'Onze
taak
was
orde
en
rust
hand
haven'
ZATERDAG 12 JULI 1975
PAGINA 13
„Toen Indonesië nog Nederlandsch-
Indië was, heerste er vrede en
veiligheid en was het land met zijn
vele en verschillende volkeren een
voorbeeld van orde en rust, waarop
wij Nederlanders nog steeds met
voldoening zullen mogen terugzien
en, wanneer die orde en rust
verstoord dreigde te worden, kwam
het Koninklijk Nederlandsch In
disch Leger in actie. Dan liet het
tijdelijk zijn gewone preventieve
taak varen en trad het repressief
op, doch telkens op een wijze, die
eerbied afdwong en getuigde van
inzicht en doelmatigheid".
„Daarom mag men, terugziende op
de geschiedenis van het KNIL, dit
doen met waardering en tevreden
heid en zal men bittere gedachten
bij de opheffing moeten trachten
opzij te zetten".
Dat schreef in augustus 1950
generaal mr. H.J. Kruis, destijds
chef van de Generale Staf in ons
land.
Het Koninklijk Nederlandsch In
disch Leger had de maand tevoren
opgehouden te bestaan. Voorbij
waren toen de dagen van handha
ving van gezag en orde in het
eilanden-rijk in de Oost. Tot
herinnering werden de strijd tegen
de benden van Dipo Negoro in de
Java-oorlog, de expeditiën tegen de
Padri's van Sumatra of de dappere,
doch rebelse krijgers van Bali of de
ruitertroepen der Bonieren.
Vaarwel aan dat tijdperk met zijn
Van Heutsz en diens pacificatie van
Atjeh, het stuk Sumatra vol
doodsverachtende klewang-vechters.
Het Koninklijk Nederlandsch In
disch Leger op 26 juli 1950, te
0.00 uur, was opgeheven nadat
het 118 jaar eerder, bij Koninklijk
Besluit van 10 maart 1832 was
ingesteld. Er werd een bladzijde in
het boek van de vaderlandse
geschiedenis omgeslagen.
Een bladzijde om nu, een kwart
eeuw na het einde van het KNIL, te
herlezen?
Beter van niet, zeggen sommigen;
liever wel, menen anderen. Schande
wat daar geschied is, roept de een.
Daar werd iets groots verricht!
klinkt het daarentegen uit ander
mans mond.
Nederlands koloniale verleden is na
de Tweede Wereldoorlog het onder
werp van radicale herwaardering
geweest. De glorie van „Ons Indië",
die eeuwenlang van over de oceanen
het moederland bereikte en hier
gekoesterd werd, verschraalde snel.
Was het wel zo'n trotse tijd geweest?
Hadden we wel zoiets groots
verricht voor hen die achterble
ven, nadat de koloniale band
verbroken was?
Radicalen waardeerden achteraf
Nederlands lange aanwezigheid in
de Oostindische archipel als
verdoemenswaardig imperialisme.
Behoudenden vooral „zij die er
geweest waren en er over mee
mochten praten" zelden; „Nee,
„Ons Indië" had nooit verloren
mogen gaan". „Wij brachten het land
tot bloei en kijk wat er nu van over
is.
Extreem gesteld aan weerszijden.
Zo gaat het ook bij de waardering
van het voormalige Koninklijk
Nederlandsch Indisch Leger. „Een
regelrecht bezettingsleger", zegt weer
de radicale groep, „een onderdruk
kingsmacht, handlanger van het
planters-kapitaal."
„Niets van dat", luidt het weerwoord.
„het KNIL zorgde slechts voor rust
en orde, handhaafde een vreedzame
maatschappij, tot heil, in de eerste
plaats van de inheemsen.
En die Van Heutsz dan? Met zijn
bloedige pacificatie-acties in Atjeh?
Hij was waarachtig niet de enige
KNIL-bevelhebber, die de gehele
gordel van smaragd langs er op los
liet schieten en sabelen.
