Joop Dam en
getijden-
landschap
Nutteloze dikdoenerij van
een irritante egotripper
'Intrige
zonder
mei dood':
Deel 2 van
wereld
historie:
hoog peil
'Roze vlag'
zo gaat hel
niel op
de krant...
Delicatesse
MAANDAG 16 JUNI 1975
Ik ben altijd een beetje huiverig
van essays. Essays zijn gewoon op
stellen die over van alles en nog
wat kunnen gaan, en die in plaats
van opstellen essays worden ge
noemd omdat dat „beter staat". En
hoewel er in Nederland een paar
hele goeie essayisten rondlopen is
het merendeel uiterst vervelend.
Maar al te vaak zit er iets ijdels
in, iets in de trant van kijk-mij-
nou-toch-es. En als je als lezer het
ongeluk hebt zo'n schrijver tegen
het lijf te lopen vergaat je de lust
tot het lezen van essays voor maan
den.
Rudy Kousbroek en Raoul
Chapkis zijn goeie essayisten. Daar
mee bedoel ik niet dat ik het altijd
met ze eens ben of zoiets, maar dat
ik ze met plezier lezen kan soms
leuk, soms venijnig, maar altijd
oorspronkelijk.
J. P. Guépin is een slechte essayist
Hij heeft een bundel essays uitge
geven De Tweede Wet van J. P.
Guépin die van het begin tot het
eind barst van de poeha en dik
doenerij. Bovendien begrijp ik niet
waaróm hij die bundel heeft uit
gegeven, maar daar kom ik straks
op terug.
Eerst de titel. Guépin verklaart
die met de mededeling dat schrij
vers die hij aanvalt altijd een prijs
krijgen. Dat is een grapje, en een
heel flauw grapje ook. En om het
nog leuker te maken voegt Guépin
daaraan toe dat volgens de critici
„in een sterk relativerende toon ze
kerheden ondermijnt".
In het boek staan 28 essays, ge
schreven op de irritante manier van
iemand die tegelijkertijd leuk wil
zijn en toch degelijk zal blijven.
De mededeling voorin het boek, dat
Guépin lektor in de vergelijkende
literatuurwetenschap is, is overbo
dig want dat kan je uit de stukjes
verdomd goed merken.
Hij kan eenvoudig niet laten om
citaten in drie vreemde talen te lo
zen, geheel overbodig buitenlandse
schrijvers aan te halen (liefst óók
in het Frans, Duits of Engels ipv
in het Nederlands) kortom de in-
tellektueel uit te hangen op een
manier waar ik beroerd van word.
De stukjes over insingel, Van
Geel, Oversteegen en Kousbroek
zijn dan ook niet te pruimen. Mis
schien is het wel waar wat er in
staat, maar wat dan nog? Een voor
beeld van intellektuele poeha
„Mark Insingel die verleden jaar
debuteerde met de eerste gedrukte
dus officiële bundel concrete poëzie
in Nederland (van der Linde, Cla-
vin e.a. kwamen, geloof ik, niet zo
ver, de Vree is Belg) maakte toen
niet zoveel indruk op me. Het soort
constellaties dat hij maakte leek
me wel bekend. Er zijn, sinds Gom-
bringer in Zwitserland en de „Noi-
gandres"-groep in Brazilië er in
1952-'53 mee begonnen, niet veel
geslaagde bijgekomen. Wat je ziet
in bloemlezingen (de grootste zijn
Emmett Williams an Anthology of
concrete poetry, New York 1967,
Mary Ellen Stolt, Concrete Poetry,
a world of view Bloomington Lon
don 1970 tweede druk) is altijd zo'n
beetje hetzelfde materiaal en ook
de grote tentoonstelling Konkrete
Poëzie in het Stedelijk leverde wei
nig nieuws op. De beweging is mus-
sikaal, en dood".
Wat staat hier nou eigenlijk? Al
leen dit: Insingels poëzie is niet
nieuw. De rest van de tekst is er
alleen maar bijgevoegd om de lezer
te doordringen van Guépins over
grote geleerdheid: Braziliaanse
kunstenaargroepen, Zwitserse dich
ter, Engelse boeken, Amsterdamse
tentoonstellingen-allemachtig wat
wéét die meneer toch veel!
