EINSTEIN DE SITTER Historisch-wetenschappelijk belangrijke correspondentie ontdekt in Leidse Sterrewacht Zien tot 8 miljard lichtjaar - -cv*-' u J;: v 1 ■AA •fafR - K ZATERDAG 12 JULI 197! In nauwe samenwerking tussen Leidse universiteit en het tijdschrift Natuur en Techniek is on langs een bijzonder boeiend boekje tot stand gekomen onder de titel "400 jaar Leidse universi teit". Een van de artikelen in deze uitgave is gewijd aan een bij toeval tijdens de recente ver huizing van de Leidse Sterrewacht aan het licht gekomen serie brieven en briefkaarten van de grote natuurkundige Einstein (die ook in Leiden hoogleraar is geweest) en de Leidse astronoom prof. dr. De Sitter over vraagstukken betreffende ontstaan, ontwikkeling en structuur van het heelal Helaas ontbreekt ons de ruimte om van deze wetenschappelijk-historische documenten, waarvan Natuur en Techniek er vele reproduceerde, meer dan één exemplaar af te beelden. Ook is het niet doenlijk, voor de leek-krantenlezer de betekenis van deze correspondentie en de behandelde problemen in finesse uiteen te zetten. Natuur en Techniek publiceerde zeven van de achttien gevonden brieven van Einstein, waar van! er vele door De Sitter van kanttekeningen waren voorzien, met een verklarend artikel van de hand van de Leidse gasthoogleraar prof. Kahn en diens echtgenote uit Princeton (VS). Voorts laat het tijdschrift deze waardevolle correspondentie uit de jaren 1916 tot 1918 vergezeld gaan van een artikel van de hand van prof. dr. J. H. Oort, oud-directeur van de Leidse Sterre wacht, over de huidige inzichten met betrekking tot de materie, waarover Einstein en De Sitter hun denkbeelden uitwisselden. Dat laatstgenoemde artikel nemen wij hierbij in grote lijn over, want hoewel het op zichzelf geen "nieuws" bevat is het een voortreffelijk overzicht, dat ook voor de leek vrijwel geheel begrijpelijk is. Wetenschap en technologie door P. Bok Vijf groten uit de natuurkun de en astronomie in de eerste de\ cennia van deze eeuw op 26 sep tember 1923 bijeen in Leidenl Staande van links naar rechtsl Einstein, Ehrenfest, De Sitter, eA zittend Eddington en Lorentz. Einstein, de opsteller van de re\ lativiteitstheoriewerd in 192a gasthoogleraar in Leiden, emi\ greerde in 1933 naar Amerika en werd in 1929 onderscheiden met de Nobelprijs voor fysica. Ehrenfest, natuurkundige van Oostenrijkse afkomst, ioas hoog-, leraar in Leiden als opvolger van Lorentz. De Sitter werd in 190& hoogleraar in de astronomie in| Leiden en correspondeerde inten sief met Einstein over heelalmo- dellen, waardoor hij de basis leg de voor de theorieën omtrent het uitdijende heelal. Eddington, een. Engelse natuur- en sterrenkundige ivas hoogleraar in Cambridge en\ directeur van de sterrenwacht al-\ daar sinds 1914. Lorentz tenslotte was natuurkundige en hoogleraar in Leiden sinds 1877. In 1903 ont-\ ving hij samen met Zeeman de Nobelprijs voor natuurkunde voor\ de ontdekking van het Zeeman-l effect. Het enorm boeiende tijdperk waar over de ontdekte correspondentie van Einstein zulke interessante her inneringen ophaalt, zo schrijft prof. Oort, namelijk de ontdekking van „het heelal", toen als uitvloeisel van Einsteins geniale inzicht in het we zen van de gravitatiekracht voor het eerst vruchtbaar gedacht werd over de vraag naar de eindigheid of on eindigheid van de ons omringende wereld, en over de even essentiële vraag waarom deze wereld niet door de onderlinge aantrekking van zijn delen in elkaar stort, eindigde met een onverwacht ontknoping. Het heelal stort niet in elkaar omdat het explandeert. De zin van deze wat kryptisch ge- fomuleerde oplossing wordt pas