn
duimpje en behoort de gast daar
niet toe, dan kan hij zonder risico
worden benaderd.
Afdelingen
Behalve de dikke rode lopers,
schitterende kroonluchters en in
drukwekkende schilderijen staan er
in de hal kasten met het meest
exclusieve serviesgoed. En niet te
vergeten de vele klokken (er zijn er
300 in het hele paleis), die elke
week volgens contract worden
opgewonden door een Londense
firma.
In Engeland betekent het nog
werkelijk iets als men hofleverancier
is. Op Buckingham Palace worctt
nog altijd van hofleveranciers
afgenomen als het gaat om het
koninklijke hondebrood, de konink
lijke schildpadsoep, de koninklijke
marmelade, de koninklijke bokkin
gen, of de koninklijke doedelzakken.
Voor de gewone Britten is het
oppassen geblazen. Er zijn er bij die
al meteen een klein foutje maken.
Ze hebben zich in de fraaie rode
De Eton-jongehs doen dit op
briljante wijze. Eerst wordt er
vriendelijk van een afstand geglim
lacht. Een paar seconden later staan
ze in een klein kringetje om de buit
heen. Dan zegt een van hen: 'Kan
ik misschien iets voor u doen?" De
doorsnee Nederlander zou wellicht
geschertst hebben: "Nou, een kopje
koffie zou er wel in gaan". Maar niet
de gewone Brit, die op bezoek is in
het koninklijk paleis. Hij voelt
haarscherp aan dat er iets aan de
hand is en dat de vraag uitsluitend
betekent: "Opstaan en de tuin in".
Koningin Elizabeth II heeft een
flinke achtertuin, om precies te zijn
ruim 16.000 vierkante meter. Men
kan gemakkelijk in de enorme
vijver verdrinken, zonder dat hare
majesteit uw'hulpgeroep hoort.
De tuin is, vanwege de gelijkheid,
voor de gelegenheid verdeeld in twee
afdelingen. Een afdeling heet
letterlijk vertaald de koninklijke
theetent, de andere heeft geen
naam, maar daar zal de thee voor
het volk worden bereid. Verder is er
nog een kleinere afdeling voor de
leden van het corps diplomatique, de
hertogen, de lords, de baronnen
enzovoorts.
Het gazon valt tegen. De Engelsen
zijn meesters als het gaat om het
onderhouden van grasperken, maar
de tuin van Buckingham Palace
vertoont vele bruine plekken.
Misschien komt het omdat Elizabeth
zich moet behelpen met maar negen
tuinlieden, terwijl Hyde Park
bijvoorbeeld, dat niet zoveel groter
is, kan beschikken over de hele
technische dienst van het ministerie
van openbare werken.
Trouwens ook de stoeltjes, die overal
zijn neergezet, zouden best een
vernisje kunnen hebben. Maar men
moet met zulke oordelen oppassen.
Alleen de allerhoogsten kunnen zich
dit soort zaken ongestraft permitte
ren en daar schuilt juist het
raffinement in.
De koningin en haar gevolg moeten
nog arriveren. Het gezelschap loopt
intussen een tikje verloren rond in
de immense tuin, waar opvallend
weinig bloemen zijn. Er spelen twee
militaire orkesten, waarvan de
fraaie rode uniformen van de leden
mooi afsteken tegen het groene gras.
Behalve wat heen-en-weer-geloop is
er weinig te doen. De thee wordt
nog niet geschonken. In het zwart
geklede dienstertjes staan keurig in
het gelid voor de theetent van het
gewone volk. In de koninklijke
theetent staan daarentegen uitslui
tend obers, wat net iets meer cachet
aan de zaak geeft.
Gouden pot
Bovendien zal de koningin haar
thee straks uit een gouden theepot
krijgen, terwijl het volk het met een
zilveren moet doen. De gewone
Britten voelen zich duidelijk minder
op hun gemak. Niets doen is een
kunst, waar het gros van de Britse
adel in excelleert, maar zij kunnen
dan ook regelmatig op Ascot .en
andere paardenraces oefenen. En de
Britse industrie mag dan geen
achttien-karaats-prestaties leveren,
de werknemers leren er niet
dagelijks hoe je moet kuieren.
En ineens is hare majesteit er.
Opgekomen door een zijdeur, wat
meer effect geeft dan wanneer ze de
hoofddeuren door zou zijn gekomen.
Want ze was er ineens. Het God
Save the Queen speelt zachtjes door
de tuin. De koningin is heel klein
en ziet er geraffineerd eenvoudig
uit, in de geest van: dat heb ik
allemaal niet nodig.