Of neem het volgende zinnetje
(in een stukje over Raoul Chapkins)
„En wat het probleem van astrale
communicatie betreft, (daar heeft
Chapkins iets over geschreven.pm)
wie denkt niet aan de astroglossa;
aan onze eigen Freudenthat, met
zijn Design of a Language for Cos
mic Intercourse, aan Hogben, Chlov-
ski, Mowbray-Laming, het Ameri
kaanse project OZMA en de merk
waardige boodschap van radiobron
Ja, wie zou daar niet aan den
ken! Guépin wel, in ieder geval.
Ik krijg pijn in mijn nek van al
dat gesnoef.
Het gekke is dat Guépin opeens
leesbaar en interessant wordt in de
laatste twee stukjes: over Griekse
bouwvakkers in Perzische dienst en
overoude munten. Misschien komt
dat omdat hij classicus is en hier
op bekend terrein is hier hoeft
hij niet voortdurend te pronken met
zijn kennis. En zijn kritiek op de
vertaling van Pound door H. C.
ten Berge is volkomen juist, maar
daar is het de ene wijsneus tegen
de andere.
Goed, de inhoud is dus groten
deels dikdoenerij. Maar waarom
heeft Guépin nou eigenlijk dat
boek uitgegeven? Wat bezielt zo'n
man om stukjes te publiceren over
boeken die jaren geleden zijn ver
schenen of tentoonstellingen die
allang weer zijn opgeheven? Ak-
tueel is zo'n artikeltje allang niet
Is het de vurige begeerte om zich
zelf in druk te zien? Dat kan haast
niet want al deze stukjes zijn al
eens in druk verschenen, voorna
melijk in de N.R.C. (de „kwali
teitskrant")
Gaat het om de poen? Wil hij
twee keer geld voor hetzelfde kar
weitje? Dat lijkt me ook nogal on
waarschijnlijk want een lektor aan
de Rijksuniversiteit verdient een uit
stekend salaris en bovendien zal
zo'n essaybundel nooit veel kopers
trekken. Of denkt Guépin dat zijn
stukjes eeuwigheidswaarde hebben?
Het zou me niets verbazen: de erg
ste opscheppers zijn de mensen die
onophoudelijk roepen dat ze zich
zelf niet serieus nemen. En dat stu
dentikoze toontje valt in dit boekje
steeds te beluisteren nutteloze
dikdoenerij van een irritante ego
tripper. Alleen de omslag is aardig.
J. P. Guépin: De Tweede Wet
van J. P. Guépin: Arbeiderspers.
PAUL MARIJNIS
KLOETINGE Over de groene dijk bij Kattendijke, waar
het zuivere Oosterschelde-water al weer over het slib kruipt
beginnen we er weer over; de schaalvertekening, die het getij-
denlandschap teweegbrengt. Joop Dam leeft tussen de dijken
en zuigt al zijn inspiratie als kunstenaar en onderzoeker uit
die prachtig getekende zandvloer, die zo terecht Zeeland heet.
Maar ook hij wordt nog volop getroffen door de verwarring die
de bodemstructuur op ons netvlies zaait. In zijn Getijdenboek
staat een plaat van een dijkfragment. „Ik knipte het rond en nu
zeggen de mensen: „Is dat een foto van de maan?" Waar de Zee
der Helderheid of de Zee der Stilte worden bevroed, gaat het
in werkelijkheid om een brokje geasfalteerde dijk met ver
waaid zand, dat een voorlopig houvast heeft gevonden tussen
het teer".
Door
Th om Olink
„Dit landschap dwingt in ruimere
verbanden te denken", zegt de
schrijver.
Het Getijdenboek weerspiegelt op
alle bladzijden de twee kanten van
Joop Dam.