„Van Heutsz mag zonder enig
bezwaar een imperialist worden
genoemd", schreef onlangs majoor
H.L. Zwitser, medewerker van de
sectie Krijgsgeschiedenis van de
Koninklijke Landmacht. „Wat an
ders is het om de daden van toen te
beoordelen naar de morele maatsta
ven van nu, zonder rekening te
houden met de normen en
gedachtenwereid van zo'n eeuw
geleden. Verguizers en verheerlijkers
hebben een dogmatisch geloof in
eigen gelijk en worden over het
algemeen weinig gehinderd door
enige bescheidenheid bij het vellen
van hun oordeel. Het is duidelijk
dat inschakeling van het nuchter
verstand bij de beoordeling van het
verleden de voorkeur verdient boven
emoties. De negentiende eeuw
was de eeuw van het imperialisme
in de betekenis van vestiging en
uitbreiding van de heerschappij over
koloniale gebieden.
Hoe ook oordeel en waardering,
verheerlijking of verguizing; het
KNIL heeft bestaan! En heden ten-
dage hoort men bij vrijwel alle
gepensioneerden van dat leger: „Ik
ben er trots op KNIL-er te zijn
geweest".
Maar zij zijn van een generatie, die
„Ons Indië," op een enkel incident
na. hebben gekend als een gordel
van rust en orde. Het vaak
gewelddadige pacificatie-werk van
de buitengewesten was rond 1915
voltooid. De klewang had zijn werk
gedaan en de fut bij de
vrijheidsstrijders was er uit. Tot in
de Jaren dertig, minder primitieve
vrijheidsstrijders, onder wie Soe-
karno, zich gingen roeren.
Koloniaal Nederland en zijn KNIL
zouden daar op den duur geen
antwoord op hebben. Nederlandsch
Indië werd Indonesië.
Anno 1975 zegt ons een voormalige
KNIL-militair; „Nooit, nooit, tot
zelfs in de jaren van '42 tot '45 toen
ik in het Jappenkamp zat. had ik
me dat kunnen voorstellen; een
Indië zonder de Nederlanders. Ons
Indië leek me een zaak van de
eeuwigheid".
En even eeuwig zou het KNIL zijn
taak houden: handhaven van orde
en rust.
Koninklijk
Indisch
r:
bezettings-
- -
wring ef 1-oï»T3Cö«l.
vredesmacht?
Ook op Lombok is een hel-
denstrijd geleverd door het KNIL.
Ter gelegenheid daarvan werd
deze prent uitgegeven.
Nog eind vorige eeuw klonk het
smalend: „Kijk daar gaan de
kolonialen...!"
Men wees dan naar een troep
slordig uitgemonsterde, ruwe kerels,
in slecht gelid op weg naar de kade
in Amsterdam of Rotterdam, waar
de stoomboot naar Nederlandsch
Oost Indie lag.
Daar ging de aanvulling van de
troepen van het Koninklijk Neder
landsch Indisch Leger, dat ginds in
de Oost onze rijke plantage moest
beschermen tegen de gemene, listige
en met giftige wapenen en soms ook
nog „stille kracht" uitgeruste benden
van zulke onbetrouwbare sultans,
aie zich niet wensten neer te leggen
bij dat van God gegeven feit:
Ocst-Ind5ë Nederland.
Men keek neer op die „kolonialen"
hun heilige missie ten spijt. Het
KNIL stond nog niet in aanzien;
wel natuurlijk hun officieren in die
prachtige witte tropenuniformen,
wier foto's men soms zag in de
geïllustreerde bladen, maar die
soldaten... nee: uitschot was t.
Die negatieve waardering voor onze
overzeese soldaten vond zijn oor
sprong in de dagen, 1at de
Verenigde Oostindische Compagnie
(17e eeuw) ter bescherming van zijn
factorijen uit Europa krijgers liet
overkomen.
Drie keer per jaar in september
met de Kermisvloot, in januari met
de Kerstmisvloot en in mei met de
Paaschvloot kwamen ze aange
zeild: de landlopers, tuchth lisboeven
en deserteurs. De ronselaars, die hen
in Holland uit de goot hadden
gesleurd naar het vooronder van de
Inidië-vaarder, zouden pas betaald
krijgen als ze levend in Batavia
waren aangekomen. Want men
turfde na zo'n reis vier dode
soldaten op een levende.