Naast haar, maar net niet op een
lijn - dat schrijft het protocol voor
prins Philip. Daarachter de
koningin-moeder, die er, met alle
respect, uitziet als een paasos. Het
gezelschap loopt heel langzaam in
de richting van de, ook naar
koninklijke maatstaven, tamelijk
grote visite. Ogenschijnlijk is er in
de tuin niets veranderd, behalve dat
alle ogen gericht zijn op het terras,
dat toegang verschaft tot de tuin.
Maar dat is te danken aan de
perfecte regie.
Voorstellen
Temidden van de gasten zijn
namelijk enige tientallen uiterst
beschaafd sprekende paleis-officials
van het begin af aan bezig geweest
de gasten zo op te stellen dat het
toch maar vooral een ongekunstelde
ontvangst is. De voornaamste taak
van de paleis-heren, herkenbaar aan
een rode anjer in het knoopsgat, is
die gasten te selecteren, die
voorgesteld moeten worden aan de
koningin, de prins, of de koningin-
moeder-
De aller belangrijks ten zijn al in de
richting van hare majesteit gedre
ven, de tweede kategorie in die van
Philip, terwijl de overigen, voorna
melijk mensenredders en ervaren
vakbondslui, het met de koningin
moeder moeten doen. De rest van de
visite moet op een afstand worden
gehouden. Dat gaat zo: de
pa leis-heer kijkt de gast, die zich op
minder dan drie meter van de plek
bevindt, waar een van de koninklij
ke personen straks zal lopen,
vriendelijk aan en zegt: "U wilt wel
zo goed zijn een klein beetje naar
achteren te gaan". Terwijl hij dit
zegt drukt hij krachtig met zijn
hoge hoed tegen de buik van de
opdringerige gast, die intuïtief
terugtreedt. Dit spelletje herhaalt
zich voor het koninklijk persoon
gepasseerd is.
Bij het voorstellen worden geen
handen geschud. De voor te stellen
personen beperken zich tot buigen.
Het vorstelijk persoon knikt slechts
even. Daarna volgt het onderhrud.
Wat er gezegd wordt is moeilijk te
verstaan, maar meer dan wat
gemeenplaatsen over en weer zijn er
in elk geval niet. De koninklijke
gast geeft met een ander knikje aan
dat het onderhoud is afgelopen. De
koningin praat doorgaans korter
met haar gasten, dan prins Philip,
die bovendien kwistiger is met
klinkslagen, iets wat hare majesteit
zich, volgens de Britse maatstaven,
niet kan permitteren.
De thee is een plechtigheid apart.
Elke gast wordt het idee gegeven
dat zijn aanwezigheid op het paleis
van landsbelang isbehalve dan
wanneer de koningin en haar gevolg
in de buurt zijn - en wordt
dienovereenkomstig behandeld. Er
zijn naar schatting enige honderden
gewone Britten die allemaal zijn
aangewezen op de zilveren theepot.
Naar goed Engels gebruik wordt
daarbij een rij gevormd, waarbij
iedereen ruim in de gelegenheid
wordt gesteld zich onmiddellijk als
een lummel te kwalificeren als hij
probeert voor te dringen, wat dan
ook niemand in zijn hoofd haalt.
Maar omdat iedereen een persoon
lijke behandeling krijgt en er veel
te weinig dienstertjes zijn, is het
een zaak van lange adem.
I n de rij
In hare majesteit» gevangenissen
wordt zo'n rij binnen een paar
minuten aan thee en koek geholpen,
op Buckinghan Palace ligt dat
anders. Wie voornaam wil zijn moet
de tijd hebben. Toen ik na pre"'»"
48 mlnuHdi aan de beurt was,
ondervond ik waarom het zo lang
had geduurd.
Ik genoot bovendien het voorrecht
door de mannelijke chef van de
koninklijke dienstertjes te worden
geholpen. Met het ondoorgrondelijke
gezicht van een ober, die een diner
van vijf couverts komt noteren,
vroeg hij: "Waarmee kan ik u van
dienst zijn?" Een zotte vraag als er
alleen maar thee geschonken wordt,
maar dat komt omdat men het spel
niet kent.
In voorname kringen geeft men niet
het idee lang in een rij gestaan te
hebben. Men behoort na de vraag
even na te denken en vervolgens op
een idee te komen: "Geqft u mij
maar een kopje thee", wat aanmer
kelijk beter klinkt dan: "Een thee".
Maar daarmee was de zaak nog niet
gepiept.
Bij de koninklijke behandeling
behoorde ook nog 't opnoemen van
alle soorten taartjes, cakes en kleine
sandwiches, alsof hij een Juryrap
port citeerde.
Toen ik ten slotte mijn keus had
gemaakt en hij de bestelling op
bordjes had geplaatst, wenkte hij
een dienstertje, die voor het
transport zou zorgen, dat had ik te
laat in de gaten, want ik haü mijn
thee inmiddels al in mijn hand.