„Elders worden wetenschappelijke
verhandelingen geschreven over de
materie, die mij ook toelevert. Maar
waar blijven die geschriften? Ik heb
onderzocht, genoteerd, vergeleken en
gedateerd. Maar ik ben kunstenaar
en de vorm, die ik uiteindelijk koos
is een synthese van schrijven en
onderzoek en beeldende kunst. De
laatste jaren heb ik als kunstenaar
voornamelijk geput uit het getijden-
landschap, steeds meer versimpe
lend. Vrijwel alle kleur verdween.
Met oostindische inkt, pen en pen
seel de kern proberen te pakken. De
oerkracht van dit land verbeelden".
Joop Dam is geen Zeeuw, maar dat
is slechts een biografisch gegeven,
het Zeeland beheerst zijn oog en
hart.
Daarom schreef en tekende hij het
Getijdenboek, dat in een oplage van
2000 stuks helaas te veel op de
eilanden blijft hangen.
„Dit getijdenboek behelst de voor
naamste gegevens over het merk
waardige verschijnsel der getijden,
de getij-verwekkend*- wekkende
van maan en zon, de rnvloeden
ervan op de water°u van de
wereldzeeen, de kusten en de
gedragingen van zeevarenden en
landbewoners". Het staat, voorin.
De lijm, de verbindende kracht
tussen al zijn activiteiten is zijn
liefde voor de natuur.
Joop Hendrik Dam, nu 53, beleefde
vele decennia eerder dan de meesten
van ons de nachtmerries van het
land, dat in zijn eigen drek
tenondergaat.
„Pratend over milieu, over de finale
uitkomst van deze wereld, mond ik
uit in pessimisme. Alles moet
gedaan worden om een rampzalig
einde te vermijden, maar ik weet
niet of dat lukt. We strijden tegen
een tweede, een derde kerncentrale
in Borsele. Goed, maar er dreigen
hele parken met kerncentrales te
ontstaan. Vechten tegen industrie
heeft geen zin, wel tegen een
maatschappij, die maar doorprodu-
ceert. Het gaat snel. De man, die in
het huisje woonde aan de Wester-
schelde, waar ik met mijn vrouw
vele Jaren heb doorgebracht, kon
nog gloedvol vertellen over bruinvis
sen en zeehonden in die zeearm. En
Joop Dam schreef eens natuurboe-
ken: „Op het wildspoor" en
„Natuurgebieden van Nederland" bij
voorbeeld.
„Dat wilde ik niet meer. Nu
verschijnen dit soort boeken in
honderdtallen. Ik moest een andere
kant op, mijn creatieve, beeldende
kant gebruiken. Studie met een
toegevoegde beeldende waarde. Zelf
foto's maken, die niet mooi zijn,
maar het karakter van dit
landschap en haar gevaren laten
zien".
Joop Dam, nu tussen Kapelle en
Kloetinge soberheid in alles be
trachtend, kent ook de gevaren, die
hem omringen.
„Lovende woorden over mijn boek
van de kant der bestuurderen van
de industriële^ van de ve'rnielers en
niet-nadenkerszouden mij kunnen
inkapselen, kunnen stilleggen. Laten
denken, dat er toch begrip is, maar
dat het niet anders kan, dan zoals
het nu gaat. Leven in dit landschap
en denken in groot verband en
verdrietig beseffen, dat het erg fout
gaat".
De sluiting van zijn geliefde
Oosterschelde stuwde de golven der
emoties.
„Waren de motieven van voor- en
tegenstanders wel altijd zuiver.
Natuurlijk wil ik een open
Oosterschelde houden. Waarom de
dijken niet verzwaard? In de
verdediging van veel Zeeuwen komt
altijd weer het begrip veiligheid
naar boven, maar is juist de Zeeuw
niet iemand, die sedert mensenheu
genis strijd heeft moeten leveren
met de zee. Calamiteiten worden
gebruikt, zoals de gereformeerde
dominee hel en verdoemenis preekt
tot zijn gemeente. En als er nu geen
hel bestaat. Hoeveel doden vallen
er niet in het verkeer en hoeveel
mensen maken zich daar druk om.
Waar is de zuinigheid, het tijdelijk
besef tijdens de oliecrisis, gebleven?