Zo ging het tot halverwege de
negentiende eeuw. In 1843 werden
ae ronselaars aan kant gezet. In
Harderwijk werd toen het Koloniaal
Werfdepot ingericht, een poging om
iets selectiever te kunnen zijn bij
het samenstellen van de aanvul-
iings-detachementen voor het Indi
sche leger.
In 1890 werd de recruteringsplaats
ae Koloniale Reserve in Nijmegen.
Maar, zo noteerde men toen over de
uitgezonden nieuwe KNIL-soldaten:
toch nog van slecht gehalte,
ondanks de verbeterde wertmetho-
des
Pas na 1915 werd het beter. In de
Prins Hendrik-kazerne in Nijmegen
werd de opleiding van de vrijwilli
gers voor het KNIL straffer. Uit
Indië was in die tijd trouwens al
het verzoek gekomen om uitzending
van „ongegradueerden" zo veel
mogelijk te staken.
De scheldnaam „kolonialen" ver^
rween. De KNIL-soldaat begon
status te verwerven, vooral na 1920,
toen de kans om door de strenge
keuring voor de tropendienst te
komen 1:7 bedroeg.
Kleermaker
Waarom wilde een Hollandse jongen
bij het Koninklijk Nederlandsch
Indisch Leger?
In Den Haag zegt de voormalige
KNlL-onderluitenant (hoogste on
derofficiersrang) K. van de Berg
(70)„Ik deed het om weg te komen
van een land waar voor mij en m'n
leeftijdsgenoten geen toekomst was.."
Hij kwam in 1925 in Batavia aan.
Zijn opleiding in Nijmegen had drie
maanden geduurd, nadat hij de
keuring voor de Oost was gepas
seerd. „Op dat moment dat je
uitverkoren was, stond de kleerma
ker al voor Je klaar om Je mooie
buitenmodel uniform te maken. Dat
wilde je wel, want je was natuurlijk
trots. Je hoefde 't pas te betalen op
het moment van de uitzending, als
je het handgeld van 400 gulden
kreeg, 'n Prachtig uniform, maar na
Fuez kon je het niet meer
gebruiken, want dan stikte je er in.
Maar geen probleem, want eenmaal
in Indie waren vooral de Ambone
zen er gek op om 't van Je over te
nemen. Die droegen dat warme pak
dan 's zondags als ze naar de kerk
gingen."
Van de Berg kwam als hospitaalsol
daat in Indië aan. Hij zou het
brengen tot administrateur van een
groot ziekenhuis en bereikte in 1940
de hoogste onderofficiersrang.
„Elke oppassende soldaat kon in het
KNIL binnen vier, vijf jaar sergeant
worden," zegt hij, „maar Je moest
serieus zijn, studeren en je
het land en de aard
de inheemsen. Al die Indianen
verhalen over de KNIL-soldaten, die
maar borrels zouden zuipen en met
vrouwen omgaan.... daar word ik
nog kwaad om."
„De mentaliteit van de KNIL-sol
daat was: je zit er nou in en je
moet er van maken wat je kunt. En
zo serieus was vrijwel iedereen."
Voelde hij zich als KNIL-militair
nooit een bezetter?
„Dat kwam niet in Je op. En je was
het - ook niet. Je was tenslotte in
Nederlandsch Indië en als militair
een verlengarm van de regering. Ik
wist wel van de vrijheidsstrijd van
sommige groepen, maar je kende je
taak: het handhaven van de orde."
In 1942, toen Japan met veel
overmacht Nederlands Indië was
binnengevallen (op 8 maart 1942
moest men capituleren), geraakte
onderluitenant Van den Berg in
krijgsgevangenschap. Hij bracht die
Door
Aad Wagenaar
Een moment uit de strijd in Atjeh. Officieren slaan de bestorming
noordkust van Atjeh.