be grijpelijk als men er de hypothese aan toevoegt dat het heelal ontstaan is door een allesomvattende explosie die „aan het begin van de tijd" plaats gevonden heeft De totale we reld, inclusief de ruimte waar zfj in gebed was, is toen uit elkaar gespat. De snelheid waarmee de delen uit elkaar bewogen was zó groot dat hun onderlinge aantrekkingskracht daar niet tegen opgewassen was zodat ze tot op de huidige dag uit elkaar bleven bewegen. We wonen dus niet in een statisch, in evenwicht verke rend heelal, maar in een wereld die aldoor groeit. Het leek een fantastische concep tie. Maar het meest wonderbaarlijke was misschien dat in dezelfde jaren, dat Einstein en De Sitter hierover speculeerden, spectra van een paar spiraalnevels aantoonden dat deze zich werkelijk met aanzienlijke snel heden van ons weg bleken te bewe gen. Weinige jaren later slaagde Ed win Hubble er in om aan te tonen dat deze snelheden evenredig toene men met de afstand van de betrok ken sterrenstelsels, en dat we ons dus inderdaad in een expansiesnel- wereld bevinden. Uit de expansiesnel heid en de in die tyd nog maar heel ruw bekende afstanden kon toen ook het „begin van de tijd" berekend wor den. Volgens de thans beschikbare be tere gegevens ligt dit ruwweg tien- miljard jaar in het verleden. Na deze wonderlijke eerste ontwik keling stuitte de verdere exploratie van het heelal op onoverkomenlijke moeilijkheden. Wel worden vorderin gen gemaakt in het beter verifiëren van Hubble's wet, maar deze leidden voorlopig niet tot antwoorden op de essentiële vragen: is de wereld on eindig groot en „open", of is zij ein dig? Een wat is in het laatste ge val de „straal" van het heelal? Wan neer en hoe zijn in de evolutiege schiedenis van het heelal de melk wegstelsel ontstaan? en wat gebeur de er in het allervroegste begin? De eerste grote doorbraak kwam pas een halve eeuw later. Door de ontwikkeling van de kernfysica werd het mogelijk een vrij gedetailleerd beeld te krijgen van hetgeen er bij de begin-explosie zelf, of althans ge durende de eerste minuten na de „big bang" gebeurd moet zijn in de evo lutie van straling en materie. Voor het doordringen in de verdere evolutie en in de problemen van structuur en eindigheid of onein digheid van het heelal werd de ra- dio-astronomie de doorslaggevende factor. De grote rol die voor haar was weggelegd werd al direct duide lijk toen de op één na helderste ra diobron aan de hemel Cygnus A door Baade op de Mount Palomar Sterrewacht optisch geïdentifi ceerd werd als een zwak neveltje.Dit „neveltje" bleek een op grote afstand staand sterrenstelsel zijn, dat zich ten gevolge van de expansie van het heelal met 'n snelheid van 16.000 km per seconde van ons af beweegt. Alleen al deze ene waarneming maakte duidelijk welk een machtig middel de radio-astronomie zou kun nen worden om in essentiële proble men van het heelal door te dringen. De genoemde snelheid is ruim een twintigste van die van het licht. Zelfs een slechte ma t ge grote radiotele scoop kan gemakkelijk radiobronnen waarnemen, die duizendmaal zwak ker zijn dan Cygnus-A, Indien de opgevangen straling evenredig met het kwadraat van de afstand af neemt, zoals we dat in de om ringende (nabijere) wereld waarne men, zouden we stelsel die even sterk stralen als cygnus-A moeten kunnen zien op ongeveer duizend maal groter afstand. In het expanderende heel al, waarin de snelheid evenredig toe neemt met de afstand, zouden we voor zó ver weggelegen radiobron nen uitkomen op een snelheid die anderhalf maal groter dan de licht snelheid is. Daar snelheden groter dan de lichtsnelheid onbestaanbaar zijn (ook een uitvloeisel