De snelheid kruipt allengs weer
omhoog, de mens vergeet. Wie met
doden schermt om andere motieven
te verbergen, praat niet zuiver".
Bewijzen
De belangstelling van Joop Dam, die
in Zandvoort de kust leerde proeven
en sedertdien altijd in de buurt van
de golven is te vinden, heeft hem
nu gebracht tot het Kanaal-Noord-
zee-project.
„Gesteund door CRM ga ik de
kusten van Bretagne tot aan
noord-Denemarken inventariseren,
tekenen, onderzoeken. Ook de
Engelse. De invloed van de mensen
en de getijden op die kusten. Ik
vermoed, dat ik over enkele jaren
weer uit zal komen op een
soortgelijke synthese als nu in mijn
Getijdenboek is te vinden. De
kunstenaar, de beeldende mens moet
blijven meespreken. Ik heb enkele
jaren geleden gevoeld, dat ik niet
meer uitkwam met schrijven alleen.
Dat een ludieke aanpak, als je 't
woord wilt gebruiken, diepere sporen
achterlaat. Daarom hoop ik ook, dat
dit boek op scholen wat aandacht
zal krijgen".
Veelal wordt de aandacht van de
rondbanjerende Joop Dam aan de
vloedlijn getrokken door aangespoel
de zaken. Bewijzen van de
verdrekkende maatschappijde in
olie gesmoorde vogel, de kratten en
bekers: de vuilnis. Deze zaken
worden dan tot inkttekeningen en
aquarellen.
„Aquarellen omdat het snel werken
is en de vluchtigheid van het
getij denlandschap kan worden ge
pakt. Ik zei al, ik ga steeds soberder
werken". Hij is een erg rustige man
met blauwe ogen, die Je zo vaak ziet
bij mensen, die gewend zijn de
ruimten diep in te blikken: open en
zeer helder.
Registreren
De degelijkheid, waarmee hij
projecten opzet is terug te vinden in
het Getijdenboek. Eerder waren
daar „Presentatie van een mentali
teit", „Milieu-projekt Oosterschelde'
en „Recente archeologie".
Over dat laatste projekt zegt Joop
Dam: „De bezwaren kwamen van
veel kanten. Troep uit het heden,
typische resten van deze beschaving,
aan te treffen rondom ons heen,
was dat nu wel archeologie? Maar
waar begint archeologie? Bij hon
derd jaar ouderdom. Waarom?
Hij is sterk betrokken geraakt bij
wat na het te-laat ontwaken in
Nederland (en elders) milieu-defen
sie heet.
„Ik overdrijf niet als ik zeg, dat ik
er een van het eerste uur ben. In de
tijd, dat een reservaat als De Beer
in wolken van gas en ellende
verdween, registreerde ik. Nu loopt
er een lange straat vol raffinaderij
en. Het Sloe, een uniek getijdenge-
bied, heb ik jarenlang verkend.
Aantekeningen maken. Nu gonzen er
de fabrieken. Wordt er gebouwd
zonder voorafgaande toestemming.
De toekomst is erger, dan we
„Universele Wereldgeschiedenis
deel II: „Hoge culturen van cen
traal- en oost-Azië" uitgege
ven door Scheltens en Giltay,
Den Haag.
Voor wie het nog niet weet:
het vorig jaar begonnen stan
daardwerk „Universele Wereldge
schiedenis" een vertaling van
de befaamde Duitse Propylaen
Weltgeschichte met hier en daar
een aparte Nederlandse inbreng
bestaat in totaal uit twaalf
kloeke delen (ongeveer 650 blz.
per deel, prijs ruim 100 gulden).
Het werk verschijnt ondei re
dactie van de hoogleraren Golo
Mann, Alfred Heuss en August
Nitschke en een keur van 's we
relds beste specialisten op allerlei
gebied verleent er zijn medewer
king aan.
De Universele Wereldgeschiede
nis heeft een zeer ambitieuze op
zet, zoals de titel ook wel aan
geeft. Zij poogt een beeld te ge
ven van de „historie van de mens,
in een ontwikkelingsgang van ve
le eeuwen, in haar totale samen
hang van cultuur en politiek".