Batee Ilie gade, aan de
grotendeels door op Sumatra. „De
hele wereld stond op zijn kop, maar
wij dachten er geen moment aan
dat het ook met de Nederlandse
heerschappij in Indie op een dag
wel eens afgelopen zou zijn, "zegt hij,
„integendeel: we maakten plannen
om na de bevrijding alles zo snel
mogelijk meer in de oudie staat te
herstellen.
Die ervaring had ook de toenmalige
overste (nu kolonel b.d.) C. van den
Hoogenband. „In elk krijgsgevange
nenkamp was men dag in dag uit
bezig met taken te verdelen voor het
herstel van Nederlands Indie na de
bevrijding. In ons kamp hadden we
er al een, die straks de nieuwe
gouverneur-generaal zou zijn. We
zagen volkomen voorbij aan het feit
dat onze eerste taak na de
bevrijding zou zijn om de Indone
siërs rustig te houden, zoals later
bleek," zegt hij.
De kolonel (79, nu) heeft van 1917
tot 1948 in het KNIL gediend. Hij
kwam in 1918 in Batavia aan, als 2e
luitenant, „Ik trof er een uitstekend
beroepsleger", herinnert hij zich, „na
wa/t ik in Nederland gezien had in
de mobilisatietijd van de le
Wereldoorlog, was dat wel een kras
verschil."
„Onze primaire taak was het
handhaven van orde en rust, dat lag
vast in het Voorschrift Politiële
Taak Leger. Dat was niet zo'n
opgave, want er was rust in die tijd
dat van die opstandige benden
was verleden tijd. Een van de
weinige keren, dat ik me herinner
dat we in actie moesten komen was
toen er ongeregeldheden waren in.
Semarang, waar de socialist Snee
vliet aan het stoken was. Maar die
onrust werd snel geblust, eenvoudig
door een aantal overplaatsingen.
Nee... iets beslechten met de
klewang, dat heb ik nooit meege
maakt....
Onderluitenant Van den Berg,
eerder: „Wat ongeregeldheden aan
gaat... hooguit es een amokmaker,
die dacht: „Ik ga haast dood, als ik
nu nog gauw even een blanke dood
maak en zijn ziel meeneem, ben ik
eerder boven btfTuhan Allah..."
Kolonel Van den Hoogenband:
„Behalve die politiële taak, waren
wij ook opgeleid voor de strijd tegen
de zogenaamde BV, de „Buitenland
se Vijand". Naarmate de jaren dertig
vorderden werd het steeds duidelij
ker dat dat de Japanner zou zijn.
Toen ik tegen het uitbreken van de
oorlog als overste, commandant
werd van het garnizoen in
Ealikpapan, op Borneo, was onze
taak dan ook zuiver defensief. Want
in Balikpapan waren de grote
olie-installaties van de BPM."
Op 24 januari 1942 gaf overste Van
den Hoogenband order om die
installaties te vernietigen. De
Japanners lagen al voor de kust,
toen de zaak de lucht inging. Met
zijn manschappen is hij daarna
teruggetrokken, maar toen in maart
de capitulatie een feit was, kwam
ook voor hem de gevangenschap die
tot augustus '45 zou duren.
Na de bevrijding heeft kolonel Van
den Hoogenband zijn nog resterende
Indische diensttijd gedesillusioneerd
volbracht. De revolutionairen van
Soekarno wonnen het politieke spel,
militaire acties met inzet van de
contingenten soldaten uit Nederland
hadden geen baat meer:
Nederlandsch Indie werd Indonesië.
In 1948 ging de kolonel met
pensioen; als burger nu. Kreeg hij
de opdracht om de geschiedenis van
de oorlog tussen Nederlandsch Indie
cn Japan te schrijven. Terugkijkend
op zijn jaren in de Oost zegt hij
thans: „Wij waren daar niet om de
zaak te hervormen."
Voormalig KNIL-adjudant P. Uiter-
wijk in Gouda geeft er blijk van wel
al voor de oorlog dat onafhankelijke
Indonesië te hebben gezien.