van de relativi teitstheorie van Einstein. Red. LD) moeten we concluderen dat onze pre missen niet langer geldig zijn bij zo grote afstanden. We komen klaarblij kelijk in een gebied waar de licht intensiteit niet meer omgekeerd even redig met de afstand afneemt of de expansiesnelheid niet meer evenredig met de afstand toeneemt. Dit moet een gebied zijn waar de grote-schaal structuur van het heelal én zijn evo lutie een belangrijke rol beginnen te spelen. Dat dit inderdaad zo is, werd al spoedig op treffende manier door de waarnemingen bij radiogolflengten bevestigd. De grote pioniers waren sir Martin Ryle en zijn medewerkers in Cam bridge, die in de jaren rond 1960 aan toonden, dat de bevolkingsdichtheid van radiostelsels in de ruimte bij het doordringen naar zwakkere objecten toenam in plaats van afnam zoals in een stationair, homogeen heelal te verwachten was. Dit was een ont dekking van historische betekenis. De structuur van het heelal kan niet los gezien worden van zijn geschie denis. Bij de waarneming van deze ve re sterrenstelsels, wier straling enke le miljarden jaren geleden uitgezon den werd, zien we niet alleen over grote afstanden, maar kijken we te vens terug in het verre verleden. Dit verleent een extra betovering aan dit onderzoek .Ryle's waarnemingen lie ten voor het eerst iets zien uit een tijdperk toen het heelal anders was dan nu. De onverwacht sterke toena me in het aantal zwakke radiobron nen toont dat de bevolkingsdichtheid der radiobronnen in deze vroegere fase van het heelal veel hoger was dan thans Misschien is dit een af spiegeling van een groter geboorte- tal van sterrenstelsels in dae ty d. Behalve zijn grote radio-helder heid heeft Cygnus-A nog een inte réssante karakterstiek, namelijk zijn „dubbelheid". Het grootstel deel van zijn radiostraling komt uit twee on geveer 650.000 lichtjaren van elkaar liggende componenten. Deze emit teren slechts radiostraling. Er komen geen sterren in voor, of althans niet genoeg om zichtbaar te zijn. Het is gebleken dat zo'n dubbelstructuur heel algemeen voorkomt en een ui terst belangrijk hulpmiddel bij de op meting van het heelal kan vormen. Huidige radiotelescopen kunnen ge makkelijk doordringen tot objecten die veel zwakker zijn dan éénduizend- ste van Cygnus-A. Op de radioster renwacht in Westerbork in Drenthesche straling uitzenden. Sommige worden thans bronnen waargenomen diobronnen leken in positie san die bijna tienmiljoen maal zwakker vallen met stervormige objecten zijn. Door zijn combinatie van grote gevoeligheid met groot oplossend ver mogens is de „Synthese Radioteles coop" in Westerbork beter dan enig met steiTenselsels. De spectra van deze „sterren" vertoon den helderé emissielijnen, die echter aanvankelijk niet geïdentificeerd ander bestaand instrument in staat konden worden met emissielijnen bronnen bekende gassen. Het was een vroegere zowel op te sporen, alsook zoeken op dupliciteit en diameter, hun radiospectra en polarisatie te meten; eigenschappen die naar men hoopt uiteindelijk een belangrijke bij te onder- Leidse student, Maarten Schmidt, die er in 1963 in slaagde het mysterie van de niet-te-identificeren lijnen op te lossen. Hij ontdekte dat deze qua- met zo enorme snelheden weg drage kunnen geven tot de bepaling bewogen, dat de „normale" spectra- de struc- lijnen door het Doppler-affect ge heel uit het zichtbare deel van het spectrum verdwenen waren en de lij nen, die men wél zag, door de grote „roodverschuiving" in werkelijkheid ultraviolet thuis hoor- lichtkrachten zijn de quasars nu misschien wel de belangrijkste bakens geworden bij het onderzoek van structuur en