Dus geen boeken die louter met
oorlogsgeweld zijn gevuld
Van die „Universele Wereldge
schiedenis" is sinds kort deel II
uit: „Hoge culturen van midden-
en oost-Azië", waarin uitvoerig
worden belicht: het Nabije Oosten
in de Oudheid, Iran in de Oud
heid, Israël, Indië, de oorsprong
van de vroeg-stedelijke bescha
ving en China in de Oudheid.
Dat laatste (omvangrijke)
hoofdstuk is geschreven door de
Leidse hoogleraar in de Sinolo
gie dr. A. F. P. Hulsewé en is
naar mijn smaak stellig het boei
endst. Maar dat kan liggen aan
een grote persoonlijke interesse
voor dat land: het wil bepaald
niet zeggen dat de kwaliteit van
de bijdrage van andere schrijvers
minder zou zijn.
Prof. Hulsewé komt wat moei
zaam op gang met zijn geschied
kundig verhaal, maar dat kon
wellicht niet anders, want, zo zegt
hij, een groot aantal lezers gaat
uit van „opvattingen die het be
grip van de werkelijke ontwikke
ling van China bemoeilijken".
Maar eenmaal op streek komt
hij met een weelde van informa
tief materiaal over de structuur
van de oude Chinese maatschap
pij.
Deel II van de Universele We
reldgeschiedenis is van hetzelfde
hoge peil als de al verschenen
delen I en IX. De enige aanmer
king die men kan maken is dat
de verteltrant van de auteurs hier
en daar wel eens wat soepeler en
lichter zou kunnen zijn.
Erg handig is aan het slot de
„Wereldgeschiedenis in trefwoor
den". Over "trefwoorden" kan men
overigens nauwelijks spreken, het
is in feite een uiterst beknopt
overzicht van wat in dat deel is
behandeld. Dat werkt zeer ver
helderend.
RUUD PAAUW.
Twee spionage-thrillers verschenen
bij Elsevier Nederland in Amsterdam:
Intrige met de dood door Duncan
Kyle (f 11,50) en Operatie Andreas
door Len Deighton. (f 12,50).
Een van de meest opvallende din
gen van „Intrige met de dood" is, dat
men nergens in het boek een vrouw
tegenkomt. Alleen een vrouwenstem
aan de telefoon, voor het overige past
het werk van Duncan Kyle nergens in
dit specifieke Jaar voor de vrouw.
Maar de jonge auteur bewijst overi
gens wel, dat Je ook zonder vrouwen
ten tonele te voeren een uitstekend
spionageverhaal kan opbouwen. Kyle
streeft daarbij naar een grote mate
van echtheid. De talloze op de rivie
ren van Brits Columbia drijvende
houtvlotten spelen een belangrijke rol
in de wijze, waarop de Russen willen
trachten de Amerikanen te glad af te
zijn. Kyle is zelf met zo'n vloot de
rivier afgedreven. Men proeft het aan
zijn hele werk. Gedegen, vol realisti
sche details, maar knap van opzet en
denken. In mijn Kanaal-Noordzee-
projekt zal ik ook inventariseren
wat er in de Noordzee wordt
gebouwd. Steden van platvormen,
die de bodem leegzuigen en pompen.
Dat gebeurt in hoog tempo. Zo snel
mogelijk nu de concessies zijn
verleend. Iedereen zorgt dat hij
erbij is. Straks is het op. Schoon
op
goed van uitwerking.
Len Deighton heeft een meer geves
tigde naam dan Kyle. Bij Elsevier
zijn al diverse van zijn boeken ver
schenen: Bommen los - Soldaten ster
ven niet - Close up - Begrafenis in
Berlijn - Spion in Duplo. En nu weer
Operatie Andreas. Deighton heeft een
wat merkwaardig aandoende stijl van
schrijven. Het doet soms wat hijgerig
aan. Kort en bijterig. Maar hij weet
wel hoe hij een ingewikkeld verhaal
in elkaar moet zetten. Zijn naamloze
held moet nu vals geld zien te ber
gen, dat in grote hoeveelheid in een
voor de Portugesekust gezonken on
derzeeboot moet liggen. Allerlei fan
tastische figuren bevinden zich in de
buurt. Iedereen staat iedereen naar
het leven. De draden van het web
zitten bijzonder gecompliceerd in el
kaar, maar desondanks komt Leigh-
ton er goed uit. Maar om het geheel
te waarderen moet men wel een lief
hebber zijn van Leightons stijl van
werken.