Ik was tenslotte toch op hare
majesteit» tuinfeest volledig door de
mand gevallen.
Door
Aad Wagenaar
Peter Kramer heeft het ook
gehoord, cie geruchten over Tjerk
Vermaning, de Drentse amateur-ar
cheoloog, die de boel beduveld zou
hebben door nagemaakte oudheden
uit de grond te halen.
Maar Peter gelooft er niks van:
„Allemaal jaloezie van die professo
ren," zegt hij „van die beschuldigin
gen is niks waar".
Peter Kramer is 11 Jaar en lijkt
recht van spreken te hebben, zijn
prille leeftijd ten spijt. Want het
blonde ventje met zijn blauwe ogen
is ook archeoloog. En beheert zelfs
een museum.
In het Noordhollandse dorpje
Hauwert, nabij Nibbixwoud, beschikt
Peter Kramer over een deel van de
toegang op de boerderij van zijn
vader Piet (38). Daarin heeft Peter
zijn schatten uitgestald; alles wat
hij de afgelopen drie jaar uit de
grond haalde. Potscherven uit
vroege en late middeleeuwen,
fragmenten Delfts blauw uit 18e en
19e eeuw, botten, pijpekoppen en
-stelen, Keulse potten, benen
schaatsen.
Hij was acht jaar toen hij zijn
eerste scherf vond, in een voor
achter op het land van pa. „Het was
een scherf van een botje, versierd
met streepjes'zegt de kleine
oudheidsvorser. „In het Westfries
museum in Hoorn hebben ze me
later verteld dat het driehonderd
jaar oud was".
Peter Kramer had zijn hobby
gevonden, toen hij dat eerste
„skerfie", zoals hij het in het
Westfries aanduidt, uit de aarde
pakte.
„Vanaf die tijd staat hij elke dag in
de grond te wroeten, met een boor
en een schep", zegt zijn vader trots,
„hij krijgt alle ruimte van me en
als hij straks echt wil gaan studeren
in die archeologie, mag hij dat ook".
„Maar ik wil eerst geschiedenis
leren", zegt Peter, „want anders
begrijp je niks van de tijd, waar al
die dingen in de grond vandaan
komen".
De aanleg van aardgasbuizen, een
tijd! geleden in het dorpje Hauwert,
ervoer de kleine wroeter als een
gouden gelegenheid. Van alles
haalde de dragline naar boven en
Peter kwam dagelijks met zakken
scherven thuis.
De 18e en 19e eeuw kan hij zelf al
aardig taxeren. Met dingen van
jonger datum, gaat hij naar het
Westfries museum, waar men Peter
dan onderricht en aanmoedigt.
„Ze hebben laatst een stuk Delfts
blauw van me gekocht voor vijf
gulden, maar ik heb er eerst tjn
paar dagen over lopen nadenken",
zegt hij. Vader Piet vult aan: „Het
ging hem zwaar aan zijn hart".
In zijn museum tilt hij een scherf
van een pot op, de oudste die hij
heeft: uit de 11e eeuw. „Kijk-es hoe
stom ze die potten toen maakten,
allemaal zandkorrels zie je zitten.
Ze hadden behoorlijke klei moeten
gebruikenbecommentarieert hij.
Meer uitleg: bij een vijftal stenen
kogels zegt hij: „Die heb ik bij de
Tuinstraat hier in 't dorp gevonden.
Daar hebben ze een paar honderd
jaar geleden aardig geknokt. Dat
ging tussen lui uit Hauwert en
Hoorn en ze vochten om het
kerkpad. Een vent 't dorp heeft
een boekie, waar dat m staat. Ik
heb daar een ook stuk mensensche
del gevonden. Zeker zo'n kogel op
zijn kop gehad".
Peter Kramer heeft in een hoek van
zijn museum een honderdtal pijp-
koppen en -ste'en liggen. Allemaal
op een plaats opgegraven. De kleine
speurder kwam er achter, dat in de
vorige eeuw op die plaats een
cafeetje had gestaan.
Zijn mooiste stuk is een blauwe
scherf, waarop hij het jaartal 1654
heeft ontcijferd. Een exacte tijdsbe
paling van zijn vondsten dat
pleziert hem.
Vijftien cent entree heft hij voor
zijn museum. Op de deur staat:
„Jaarkaart 50 cent". Haast iedere dag
stoppen er mensen bij de boerderij
om door de elfjarige archeoloog
langs zijn vondsten gegidst te
worden. En om de meter waar
schuwt dan een bordje: „Niks
aanraken!"
Bij alle dingen staat de tijd van
herkomst vermeld ^lve bil een
stuk bot. Hier schreef de Jonge
archeoloog: „Het is niet bekent wat
het is".