historie van het heelal. Een aanzienlijk deel van de waar nemingen die door Leidse astrono men in Westerbork gedaan worden, een "hat? het „Einstein-De Sitter Leiden weer een voorpost ontdekking van het heelal worden. De radio-astronomie leidde ook tot nieuwe perspectieven in de optische sterrenkunde. Reeds vanaf het begin van de radiowaarnemingen hadden observaties met de klassieke telesco pen een essentiële rol gespeeld, door dat de afstanden van de radiobron nen slechts langs optische weg ge meten konden worden. Een grote moeilijkheid was echter dat zeer vele radiobronnen zó weinig stralen in het gebied van de optische golflengten, dat ze zelfs met de grootste bestaande telescopen niet waarneembaar zyn. Er echter één soort, de „qua- i" of „quasi-sfehaire radiobron- die uitzonderlijk sterke opti- Voor de exploratie van het heelal, aldus besluit; prof. Öort moeten ra dio-astronomie en klassiek optische sterrenkunde hand in hand gaan. Het ziet er thans naar uit, dat door een intensieve samenwerking tussen waarnemers met de grootste radiote lescopen en de grootste optiche te lescopen de nabije toekomst grote vooruitgang in onze kennis van es sentiële eigenschappen van het heel al zal brengen. Het is te hopen, dat Leidse onderzoekingen met de Syn these Radiotelescoop in Westerbork daar een belangrijke bijdrage aan zul len leveren. Amerikaanse astronomen heb ben met behulp van de telescoop van het Lick-observatorium fo to's gemaakt van een sterren stelsel, dat zich op ongeveer acht miljard lichtjaar afstand va.n de aarde bevindt. Het stel sel schijnt vijf tot zes maal zo groot te zijn als het Melkweg stelsel, waartoe ons zonnestelsel behoort. Het is het verst-ver- wijderde hemelobject, dat ooit optisch is waargenomen. Door middel van zeer lange belichtingstijden werden de bij zonder zwakke lichtstralen op de fotografische plaat vastgelegd. Met inschakeling van een com puter, die dank zij een ingenieus programma alle andere licht bronnen dan het betrokken stel sel „uitveegde" bleef een beeld van het onvoorstelbaar verre ób ject over. Pas wanneer de op aarde ontvangen lichtstraling van het stelsel veel meer dan een miljoen maal sterker zou zijn, zou het object met het blote oog waarneembaar zijn. Deze fotografische prestatie heeft de optische waaruemings- grens met ongeveer driemiljard lichtjaren verder weggeschoven Eén lichtjaar betekent een af stand van 10.000.000.000 000 kilo meter, de afstand die het licht met een snelheid van 300 kn per seconde in een jaar aflegt. Einstein en De Sitter waren het lang niet altijd eens over de heelal-modellen op grond van de relativiteitstheorie en de re kenkundige analyse van obser vaties. Maar De Sitter maakte b.T. in deze brief van Einstein (van 24 maart 1917) aanmer king op enkele elementaire re kenfouten, waarop hij overigens geattendeerd was door zijn as- si tent Kluyver. Aantekeningen van de hand van De Sitter in en onder de tekst van Einstein laten over die kritische beoor deling van de mening van de grote geleerde geen twijfel be staan. Dit is een van de unieke documenten, die bij de verhui zing van de Leidse Sterrewacht aan het licht zijn gekomen. 2*. M'. 12. SU N AjfyA>Jr Z. IJL- «HU fa «.»-*- X) J j fai-'fa i i"-rf/M fa fa dArQïz** iidétsjtdt 1~r --.-f xr S ƒ- ALui n' It*, rSÏU-JrtfxZ&r- ''y y .Jy - 4",' - 4to A- 'j' fat AfcAfat. <fa n/l6t J--t fa' t J. Set A t.'J 4 fa', .s.-t, f 4. pf 'f. M/M- t I', fa A **>-* 4 7'- M' ft- jsr, uda - f /XkA, JU,-.-, f J-u.-'r A .v flu Jyil ;i <r'Ri jnt A. 4" fa' fa *,v:fC fad A, ;C y-baU* ■PA

Historische Kranten, Erfgoed Leiden en Omstreken

Leidsch Dagblad | 1975 | | pagina 14