„Al in 1936," zegt hij, „toen ik op
evonclschool zat in Buitenzorg en ik
met Javaanse jongens en meisjes
vaak sprak, kwam dat steeds naar
voren: een vrij Indie. Maar dan wel
op een of andere manier met
Nederland verbonden. Dat Soekar-
no-model... nee dat kon het toch
nooit worden."
De heer Uiterwijk ging, 18 Jaar oud,
in 1933 naar Indie, als KNIL-infan-
terist. Twee broers van hem dienden
daar al, twee zusters woonden er,
gehuwd met KNIL-mensen en zijn
vader had er ook gediend en had
zelfs in de pacificatietij d in
Lombok nog een schotwond in de
borst opgelopen, alsmede een
onderscheiding.
„Dat ik naar Indie ging had
natuurlijk met de rotte economische
omstandigheden hier in Holland te
maken. Er was geen droog brood te
verdienen en van de brieven van
mijn broers wist ik, dat zij het
daarginds wel goed hadden."
Pracht valk
Uiterwijk had alleen maar lagere
school, toen hij als soldaat in
Batavia kwam. „En daar wilde lk
verandering in brengen. Dus van de
vijf gulden traktement, die ik per
week. verdiende, besteedde ik er drie
pan de avondschool. Op die manier
kwam ik in contact met de«
progressieve Javaanse jeugd. En
oor mij stond het toen al gauw
vast: op een dag heeft Nederland
het hier niet meer alleen te
vertellen. Soekarno was toen trou
wens al bezig..."
„Nooit," zegt de voormalige adjudant,
„ik heb al mijn jaren in de Oost
altijd met de inheemsen meegeleefd.
Ik sprak de taal, ik zat precies als
zij met mijn benen onder mijn bibs,
uren lang, op de balibali, ik at met
ze mee, ik was vrienden met ze. 'n
Pracht volk, tot in de kampongs in
de diepste dessa's."
Ooit ongeregeldheden meege
maakt?
„Een keer, in Bantam op Java. Daar
was een communistisch getint
verzetshaardje. Nou, dan moest Je
optreden. En wat was dat dan
helemaal? Je even laten zien, door
zo'n kampong wandelen en dan was
het haardje gesmoord. Echt: ik heb
rog nooit een Hollander een
inheemse zien slaan. En waarom
niet? Omdat Je dan genadeloos
gestraft werd de Hollander had
altijd ongelijk, 'n Soort discrimina
tie. net zoals nu in de Bijlmer, waar
die lui daar straffeloos dingen
mogen doen, waarvoor wij gepakt
zouden worden."
Uiterwijk dus zag dat het afliep met
de Nederlandse heerschappij in
Indie. Hij overleefde zijn krijgsge
vangenschap, werd na de bevrijding
militair kashouder en zag uit
Nederland de verse troepen komen,
die het KNIL zouden bijstaan om te
redden wat er nog van „Ons Indie"
te redden viel.
„Of eigenlijk andersom." zegt de
ex-adjudant, „wij van het KNIL
moesten hun bijstaan. Want het
was me een vreemd allegaartje aan
soldaten, wat daar opeens in de
tropen kwam. Ik weet zeker dat er
de nodige jongens gesneuveld zijn
door eigen vuu'r. Wat hadden ze
voor ervaring? Als ze een vuurvlieg
je zagen, begonnen ze al te knallen.
Nee, dan had je als KNIL-militair
andere opvattingen. Ik heb'wel eens
in m'n eentje een toog van tien
vijandelijke soldaten krijgsgevangen
gemaakt. Gewoon: door op te tre
den. Je moest de landsaard ken-
„ïk ben trots dat ik in het KNIL
heb gezeten," zegt hij, „wat lk daar
bereikt heb, had ik hier in Holland
rooit gekund. Ik heb er -ie beste
jaren van mijn leven liggen. En dat
het met Indie zo afgelopen is... ach...
Vorig Jaar ben ik er terug geweest
voor een vakantie. Ik kreeg een
geweldige ontvangst van al die
eenvoudige mensen, die me nog
kenden."
„Maar ja... ik heb me er nooit op
voorgestaan een blanke te zijn