KOOS POST.
„De roze vlag", geschreven door
Martin Koomen en verschenen bij
Elsevier Nederland, in Amsterdam
(f 12,50).
De 26-jarige Martin Koomen van
huis uit documentalist heeft met
„De roze vlag" een wat wonderlijke
krant gecreëerd. Een duidelijk ortho
dox socialistisch dagblad, maar met
een bijzonder heterogene redactie,
waarop nogal wat vreemde figuren
rondspringen. En dat dagblad heeft
Koomen geplaatst in een nog levend
verleden, de tijd, dat de aantasting
van Het Gezag zichtbare contouren
ging aannemen. In zo'n periode heeft
zo'n soort redactie, waarop alle ex
treme standpunten zijn vertegenwoor
digd. het toch al moeilijk. Maar nog
moeilijker krijgt het groepje het als
er een wat mollig, rossig, en overda
dig geschapen juffertje binnenwan
delt, dat tijdens een volledige black
out van de betreffende man is aan
genomen als leerling-journaliste. Oh
ja, ze wil graag leren, maar nauwelijk
op het journalistieke vlak. En op het
biologische valt haar 'niet veel meer
te leren. Maar de prijs, die een ieder
voor haar lichamelijke diensten moet
betalen, is een goed leesbaar arti
keltje. Zo maakt zij verbluffend snel
carrière en furore. Maar het laat zich
raden, dat Martin Koomen er een
lekker chaosje van kon maken. De
zaken liepen op de krant aardig uit
de hand. Tot Sophietje van Doorn
maar weer verder ging. Toen kon
hoofdredacteur mr. Laarmans de za
ken weer onder controle krijgen. De
lezer heeft dan een gezellig, wat
goedmoedig spottend uurtje achter de
rug. Maar om nu te zeggen, dat hij
een gedegen kennis over de gang van
zaken op een krant heeft meegekre
gen, neen, bepaald niet.
KOOS POST.
„Het raadsel van cel 13", door Jacques
Futrelle, verschenen in de serie Crime
de la crime bij de Arbeiderspers in
Amsterdam (f 19,50).
Jacques Futrelle was hoewel zijn
naam het niet zou zeggen een
Amerikaan. Toen hij in 1912 met de
geruchtmakende ramp van de Tita
nic in de Atlantische Oceaan ver
dronk liet hij een omvangrijke stapel
detectiveverhalen na. Hji was de
man, die prof. Augustinus S.F.X. van
Dusen, bijgenaamd „De denkmachine"
had geschapen, 'n Bijna klassieke fi
guur als Sherlock Holmes. Een figuur,
die alle problemen door denken en re
deneren kon oplossen. Een figuur ook,
die in de vergetelheid is geraakt. Zo
iemand nog iets van hem weet, dan
is dat uit het titelverhaal van dit
boekje. Hoe de „denkmachine" (in
1906) op wonderbaarlijke wijze wist
te ontsnappen uit een zorgvuldig be
waakte Amerikaanse gevangenis met
geen ander werktuig dan het brein.
Een knap geconstrueerd verhaal, dat
dankzij de Arbeiderspers weer in de
belangstelling is gekomen. Tezamen
met een aantal andere werken van
Jacques Futrelle. Natuurlijk heeft de
bekende tand des tijds ook aan ziin
verhalen geknabbeld, maar des
ondanks is het voor de liefhebbers
van detectiveverhalen een delicatesse.
Wonderwel passend in de sfeer van
„Crime de la crime" die oude, vaak
vergeten misdaadlectuur een nieuw le
ven wil inblazen.
K.P.
Eindredactie van
deze pagina:
René Vos